EEN HELDIN DOOR A. C. KUIPER, SCHRIJFSTER VAN "ELSJE", "ANNEKE", "EEN HOLLANDSCH MEISJE OP EEN ENGELSCHE KOSTSCHOOL", "ALLEEN IN EEN KLEINE STAD", ENZ. MET ILLUSTRATIËN NAAR FOTOGRAFIEËN. HAARLEM. VINCENT LOOSJES. 1906. [Illustration: De vestibule van het Iersche kasteel.] _Dit verhaal bevat veel, dat verdicht is en toch is het op waarheid gegrond, omdat de voornaamste gebeurtenissen, die erin worden beschreven, werkelijk hebben plaats gehad. Ook de ervaringen op de Engelsche kostschool zijn, zonder de minste overdrijving, geheel naar waarheid weer gegeven, terwijl de hoofdpersoon, een Duitsche, werkelijk heeft geleefd en--nog leeft, al is haar naam niet Hedwig Eiche! Hoewel zij zichzelf allerminst "een Heldin" zou noemen, heeft zij toch het volste recht op dien naam. Menige jonge lezeres, die zelf een zonnige, gelukkige jeugd geniet, zal dit met mij eens zijn, vooral als in aanmerking genomen wordt dat "Hedwig Eiche" den moed had reeds op haar 15^e jaar de wereld in te gaan in een tijd, toen er van werken buitenshuis voor de meeste meisjes nog maar zeer weinig sprake kon zijn en de keuze van werkkring voor haar dus uiterst beperkt was. A. C. K._ INHOUD. Hoofdstuk I. EEN KLOEK MEISJE II. "MY DEAR!" III. EEN BRIEF, WAAR VAN ALLES IN STAAT IV. OP DE PROEF GESTELD V. CHESTER VI. KOUDE EN HONGER VII. "FLINKIE" VIII. UITKOMST IX. VIER IERSCHE KINDEREN EN EEN HOND X. NESTA'S DRIFT XI. LONDEN EN MIST XII. AAN DE BLAUWE ZEE XIII. EEN RIJK LEVEN HOOFDSTUK I. Een kloek Meisje. Zij woonden in de sombere buitenwijk van een Duitsche stad, in een groot blok van een huis, dat in verschillende verdiepingen verdeeld was, één verdieping voor elk gezin. Vóór acht maanden waren zij verhuisd naar de bovenste verdieping, omdat men daar het goedkoopst woonde en toch was het voor hen nog veel te duur! Want de laatste jaren waren zij hoe langer hoe armer geworden en het allerlaatste jaar, o, dat was vreeselijk geweest, zóó vreeselijk dat het jongste zusje, Clärchen, altijd weer angstig en diep bedroefd werd, als er over werd gesproken. Ach, het was ook zoo treurig dat die arme, geduldige moeder zóóveel verdriet had gehad en dat de rust eigenlijk eerst in huis was gekomen na vaders dood, nu drie maanden geleden. Hedwig, de oudste dochter, had toen gezegd dat zij nu dubbel haar best moesten doen om lief voor moeder te zijn en Clärchen had terstond met een ernstig gezichtje: "Ja" geknikt; dat wilde zij ook heel graag. Maar soms, als zij met een kale, verstelde jurk naar school moest of naar bed werd gestuurd zonder avondeten, vond zij het wèl moeielijk om niet boos en ontevreden te zijn. Waarom waren zij dan toch ook zoo heel arm? "Ik weet niet hoe wij met ons drieën rond moeten komen!" had de moeder gisteren voor de zooveelste maal uitgeroepen, nadat zij allerlei berekeningen had zitten te maken op een stukje papier. Hedwig had daarop wel lachend het papier naar zich toe getrokken en gezegd: "Allemaal maar flink de handen uit de mouw steken, moedertje, en niet in dit paleis blijven wonen, dan zal het wel gaan," maar Clärchen had toen toch heel goed gezien dat ook Hedwig zeer bezorgd was. En toen zij 's avonds te bed lag en de Septemberregen tegen het raam van het zolderkamertje hoorde kletteren, dat zij met Hedwig deelde, werd zij zoo treurig gestemd dat zij wel moest gaan schreien of ze wilde of niet. En snikkend had zij bedacht dat het nu misschien wel niet lang meer zou duren of zij zouden op straat moeten gaan bedelen om een stuk droog brood.... Toen had zij opeens Hedwig's arm om zich heen gevoeld. "Kindje, kindje; wat is er toch? Stil nu!" had het sussend geklonken. Daarop had zij Hedwig alles gezegd wat haar op het hart lag en Hedwig had haar getroost en opgebeurd--dat kon Hedwig zóó goed!--en toen ze kalmer geworden was, had Hedwig nog heel ernstig gevraagd: "Beloof je me zusje, dat je je best zult doen zooveel mogelijk voor moeder te zijn en je flink te houden, ook ... ook als er dingen mochten gebeuren, die je in 't geheel niet verwacht?" Zij had Hedwig toen verbaasd aangekeken--wat meende ze toch?