IN GRIEKENLAND. Naar het Fransch van A. ADOSSIDÈS. Het Griekenland van tegenwoordig is niet meer dat van Chateaubriand of van Edmond About. Het heeft allerlei veranderingen ondergaan. Uit het kleine stadje, dat Athene in hun tijd nog was, en dat men er dertig of veertig jaren geleden ook nog zag, is thans een stad geworden, die waardig haar plaats inneemt onder de europeesche hoofdsteden. De veiligheid is er overal in het land volkomen. De voornaamste middelpunten en de plaatsen waar men opgravingen doet, zijn met Athene verbonden door spoorwegen of door een net van goede rijwegen. Zoowel uit Athene als uit Patras bereikt men snel Olympia, Corinthe, Mycene, Argos, Nauplia, Tripolitza en Kalamata: Thebe, Chaeronea, Livadia en Chalkis hebben eveneens hun spoorwegen. Ook in Thessalië kruisen elkander de rails. Van Volo gaat een lijn naar Larissa, een andere naar Kalabaka, waar men een bezoek kan brengen aan de beroemde groep der Meteorenkloosters. Naar Sparta laat men zich per rijtuig of per muilezel brengen, en tusschen den Piraeus en Delphi wordt de dienst door booten onderhouden. Corfoe ligt op den weg der paketbooten, die van Brindisi of Venetië naar Patras gaan. Een uitstapje naar de eilanden van den Griekschen Archipel neemt meer tijd. Maar als men niet tot de Cycladen kan gaan, als men niet vol genoeg is van de archaeologie, om op het eiland Delos aan een dienst ter eere van den god Apollo deel te nemen, dan moet de vriend van kleur en lijn toch altijd Salamis gaan zien en Poros, Aegina en den tempel. Het reizen in het binnenland is voor toeristen niet altijd en overal gemakkelijk. Naar vele beroemde ruïnen en wonderschoone punten voeren slechts allerwonderlijkste wegen. De heerlijke tocht door de kloven van den Taygetos, de bestijging van den berg Kotylion, op welks top zich de tempel verheft, dien het genie van Ictinos voor den genezenden Apollo oprichtte, zijn ware beproevingen voor het uithoudingsvermogen van den ruiter en zelfs voor dat van den voetganger. Maar zulke moeilijke wegen, die men evenwel zonder nadeelige gevolgen aflegt, dank zij der behendigheid van de muilezels, zijn inderdaad uitzonderingen. Meestal heeft men goede wegen. Griekenland is een der weinige landen, waar men in dezen tijd van autosnelheid nog reizen kan in een aangenaam tempo en nog kan ronddolen en dwalen en flaneeren naar hartelust. Alleen als men er neiging toe gevoelt, verhaast men den pas of als de gids er roeping toe vertoont. Op harmonieuse wijze wordt de tocht gedaan, zonder lastige haast of tyrannieke snelheid; er zijn van die lange trajecten, waar men uren aaneen geen sterveling ontmoet. En meestal behoeft men slechts even zich buiten de poorten van een stad te begeven, om dadelijk zich te gevoelen te midden van de eenzaamheid der bergen of van de wijde vlakte. Op menige plek komt de geur van maagdelijken grond u tegen. De illusie zou volkomen wezen, als niet bij elke bocht van den weg plotseling een tempel in puin te voorschijn kwam, of een middeleeuwsch fort, een kapel, die op het instorten staat, of een dorp, waarvan de huizen als een kudde geiten tegen de helling der bergen hangen. Laat ieder, die Griekenland wil zien, haast maken; nu zijn er het toerisme en de vreemdelingenindustrie nog maar in het opkomen. Er zijn nog geen wandaden tegen de schoonheid eener streek te constateeren, en de schilderachtige punten zijn nog ongeschonden. Alleen de steden hebben genoeg den invloed van den modernen tijd ondervonden, om voor het aan modern comfort verwende menschenkind niet afschrikkend te werken. In de voornaamste plaatsen slaapt en eet men niet al te slecht. Patras, Nauplia, Delphi, Olympia hebben zelfs uitstekende hotels. In de gehuchten en de afgelegen dorpen herbergt de aanzienlijkste burger de doortrekkende vreemdelingen. Ook de op de hoogten gelegen kloosters weten reizigers goed te ontvangen; de monniken van Megaspileon en die uit de Meteorenkloosters zijn beleefde en zeer milde gastheeren. Hoogerop in het gebergte krijgt men een gul onthaal bij de herders, waar nog een aartsvaderlijke eenvoud heerscht. Zij