First Page:
IETS OVER DE
GRAMMATICALE BEOEFENING
DER
FRIESCHE TAAL
IN HAREN GEHEELEN OMVANG,
DOOR
Mr. A. TELTING.
(Voorgedragen in de Vergadering van het Provinciaal
Friesch Genootschap ter beoefening der Friesche
geschied , oudheid en taalkunde, gehouden
den 5den October 1840.)
TE WORKUM , TER
BOEKDRUKKERIJ VAN H. BRANDENBURGH.
=1843.=
IETS
OVER DE
GRAMMATICALE BEOEFENING DER FRIESCHE TAAL
IN HAREN GEHEELEN OMVANG.
Mijne Heeren! Zeer geachte Medeleden!
»De vierde afdeeling, voor taal en dichtkunde bestemd, stelt zich voor:
de grammaticale beoefening der Friesche taal, in hare volle
uitgebreidheid." Zoo begint, M. H.! de beschrijving van de
werkzaamheden der taalkundige afdeeling in de Wetten onzes Genootschaps,
zoo als die den 26 September 1827, nu dertien jaren geleden, waren
vastgesteld; en die zelfde bepaling vinden wij in de herziene
Genootschapswetten van 1835 terug.
Wat heeft die vierde , of nu, sedert 1835, derde afdeeling , in dat
tijdsverloop van dertien jaren, voor de grammaticale beoefening der
Friesche taal gedaan? Heeft zij zich die taak met ijver aangetrokken,
is zij dat werk met moed begonnen, heeft zij dat met volharding
voortgezet, rijpen de vruchten van haren arbeid ter volkomenheid? Of
ging het hier als met zoo menige goede bepaling in menig reglement in
ons vaderland, dat ze wel geschreven stond, maar niemand er verder meer
om dacht?
Liefst spaar ik U en mij zelven de beantwoording van deze vragen. Zij
drongen zich aan mij op, toen ik rondzag naar eene stof, waarover ik in
deze uwe vergadering, naar de mij door het lot aangewezene beurt, zou
mogen spreken, toen ik mij herinnerde, dat ik de eer heb tot de derde
afdeeling van de Werkende Leden des Genootschaps te behooren, en
bedacht, dat de behandeling van eenig taalkundig onderwerp misschien van
mij verwacht mogt worden. Ik wil echter nu de vraag: wat de derde
afdeeling, met betrekking tot de grammaticale beoefening der Friesche
taal gedaan heeft? liever doen plaats maken voor eene andere: wat zij
daarin zou behooren en vermogen te doen? Ik wil het verledene laten
rusten, en spreken met het oog op de toekomst; ik heb mij voorgesteld
twee vragen aan uwe welwillende en bescheidene aandacht voor te dragen:
I. Wat bedoelt de bepaling in ons Reglement met grammaticale beoefening
der Friesche taal in hare volle uitgebreidheid ?
II. Wat kunnen en wat behooren wij, Leden van dit Genootschap, te doen,
om ons in dezen te kwijten van onze taak?
Vergezelt mij daarbij met uwe toegevendheid, die ik zoo zeer behoeve. Al
wie toch aan anderen eenigen regel durft voor te stellen, behoort
vooraf wel gewikt en gewogen te hebben, of hij zelf in staat en gezind
zij, dien na te leven; en zoo iemand, ik ben van de geringheid mijner
vermogens in dezen overtuigd. Verre zij dan van U het vermoeden, als of
ik onbescheiden genoeg zoude zijn, om U mijne inzigten op te dringen,
met de verwaande bedoeling, om U over te halen, die met mij te deelen.
Beproeven wilde ik het slechts, of mijne gebrekkige voorstelling zooveel
vermogt, om meer kundige liefhebbers der Friesche taal, dan ik ben, op
te wekken, om haar in hare volle uitgebreidheid, gemeenschappelijk,
grammaticaal te beoefenen.
I. De eerste vraag, wier behandeling wij ons voorgenomen hadden: Wat
wordt bedoeld onder grammaticale beoefening onzer taal in hare volle
uitgebreidheid? scheidt zich natuurlijkerwijze in twee onderdeelen,
uitgedrukt in deze twee vragen:
1. Waaraan hebben wij te denken, als wij spreken van de Friesche taal
in hare volle uitgebreidheid ?
2... Continue reading book >>