--maar toen Hedwig herhaalde: "Dat beloof je mij immers?" had zij beslist gezegd: "O ja, ja." Hedwig had toen even haar hoofd in de kussens gedrukt en een oogenblik had Clärchen gemeend dat zij haar zacht hoorde snikken, maar ze dacht later dat zij zich dit toch moest verbeeld hebben, want toen Hedwig weer opkeek, glimlachte zij en zag ze alleen maar wat bleek. En nu was het juist alsof vandaag alles weer wat vroolijker was dan gisteren! Zij kregen nu ook wèl avondeten; dat was in lang niet gebeurd. Hedwig had naaiwerk verkocht in een der groote winkels in de stad en er meer geld voor ontvangen dan zij verwacht had en terwijl zij de tafel dekte, deed zij een aardig verhaal van haar tocht, dat haar moeder en Clärchen aan het lachen bracht. Wat keken Clärchen's oogen begeerig naar de gebakken aardappelen! Die zagen er dan ook zoo lekker bruin uit, met de smakelijke, knappende korstjes; alleen moeder kon ze zóó bakken. Zij kregen er sla bij en ieder een half ei; Clärchen vond het een feestmaal, maar zij had wel heel graag wat meer gehad! Wat had Hedwig toch langzaam gegeten, dacht ze; die alleen had nog maar wat op haar bord en zij had nog wel het minst genomen, dat had Clärchen duidelijk gezien! Zij keek eens even naar het heerlijke hapje, dat straks in Hedwig's mond moest verdwijnen; toen zag ze snel weer voor zich, want Hedwig had haar lachend aangekeken. Daar schoof ze haar bord naar Clärchen toe. "Hier, neem jij dit nog maar." "Neen, neen, Hedwig." "Ja, ja, Clärchen. Kom, eet maar gauw op; ik zie aan je neus dat je er trek in hebt." "Ja maar ... jij dan niet?" "Lang niet zooveel als jij. Komaan, een, twee, drie, opeten! Je moet mij gehoorzamen, vergeet dat niet. Ik ben al vijftien en jij pas elf." "Over een maand twaalf," zei Clärchen. Ze liet zich echter niet langer nooden. Lachend at zij het lekkere hapje op, terwijl ze Hedwig dankbaar toeknikte. Of zij nog trek had! Eigenlijk had zij dat tegenwoordig altijd nog, als zij van tafel opstond. Hedwig niet, ten minste ... die _deed_ gewoonlijk net of zij wel degelijk genoeg gehad had. Clärchen hoopte altijd dat zij later op Hedwig zou gaan lijken en even knap worden. Hedwig ging niet meer school; dat was, ten minste volgens Clärchen's oordeel, ook niet meer noodig, zij wist werkelijk genoeg! Zij kon vrij goed Fransch en Engelsch spreken en vele andere dingen, die Clärchen nog leeren moest. Toen zij klein was, had Hedwig een poosje een Engelsche gouvernante gehad, maar dat was geweest in den tijd toen zij nog rijk waren en van dien tijd herinnerde Clärchen zich al heel weinig meer. Ook Hedwig scheen het thans als een droom toe dat er werkelijk jaren waren geweest, waarin haar moeder geen geldzorgen had gekend. Zóó arm als zij nu dan toch ook waren.... In diep gepeins verzonken zat zij 's avonds laat op den rand van haar bed. Na den storm van gisteren was de lucht als schoongeveegd; nu scheen de maan helder naar binnen, een lichte streep werpend op den houten vloer van het zolderkamertje. Hedwig keek naar het rustige, zachte licht; toen knikte zij even. "Ik doe het," fluisterde ze, "het moet!" En heel zacht: "Dan zullen moeder en Clärchen ook hier kunnen blijven wonen. Ik zal moeder schrijven...." Bedaard stond zij op en liep op hare teenen naar de tafel om Clärchen niet wakker te maken. Ze nam papier en potlood en trachtte bij het maanlicht te schrijven, maar het wilde niet vlotten. Voorzichtig stak zij een eindje kaars aan; nu ging het beter, al beefde haar mond en al moest zij een paar malen met de oogen knippen. Maar ze gaf geen geluid; ze _bleef_ voelen dat zij stil moest zijn om Clärchen. Eindelijk vouwde zij het briefje dicht, stond vastberaden op, pakte enkele dingen in een oud reistaschje en keek om zich heen of ze niets vergeten had. Zorgvuldig telde zij het geld na, dat ze nog over had van de verdienste van dien middag en dat haar eerlijk toekwam; het zou juist genoeg zijn voor haar doel, meende ze. Opeens, een inval gehoor gevend, nam zij de kaars op en liep er mee naar een spiegeltje, dat tegen het houten beschot hing. Ze zette het eindje kaars op een richel; zoo kon ze juist goed zien. "Niet _heelemaal_ oud genoeg," vond ze, terwijl zij ernstig en aandachtig--haast alsof het iets nieuws voor haar was--keek naar wat de spiegel haar toonde: een smal meisjesgezicht met verstandige, grijsblauwe oogen. "Wacht eens!" En met een vlugge beweging van hare beide handen, legde zij de blonde vlecht, die op haar rug hing, om het hoofd, stak haar vast, schuierde het springerige voorhaar glad en knikte tevreden. "_Veel_ beter zoo," fluisterde zij opgeruimd. "Zoo zullen zij mij heel licht voor achttien of twintig houden. En nu naar bed!" Zij sliep echter niet veel dien nacht, want als zij al even insluimerde, werd ze spoedig met schrik weer wakker, zelfs in hare droomen gekweld door de vrees dat zij zich verslapen zou. Eindelijk, toen het een weinig begon te schemeren, stond zij op. In het grauwe halfduister knielde zij neer om haar ochtendgebed te doen en God vuriger dan ooit te smeeken haar te helpen; toen kleedde zij zich snel aan, nam haar reistaschje op, drukte voorzichtig een kus op Clärchen's krulhaar, legde haar briefje in de zitkamer, keek verlangend naar de deur van het zijvertrek, waar haar moeder sliep, aarzelde even of zij er binnen zou durven gaan, keerde zich snel af, zei zacht: "Dag mijn lief, lief moedertje"--en liep naar beneden en het huis uit. Toen zij op straat stond, keek