slachten ter eere van den reiziger het traditioneele gemeste kalf, dat aan het spit gebraden wordt en des avonds na het homerische onthaal, als allen in een kring rondom een groot vlammend vuur zijn uitgestrekt, heffen ze liederen aan, herderszangen, populaire melodieën en oude volkswijzen. Het Griekenland van de herders en de bergbewoners is waard, beter bekend te worden, zooals ook dat der zeelieden de moeite van het bekijken loont. Dat Griekenland wordt door de zee en de bergen van de beschaving afgehouden, en in de afgelegen gedeelten der bergstreken, zoowel als aan de weinig bezochte kusten moet men het echte nationale leven zoeken. Daar hebben de steeds openstaande woningen nog een geur van de oudheid over, en men begroet er den vreemdeling met den naam van "broeder", adelphé. Dat schilderachtige Griekenland van de herders is door een kunstenaar uit Genève, den knappen photograaf Fred. Boissonas, een vurig bewonderaar van Hellas, onder handen genomen en hij heeft dat meer bekend willen maken naast het artistieke Griekenland in een werk, dat eerlang zal verschijnen, een prachteditie, met den titel: "In Griekenland". Er zullen slechts een bepaald getal exemplaren voor inteekenaren verschijnen en de prijs is 500 francs. Honderd-veertig heliogravures zullen het werk luister bijzetten, waaronder een groot aantal buiten den tekst, De heer Daniel Baud-Bovy, de directeur van het Museum te Genève, die den heer Boissonas op zijn reis heeft vergezeld, heeft het verhalende en beschrijvende gedeelte voor zijn rekening genomen. Het werk wordt aangevuld met archaeologische aanteekeningen van den heer G. Nicolle, oud-lid van de Fransche School voor kunst en oudheidkunde te Athene, en met een voorrede van den heer Th. Homolle, den eminenten oudheidkundige, directeur der nationale musea, oud-directeur van de school van Athene. Het boekdeel, dat een waar kunstwerk is, richt zich zoowel tot de liefhebbers van zeldzame uitgaven en typografische meesterstukken als tot de eigenlijke hellenisten, de archaeologen en de vurige vereerders van Griekenland. De heer Boissonas heeft ons een gulden boek over Hellas willen geven, alleen met de gedachte, een moment van bewondering te wijden aan de natuurlijke schoonheden, de kunstwerken en de historische herinneringen van dat gezegende land. Ook wil hij het land beter doen kennen en begrijpen, want al ligt het vlak vóór de poorten van Europa, toch blijft het een weinig geheimzinnig voor het groote westersche publiek. Daar het nog niet druk bezocht wordt, telt Hellas zijn bewonderaars nog niet in genoegzaam grooten getale; ze vormen enkel nog maar een élite van geletterden, kunstenaars en archaeologen. En merkwaardig genoeg, al zijn er geschiedschrijvers en dichters, die zich aan Griekenland wijden, schilders heeft het weinige, ten minste onder de Westerlingen. Als men René Ménard uitzondert, is er geen moderne landschapschilder, die zijn inspiratie in Griekenland is gaan zoeken. Onlangs heeft Gustave Fougères, een professor aan de Sorbonne, in eene redevoering op die bijzonderheden gewezen en ze aldus verklaard: "De schilders uit de westersche landen zijn te zeer gewend aan de flauwe omtrekken en het wazige licht der westersche landen, en ze vinden, dat er in het grieksche landschap te veel teekening is en niet genoeg overgang van tinten". Maar juist in dien eenvoud der lijnen ligt een der grootste bekoorlijkheden van die onvergelijkelijke natuur; en verder schuilt die in de duidelijkheid en vastheid der lijnen van het reliëf. In de doorschijnende atmosfeer komen alle omtrekken scherp uit, en het grieksche licht doet elke bijzonderheid tot haar recht komen. "Wat bewerkt niet het grieksche licht!" roept Maurice Barrès uit; "het maakt iets moois van een stofzuil, die in de verte door den wind wordt opgejaagd...." In het diffuse licht kleuren zich de nevels, die boven de kloven hangen, en de schaduw in de spleten tusschen de rotsen heeft haar eigen tint. Het grieksche licht hangt overdag opaalkleurige dampen om de bergtoppen; en op de hellingen van bergen en heuvels, in de diepten der