ze nog even naar boven, hoog naar boven. Achter dat smalle raam sliep haar moeder; als zij wakker werd, zou zij haar missen.... Ze mocht nu echter geen tijd verliezen, niet langer staan te droomen. Al was het ook nog zoo vroeg, ze moest zich haasten, als zij, wat haar plan was, werkelijk den eersten trein naar Hamburg halen wilde, waar ze dan om half tien zijn kon. Ze wilde daar de oude kindermeid Anna Schaub gaan opzoeken, die jaren lang bij het gezin had gewoond en alles wist wat er gebeurd was. Anna schreef telkens nog zulke hartelijke brieven aan Hedwig's moeder; zij zou Hedwig zeker voort willen helpen en haar zeggen wat ze doen moest om een geschikte betrekking te vinden. Want dat was wat Hedwig wilde en ze geloofde stellig dat het wel gelukken zou; ze zou dan flink gaan verdienen en een steun voor haar moeder kunnen zijn. Als ze nu maar eerst in Hamburg was, dan kon ze terstond met Anna aan het zoeken gaan! Snel liep ze door. Zij was buiten adem, toen zij aan het station kwam en juist had zij een kaartje genomen aan het 3^e-klasse loket en was op het punt de wachtkamer in te gaan, toen zij een stem hoorde zeggen: "Ik zag Hedwig Eiche ook staan zooeven. Waar die opeens naar toe wil? Het moet treurig gesteld zijn daar aan huis...." Hedwig keek niet om, maar haastte zich op het perron te komen. De trein stond er al. Ze stapte vlug in en was blij, toen de portieren gesloten waren en de trein zich in beweging zette. Zij begon nu vermoeid en slaperig te worden; ze leunde in haar hoekje en sloot de oogen, al haar best doende om zich te verzetten tegen het gevoel van angstige gejaagdheid, dat zich van haar trachtte meester te maken. Ze wou flink zijn, flink zijn, flink zijn, herhaalde ze zacht bij zichzelf. En ze glimlachte even. Hedwig _Eiche_ heette ze immers, dan moest zij haar naam toch ook eer aandoen! Ze dwong zich tot kalmte met die eigenaardige krachtsinspanning, waarvan zij, jong als zij was, maar al te zeer de macht had leeren kennen in de smartelijke jaren, die achter haar lagen. Met de handen stil in den schoot, bleef zij een poos heel rustig zitten, werkelijk kalmer wordend omdat zij dit worden _wilde_; toen sliep zij even in. Zij voelde zich verkwikt, toen zij in Hamburg aankwam en liep in een opgewekte stemming door de mooie, drukke straten. Wat was het prettig levendig hier! Zij was echt blij dat ze gegaan was; hier zou _zij_ ook werk vinden. Ieder scheen het even druk te hebben; dan moest er voor haar ook wel wat te doen wezen! Ze wou hard werken, kleine kinderen les geven als het kon, flink geld verdienen voor haar moeder en Clärchen.... Zij had Anna Schaub een paar malen met haar moeder bezocht en ze wist dus hoe ze loopen moest; het was niet ver en vrij spoedig schelde zij aan bij het kleine, nette huisje, dat Anna bewoonde sedert zij hare schaapjes op het droge had. De deur werd bijna terstond door Anna zelf geopend. Heel verbaasd keek zij op! Hare bruine oogjes werden eens zoo groot als anders en glinsterden als twee sterretjes. Hedwig keek haar vroolijk aan. "Hoe vindt je dat nu wel?" vroeg ze. Anna sloeg de handen in elkaar. "Neen maar...." begon ze. "Dat dacht je niet, he?" riep Hedwig lachend, terwijl zij het huis inging om daarop door Anna zeer hartelijk omhelsd te worden. "Een echte verrassing, niet waar? Maar breng mij maar gauw binnen en geef me wat te eten, want ik heb nog niets gehad vandaag en ik verga van den honger." "Wat? Ach, arm kind!" Anna was een en al medelijden. Zij trok Hedwig mee naar het achterkamertje, waar een rij maandroosjes voor het raam stond te bloeien en de koffiegeur van het ontbijt nog flauw in het vertrek hing. "Ziezoo, ga daar nu maar eens zitten en zeg niets meer voordat je flink ontbeten hebt," zei Anna en in één adem door: "Mevrouw en Clärchen nogal wel?" Hedwig knikte; ze kon opeens niet goed spreken. Ze dacht eraan hoe haar moeder en Clärchen haar nu zouden missen en hoe heel graag zij nog even afscheid van haar zou hebben willen nemen. Maar ze vermande zich en glimlachte weer. "Vóór alles geen sentimentaliteit," besloot ze bij zichzelf. Zij deed zich te goed aan de warme koffie, het brood en den honig, die Anna haar voorzette en hoewel deze brandde van verlangen om het doel van haar reis te weten te komen, herhaalde zij toch telkens weer dat zij niets moest vertellen voordat zij geheel verzadigd was. Hedwig liet haar echter niet lang in het onzekere. "Anna," vroeg zij plotseling heel ernstig, "wil jij me helpen om een goede betrekking te vinden?" "Mijn lief kind...." "We zijn heel, heel arm, zie-je, _veel_ armer nog dan verleden jaar en wij kunnen zoo niet voortleven. Ik moet flink aan het werk gaan en geld verdienen; als ik dan van tijd tot tijd wat naar huis stuur, kunnen moeder en Clärchen blijven wonen waar zij nu zijn...." "Vindt mevrouw dàt goed?" "Ik ben weggegaan ... heel vroeg van ochtend, ik heb moeder niet meer gezien," zei Hedwig ontwijkend en met een kleur. "Zij zou mij misschien niet hebben laten gaan, maar als ik iets goeds vind, zal zij natuurlijk heel blij zijn. Ik heb een briefje achtergelaten om te vertellen wat ik ging doen. O Anna, het _moet_ gebeuren; zóó gaat het niet langer! Help mij toch! Hier in dit groote Hamburg, waar iedereen het zoo druk heeft, zal toch ook voor mij wel iets te vinden zijn, een betrekking als gouvernante of kinderjuffrouw of iets dergelijks. Ik zal erg mijn best doen dat men tevreden over mij kan wezen en ik ben zoo sterk en ... en niet zoo heel dom...." Hare oogen glimlachten weer bij de laatste woorden, haar geheele gezichtje gloeide van opwinding. Anna schudde even het hoofd. "Je bent pas vijftien jaar," zei ze. "Maar ik zie er ouder uit!" riep Hedwig en toen Anna weer het hoofd schudde: "Ja, ja, ik zie er veel ouder uit, heusch, als ik maar wil! Vanochtend in de haast kon ik het niet zoo gauw goed krijgen, maar kijk eens!" Ze wierp haar hoed af, haalde een pakje haarspelden uit haar taschje, legde de blonde vlecht weer om het hoofd en stak haar vast en trachtte een streng gezicht te zetten. "Zou je nu ooit denken dat ik pas vijftien was, als je 't niet wist?" "Ik ... weet het niet zeker," zei Anna eerlijk. "Maar je bent toch in ieder geval veel te jong om in betrekking te gaan." "Neen, neen, daar vergis je je mee; gerust, daar vergis je je mee," zei Hedwig zeer beslist. Toen overredend: "En het _moet_ ook wezenlijk gebeuren, Anna, het is _heel_ noodzakelijk; wij zijn zóó arm, zoo verschrikkelijk arm! En als ik misschien iets bij kinderen kon krijgen, ik houd zooveel van kinderen, ik zou het heerlijk vinden...." "Ja, je waart ten minste als klein meisje ook altijd even engelachtig voor Clärchen," zei Anna met vuur. "Engelachtig? Ik!" Hedwig lachte vroolijk. "Neen Annalief, nu vergis je je al weer. Dat ben ik nooit geweest. Maar weet je wat? Wees jij nu eens wèl engelachtig voor mij en help me om wat goeds te vinden." Anna dacht even na. Toen zei ze met nadruk: "Dan moet je me beloven dat je stellig niets aannemen zult, dat niet werkelijk goed is." "Dat beloof ik," zei Hedwig plechtig. "Kan ik hier logeeren?" "Natuurlijk lieveling." "En ... als het noodig mocht zijn en dat zal wel...." zei Hedwig aarzelend, "dat ik nog wat nieuwe kleeren koop, zou je ... heb je dan ... zou je me dan wat geld willen leenen?" Anna stond op en sloeg den arm om haar heen. "O zoo graag," zei ze. "Ik hoop maar dat we heel gauw wat vinden, _heel_ gauw," hernam Hedwig. "Het zal ook zoo prettig zijn om dat dan aan moeder te schrijven. En nu ga ik even uit om een krant te koopen; dan kijken we samen de advertentiën na en dan ... o, natuurlijk vind ik iets, dat geschikt is!" Ze snelde het huisje uit, kwam spoedig weer terug met een dichtgedrukte krant in de hand en gunde zich den tijd niet om haar goed af te doen, voordat ze de advertentie-kolommen doorgezien had. Anna las over haar schouder heen ijverig mee, met haar bril op het puntje van haar neus. "Daar is niets bij," mompelde Hedwig een paar malen, maar eensklaps veranderde de uitdrukking van haar gezicht. "O, heb je dat gezien, dat? Daar, daar!" riep zij en ze wees met haar vinger op een advertentie met het opschrift: _Gouvernante_. Anna zei nog niets; ze moest eerst de advertentie op haar gemak doorlezen. Het duurde Hedwig lang genoeg, maar ze bedwong haar ongeduld. Hare oogen glinsterden, terwijl ze nu eens naar Anna, dan weer naar de krant keek. "Een gouvernante gezocht voor haar dochtertje door een barones, die spoedig naar het buitenland vertrekt ... muziek en kennis der Engelsche taal vereischten," zei Anna eindelijk. "Ja, ik weet niet...." "Nu, maar _ik_ weet het wel," viel Hedwig lachend in. "Ik ga er straks dadelijk op af, hoor! Kijk, er staat dat men zich in persoon moet aanmelden aan het hotel, waar de barones op 't oogenblik logeert. O, ik hoop, ik hoop, ik _hoop_ dat ik dat krijg!" Ze greep de oude Anna om het middel en trachtte met haar het kamertje door te dansen. Anna rukte zich echter vroolijk los. "Als je zóó bij de barones doet," hijgde ze, "zal zij je wel een geschikte gouvernante voor haar dochtertje vinden!" "Daar doe ik me streng en deftig voor, dat spreekt van zelf," zei Hedwig, rimpels in haar voorhoofd trekkend. "In ieder geval wil jij me straks zeker wel even den weg wijzen? Ik weet niet waar dat hotel is." "Ik wil je wel den weg wijzen, maar ik ga niet mee naar binnen," zei Anna snel. "Neen natuurlijk niet, dan zou het net zijn alsof ik niet alleen durfde," zei Hedwig. "We moeten er om twee uur zijn; er staat dat de barones dan te spreken