dalen, verhoogt het de verscheidenheid van kleur van grond en water en gebladerte. In het licht der ondergaande zon worden de hooge toppen gebaad in een parelmoeren schijn, en de heele natuur neemt een purperen gloed aan, met goud afgewisseld en zachtbruin, als was er een regen van amethysten neergedaald. Er komen heldere nachten voor met een sterrenhemel, die vooral in Attica, het overal licht maakt als op den dag. En als de maan haar fantastisch schijnsel uitgiet over de hellingen der heuvels, tot in het donkerste der bosschen en op de zachte oppervlakte der wateren hier en daar schitterende vlekken legt, is het landschap bijna bovennatuurlijk schoon. Op de bewonderenswaardige photografieën, die het prachtwerk illustreeren, is het den heer Boissonas gelukt, iets terug te geven van die doorschijnendheid der lucht, dat kristalheldere der atmosfeer, dat typisch is voor Griekenland. Buitendien heeft de verzameling de verdienste een bijna volledig denkbeeld te geven van de verscheidenheid en de originaliteit der grieksche landschappen. In Griekenland heeft elke streek, elke provincie bijna haar eigen aard en haar apart aanzien. Er is daar telkens een geheel, dat op zichzelf staat, want de natuur is in Griekenland net als de menschenstammen naar bepaalde gebieden ingedeeld. Als de Messeniër van de hoogte zijner bergen neerziet op zijn vlakte, die in een krans van bergen is ingesloten, krijgt hij van zijn land een totaalindruk en hij overziet het in zijn geheel; vanaf den Mistra omvat de blik van den Spartaan het gansche dal der Eurotas; van de vesting Argos kan de bewoner van het landschap Argos zijn vaderstreek aanschouwen, en overal is het iets dergelijks. Het tooneel, dat zich aan de blikken van den beschouwer voordoet, is nergens hetzelfde. Maar wat wel alom te vinden is, zijn de edele lijnen en de vaste omtrekken, hoe uiteenloopend ook de onderdeelen zijn, hoe de aard der vormen moge verschillen en het karakter der landschappen zijn eigen stempel dragen. Attica, dat trotsch en majestueus is, ontrolt in eenvoud de naaktheid zijner bergen en de grijze bekleeding, die de olijvenbosschen in de dalen neerleggen; Attica heeft den adel van het Parthenon en de gratie van het Erechtheion. Delphi, dat woest en dreigend is, vol geheimzinnigheid en vrome verschrikking te midden der reusachtige rotsen en diepe kloven, is juist een geschikte lijst, om als kader te dienen voor de godin, die de beslissingen van het noodlot uitsprak. Olympia en het heele dal van de Alpheus, een oase van groen, vroolijk lachend en gracieus, is de natuurlijke omlijsting van het heilige gebied, van waar de luchthartige opgewektheid en de blijde levensmoed uitgingen. Arcadië, Boeotië, Thessalië, alle hebben zoo hun eigen type. Soms heeft hier of daar de natuur er schijnbaar behagen in geschept, al spelend de elementen ondereen te mengen, die in het geheel niet bijeen schenen te behooren. In Sparta is de tegenstelling treffend en tevens verheven tusschen de weelderige zoetheid van het dal en den stroeven ernst van den Taygetos met zijn breede contreforten, zijn geweldige steilten, zijn toppen met eeuwige sneeuw en zijn als door den bliksem uitgebeten rotsen. Dezelfde grootsche verschillen aan de kusten der zee, die de grilligste hoeken en bochten heeft uitgeslepen en in dwaze uitgelatenheid er haar baaien en golven en inhammen toovert. En tusschen de eilanden heerscht dezelfde verbijsterende verscheidenheid. Hydra en Spetzae zijn dor en kaal, als uitgedroogd door de zon; Euboea heeft alpine schoonheid aan te wijzen; het vulkanische Thyra heeft danteske gedeelten; Corfoe is een paradijs van groen; Naxos, de koningin der Cycladen, ligt op het water als een bloem, die zich voor den wijden hemel opent, en weer andere eilanden, alle uiteenloopend van karakter en aanzien, zijn alle zusters door de zuiverheid van teekening en dien rijkdom en die veelzijdigheid van vormen, die Flaubert zoo artistiek deed zeggen, dat tot de vorm der bergen er als gebeeldhouwd is en meer dan ergens elders architecturale lijnen vertoont. --- Provided by LoyalBooks.com ---