is." Anna vond alles goed. Zij hielp Hedwig zich zoo netjes mogelijk te maken en er zoo oud mogelijk uit te zien, waartoe werkelijk het glad geschuierde, opgestoken haar, de eenvoudige, zwarte hoed, waarvan Hedwig in overdreven ijver nog gauw de klaprozen door een bouquetje viooltjes van Arma verving en het donkere japonnetje het hunne bijdroegen. Anna sloop even alleen uit om met een glans op haar gezicht terug te komen met een paar keurige glacé handschoenen. "Die moet je van mij aannemen," zei ze en Hedwig zei dankbaar: "Heel graag." Zij waren blij toen het eindelijk tijd was om op weg te gaan en Anna, die verreweg de zenuwachtigste was van de twee, slaakte een zucht van verademing, toen Hedwig het hotel binnenging en zij, volgens afspraak, buiten op haar bleef wachten. "Nu weten wij het ten minste gauw," dacht ze. Intusschen liep Hedwig moedig de ruime vestibule van het groote hotel in. Ze keek bewonderend om zich heen naar de smaakvolle meubeltjes en de hooge manden met bloeiende planten, die hier en daar waren neergezet, tot de portier haar vroeg wat er van haar dienst was. Zij zeide het hem en had nauwelijks het woord "barones" genoemd of een kellner stond naast haar. "Wenscht u aangediend te worden?" vroeg hij. Hedwig knikte en haar hart begon sneller te kloppen, toen zij den kellner de breede trap op volgde naar de eerste verdieping, waar al weer een frissche bloemengeur haar te gemoet kwam. Zij hoorde hare voetstappen niet over den dikken Smyrna looper, wat de gewaarwording van deftige geheimzinnigheid, die over haar gekomen was, nog verhoogde. Onwillekeurig boog zij even statig als de kellner zelf, toen hij beleefd de deur van een kleine kamer voor haar opende en haar vroeg hier een oogenblikje te willen wachten. Hedwig noemde hem haar naam, toen sloot hij heel zacht de deur en verdween. Wat een aardig kamertje was het, zoo vroolijk en licht! En men moest hier in dit hotel wel veel van bloemen houden, dacht Hedwig; ook hier zag zij er op de tafel staan, terwijl het behang en de lichte overgordijnen met losse tuiltjes viooltjes als bezaaid waren. Ze bleef stokstijf staan, toen ze vrij dicht in hare nabijheid een kinderstem hoorde en daarop een andere stem, die vermanend zei: "Neen Tieka, dat mag niet!" Toen was alles weer stil. Zij moest lang wachten en begon ongerust te worden. Zou de barones haar misschien niet eens willen zien en al klaar zijn met een andere gouvernante? De angst sloeg haar om het hart. Maar spoedig greep ze weer moed, streek de mooie, nieuwe glacés nog wat gladder, trok haar gezicht in de gewenschte plooi en ... wachtte zoo geduldig, als haar mogelijk was. Hoorde zij daar niet iets? Zij hield den adem in en werkelijk werd thans de deurknop omgedraaid en verscheen de kellner met de vraag of zij zoo goed wilde zijn hem te volgen. Hedwig wilde niets liever. Nog even een haastigen blik in den spiegel. Juist, zoo'n gezicht moest ze zetten! Spoedig stond zij in een, naar zij later aan Anna meedeelde, "allerprachtigste zitkamer, alles blauw en terra-cotta en oud goud." Toen zij nader kwam, maakte een statige, lange dame even een beweging alsof zij op wilde staan, maar ging terstond weer zitten. Zij bekeek Hedwig van het hoofd tot de voeten en vroeg haar toen ook plaats te nemen. Met een bescheiden stem waagde Hedwig het op te merken dat zij kwam voor de betrekking als gouvernante. "Uw naam is Eiche, Hedwig Eiche?" vroeg de dame met een eigenaardig uitheemsch accent. Hedwig boog, zeer ontevreden op zichzelf omdat ze zoo warm werd; maar de barones keek haar ook zóó onderzoekend aan! Als nu haar volgende vraag maar niet was: "En hoe oud...?" Het was Hedwig haast alsof er met groote letters _vijftien_ op haar voorhoofd stond geschreven! De barones scheen zich echter niet om haar leeftijd te bekommeren, nog niet althans, bedacht Hedwig angstig. "Wees zoo goed mij nauwkeurig te zeggen waarin gij les kunt geven," klonk het wat hoog. Hedwig gehoorzaamde terstond. De barones toonde veel belangstelling voor haar Fransch en Engelsch, liet haar die talen even spreken en kwam blijkbaar onder den indruk van de beschaafde wijze, waarop zij zich uitte. Toen Hedwig op de vraag of zij van kinderen hield, opgewonden: "O ja!" antwoordde, glimlachte zij flauwtjes. Eindelijk zeide zij: "Ik zou wel lust hebben het eens met u te beproeven. Kan ik nog informaties krijgen uit een vroegere betrekking?" "O heden," dacht Hedwig, "nu komt het! Nu komt er stellig ook nog: "En hoe oud...."" Maar ze moest antwoorden. "Ik ben nooit eerder in betrekking geweest," bracht zij er bedremmeld uit. "O juist...." zei de barones langzaam. "Ja, dan moet u natuurlijk ook met een klein salaris beginnen; maar daarover kunnen we straks nog spreken. Ik had u wel eerder mogen vragen of het voor u geen bezwaar zou zijn Duitschland te verlaten? Mijn echtgenoot is consul geweest in Italië; hij heeft zijn betrekking neergelegd en nu gaan wij voor goed in Schotland wonen. Wij hebben een huis even buiten Edinburg. Ik ben een Engelsche." Hedwig haastte zich op te merken dat er voor haar geen 't minste bezwaar bestond om naar Schotland te gaan. "Ik vind het juist heerlijk veel te zien van de wereld," liet zij zich ontvallen. De barones knikte even heel genadig. Zij stelde nu juist niet zoo heel veel belang in wat Hedwig "heerlijk" vond. "Ik heb lust het eens met u te beproeven," herhaalde zij, "maar u lijkt me nog heel jong...." Hedwig beefde, "en u zult u dus met een niet groot salaris tevreden moeten stellen. Ik zal u jaarlijks 15 pond[1] geven; vindt u dat goed? Natuurlijk betaal ik ook uw overtocht." Hedwig boog haastig toestemmend. _Zij_ vond het salaris niet klein. Vijftien pond! Daarvan zou ze toch het grootste gedeelte aan haar moeder kunnen sturen. "Wilt u dan nog even piano voor mij spelen of wat zingen?" vroeg de barones opstaande en Hedwig de piano wijzend. "Ik zal mijn dochtertje roepen, dan kunt u kennis met haar maken. Begin maar te spelen, als 't je blieft." Hedwig gehoorzaamde. Ze was juist in een stemming om te zingen; ze voelde zich zóó opgewekt! Even dacht zij na, toen sloeg ze de toetsen aan en zong vroolijk met haar frissche, jonge stem: "Ein Männlein steht im Walde ganz still und stumm, es hat von lauter Purpur ein Mänt'lein um. Sagt, wer mag das Männlein sein, das da steht im Wald allein mit dem purpurrothen Mäntelein? ... Das Männlein steht im Walde auf einem Bein, und hat auf seinem Haupte schwarz Käpplein klein. Sagt, wer mag das Männlein sein, das da steht im Wald allein mit dem kleinen schwarzen Käppelein?" Nauwelijks had zij het laatste woord gezongen of een blijde kinderstem riep: "_Schön! Nice!_" En terstond daarop zong dezelfde stem: "Das Männlein dort auf einem Bein, mit seinem rothen Mäntelein und seinem schwarzen Käppelein, kann nur die Hagebutte sein!" Hedwig keek snel om. Naast de barones stond de kleine zangeres, een kind met kort, heel krullend donker haar en donkerblauwe oogen, die haar vroolijk aanzagen. "Heel goed gespeeld en uwe stem bevalt mij ook," zei de barones. "En dit is nu mijn dochtertje, uwe aanstaande leerling." Met een aardige, bevallige beweging stak het kind Hedwig de hand toe. "Wat ziet u er prettig jong uit!" riep ze. Hedwig lachte. "Ik houd ook nog heel veel van spelletjes," zei ze, "en van vertellen en zingen en pretmaken...." "Tieka moet nu echter ook eens flink aan 't leeren gaan," viel de barones beslist in. "En ik vertrouw dat u begrijpen zult dat zij te oud is om hoofdzakelijk aan spelen te denken." "O ja zeker, mevrouw," haastte Hedwig zich te antwoorden. "Als u nu nog even wachten wilt," zei de barones, "dan kan ik u zeggen...." Zij eindigde den zin niet en ging aan een schrijftafeltje zitten, een eind van Hedwig en het kind af. "Wanneer komt u bij ons?" vroeg het kleine meisje fluisterend. "Heel gauw, hoop ik. Ik ben nu zoo alleen." "Heb je dan geen broertjes of zusjes?" vroeg Hedwig, eveneens fluisterend om de barones niet te storen. "O neen, nooit gehad." "Hoe heet je ook weer?" "Tieka," zei het kind gewichtig. "Tieka? Wat een aardige naam! En hoe verder?" "Tieka, Helene, Adelaïde von Zercläre, maar niemand noemt mij ooit Helene of Adelaïde, altijd alleen maar Tieka." "Hoe oud ben je?" "Over vier dagen word ik al tien. Ik had u straks willen halen uit de aardige viooltjeskamer, maar mama vond het niet goed." "Ga nu nog maar wat lezen, Tieka en zeg Fräulein goeden dag," kwam de barones tusschenbeide en Tieka gehoorzaamde onmiddellijk; bij de deur wierp zij Hedwig nog vlug een paar kushanden toe. "Ik veronderstel dat u zoo spoedig mogelijk zult kunnen komen?" hernam de barones. "Wij vertrekken reeds overmorgen naar Londen, waar wij een paar dagen wenschen te logeeren. Het is nu Donderdag, het zou mij aangenaam zijn als u dan Maandagavond op reis kondt gaan. U kunt dan Woensdagochtend in Londen zijn en u per rijtuig naar het station King's Cross laten brengen. Als u een voorspoedige zeereis hebt, vinden wij elkaar daar en u reist met ons door naar Edinburg. Voor alle zekerheid geef ik u ons adres in Edinburg ook nog. Hier is het, benevens het geld voor uwe reis." Hedwig nam het couvert met een zeer dankbaar gezicht in ontvangst. "Ik zal erg mijn best doen...." stamelde ze. "Daarop vertrouw ik ook zeer zeker," zei de barones koel. "Dag Fräulein Eiche, ik geloof dat wij nu alles goed hebben afgesproken en ons onderhoud als geëindigd kunnen beschouwen." Zij schelde en de kellner verscheen weer. Hedwig maakte een diepe buiging voor haar aanstaande meesteres en verdween. "O, o, wat _ben_ je lang weggebleven! Ik dacht dat ik je nooit weer terug zou zien. En hoe is het?" riep de trouwe Anna Schaub, zoodra zij haar het hotel uit zag snellen. "Aangenomen!" riep Hedwig met een stralend gezicht. "Aangenomen als gouvernante bij een allersnoesigst meisje van tien jaar. En zij wonen in Schotland, in Edinburg, en Maandag moet ik eerst naar Londen en ik ben zoo dol, dol, dolblij dat ik jou even een kus _moet_ geven!" En tot verbazing van de voorbijgangers drukte zij Anna opeens een hartelijken kus op de wang. "Niet doen! Niet doen!" riep Anna onthutst, maar Hedwig lachte maar. "Den baron heb ik nog niet gezien," ging zij voort, heel rad sprekend, "van hem kan ik je dus nog niets vertellen; dat komt dan later wel. O, nu zal ik moeder echt kunnen helpen! Ik schrijf dadelijk naar huis. Wat zal Clärchen ophooren! Zij zal natuurlijk alles van Tieka willen weten." "En je leeftijd," vroeg Anna, "was die geen bezwaar?" "Neen, daar heeft de barones _gelukkig_ niet naar gevraagd. Ze merkte wel een paar malen op dat zij me jong vond, maar ze denkt toch bepaald dat ik minstens twintig ben...." Anna schudde zwijgend het hoofd; ze zag met zekeren weemoed naar het jonge meisjesgezicht, op dit oogenblik haast weer geheel een kindergezicht, dat blij en onbezorgd het leven in keek. "Ik hoop heel hartelijk dat het je niet tegen zal vallen," zei ze. "Daar ben ik niet bang voor," klonk het opgeruimd uit Hedwig's mond. HOOFDSTUK II. "My Dear!" De brief naar huis werd dadelijk geschreven: Hedwig's pen vloog over het papier. "O moeder, ik ben zoo blij, zoo vreeselijk blij, vooral omdat u ook zoo blij zult zijn," schreef zij. "Prachtig, drie malen blij in één zin, vindt u niet? En dat nog wel voor een gouvernante! Maar u plaagt mij altijd omdat ik zoo graag een woord, dat me bevalt, vaak gebruik, weet u wel? Dat moet u nu echter maar over het hoofd zien; het komt allemaal omdat ik het zoo heerlijk, _heerlijk_ vind dat ik zoo gauw iets goeds gevonden heb. Ik zal u alles haarfijn vertellen...." Wat ging dat vlug en wat waren er gauw een paar velletjes vol, dacht Anna. Hedwig moest toch wel bizonder knap zijn en de barones von Zerkläre mocht het wel op prijs stellen dat zij zoo'n flink, lief gouvernantetje bij haar kind kreeg! Hedwig's moeder schreef per keerende post een brief terug vol liefde en hartelijke groeten van haarzelf en van Clärchen. Hedwig zou toch immers dadelijk weer thuis komen, als deze werkkring haar niet beviel? Er zou dan zeker wel wat anders voor haar te vinden wezen en zij was nog zoo heel jong.... Maar Hedwig twijfelde er geen oogenblik aan of alles zou heel goed en prettig gaan. Zij had lust in het werk en verlangde te beginnen en het was met een opgewekt gezicht en een moedig hart dat ze Maandags afscheid van Anna Schaub nam en haar plaatsje op de boot naar Londen veroverde. Anna had haar een grooten koffer afgestaan, "een echt ouderwetsche Duitsche reiskist, een huis haast," zooals Hedwig lachend beweerde. Zij hadden allerlei inkoopen gedaan en Hedwig voelde zich heel rijk met een paar nieuwe blouses en een sterken, serge rok. De koffer was ten slotte nog geheel vol geworden, wat Anna triomfantelijk had doen uitroepen: "Zie je wel dat hij niet te groot is? Het maakt ook dadelijk veel beter indruk, als je met een flink stuk bagage komt," en Hedwig was haar dankbaar geweest voor hare goede zorgen en had meer dan eens gezegd: "Ik stuur je later terug wat je voor me betaald hebt, hoor; reken daar vast op." Nu was het afscheid achter den rug en lag ze languit op de bank in de dameskajuit van de boot, die haar naar Londen zou brengen. Het was donker, druilerig weer en zij had geen neiging gevoeld lang op het dek te blijven, waar de fijne motregen haar huiveren deed. Anna had haar taschje gevuld met "allerlei, waarin je zeker wel trek krijgen zult," en soms betastte zij het eens even; het was haar net of Anna daardoor weer wat dichter in haar nabijheid was. Zij had nog in 't geheel geen "trek", maar ze moest herhaaldelijk aan Anna en hare trouwe liefde denken. Het was toch wel eenzaam nu, vond ze. Zij sloot de oogen en bewoog zich niet; ze wou zorgen dat ze spoedig in slaap kwam, maar telkens weer zag zij Anna Schaub voor zich en haar moeder en Clärchen.... Langzamerhand viel zij in een lichte sluimering. Ze was echter weinig verkwikt, toen ze 's ochtends vroeg klaar wakker werd en kreunend keerde zij zich af, toen de hofmeesteres iets tot haar zeide. Ook later op den dag voelde zij volstrekt geen verlangen om op te staan; haar hoofd klopte en ze was heel vermoeid. "Nu ben ik dus zeker zeeziek", dacht ze. Zij was nog nooit op zee geweest en had wel eens gezegd dat zij graag zou weten hoe dat was: zeeziek zijn. Nu wist zij het dan! Tegen den avond werd zij beter en kon zij zelfs met smaak wat gebruiken en vrij vroeg viel ze weer in slaap, om eindelijk tot haar groote vreugde gewekt te worden met het bericht dat men Londen naderde. Wat een drukte en gewoel om haar heen, toen ze boven kwam en hoe vreemd was het bij het aan land komen onder al die gezichten geen enkel te vinden, dat haar bekend was en een welkom toeknikte! De regen was opgehouden en eerst heel flauwtjes, toen wat helderder, begon de zon te schijnen. Het stemde Hedwig opgewekter. "Ik hoop dat moeder en Clärchen en Anna Schaub die zon ook zien en aan mij denken," dacht zij even; toen kreeg zij het te druk met haar koffer en het zoeken naar een vigilante om zich aan gepeins over te kunnen geven. Ze kwam in een energieke stemming, terwijl ze door de drukke, Londensche straten reed en met groote oogen keek naar al dat nieuwe, geheimzinnig onbekende, dat haar met magnetische kracht aantrok. Zij vond ze mooi die grijze gebouwen, waarop, door een dunnen nevel heen, als een waas van zonlicht lag, de plotselinge kijkjes op de rivier met het bijna stille, even rimpelende water, waarover de booten en schepen schenen heen te glijden, de bruggen met hare ranke bogen en de bevallige _hansoms_, die haar _cab_ voorbij snelden; en door het open raampje keek en luisterde ze nieuwsgierig naar de pratende en roepende menigte. Het was haar haast alsof zij in een tooverwereld was, ook om dat wonderbaar teere, zachtgele licht, dat zij nergens ooit zóó had zien schijnen en met een soort van schok kwam ze tot zichzelf, toen zij King's Cross station binnen reed en de vigilante stil stond. Wat een volte! Zij werd er een oogenblik door verbijsterd. Hoe moest zij onder al die menschen de barones en Tieka vinden? Zij sprong uit de vigilante en keek even verschrikt naar haar japon, die door de lange reis erg gekreukeld was. Zij streek er haastig met haar hand overheen; ze had geen tijd er veel aandacht aan te geven, want de koetsier moest betaald worden, onderwijl nam een _porter_ haar koffer op zijn kruiwagen en keek haar vragend aan en intusschen zochten hare oogen, zochten ... om niets te vinden dan een pratende, bevelende, dravende menschenmassa, waaronder niemand zich harer ook maar in 't minst aantrok. Daar stootte de koetsier haar aan den arm. Wat zeide hij toch allemaal? Hij sprak zoo rad en zulk raar Engelsch; zij kon hem haast niet verstaan. Zij had hem geld gegeven en hij had het op de vlakke hand gelegd en wees er voortdurend naar. Vond hij het niet genoeg? Hedwig meende dat hij reeds meer had gekregen dan hem toekwam; nu legde zij er toch nog maar een _shilling_ bij. De _cabby_ knikte: "_All right_" en reed weg. "_Where to Miss?_" vroeg de kruier. "_Come along._" "Edinburg," zei Hedwig wat geagiteerd. "Edinburg," maar ze sprak den naam zoo Duitsch uit dat de man haar niet begreep en de schouders ophaalde. "_Got your ticket?_" vroeg hij. Neen, Hedwig had nog geen kaartje. "Scotland," zei ze, "Edinburg!" Nu wist hij wat zij meende. Dan moest ze voortmaken, ze had nog maar drie minuten tijd. En Hedwig liet zich den weg wijzen, nam in de haast een kaartje derde klasse in plaats van eerste, hoewel ze bij het reisgezelschap van de familie von Zercläre behoorde en liep op een drafje met haar geleider naar den trein. Daar ontdekte ze zoowaar in de verte het aardige figuurtje van Tieka! Haar ruime, lichte reisjurk stak frisch af bij de donkere kleeding van eenige heeren, die naast haar stonden. Kijk, nu had zij Hedwig ook gezien! Ze wuifde met beide handen en wilde naar haar toesnellen, maar Hedwig zag nog juist hoe een hand uit den coupé haar terughield. Toen werd ze zelf door een ondernemenden conducteur een derde klasse wagen ingetild. Ze kwam naast een dikken heereboer te recht. "Dat is nog maar net bijtijds," zei hij. "_Yes indeed_," antwoordde zij hijgend. "Koffer in den goederenwagen. Alles in orde, _Miss_," klonk nu de stem van den kruier, die zijn gezicht door het raampje stak. "O!" riep Hedwig. Dat was waar ook; ze moest dien man nog betalen! Schielijk haalde ze haar portemonnaie te voorschijn en zocht naar kleingeld. De lokomotief floot af. "Hier," en zij liet heel den schat van groote, koperen _pennies_, die ze bij zich had, in zijn hand glijden, waardoor haar beurs aanmerkelijk lichter werd. "_Thank you_," zei de man en verdween; meteen stootte Hedwig's arm tegen den knop van den dikken stok, dien de heereboer tusschen zijn beenen hield, haar portemonnaie gaapte wijder en de geldstukken vielen er uit en verstrooiden zich over den grond. "_Ach, du liebe Zeit!_" liet Hedwig zich ontvallen en de heereboer keek haar aan met een medelijdenden blik. "Hoe jammer voor dat jonge meisje om geen Engelsche te zijn," dacht hij met de eigenaardige verwaandheid van een Engelschman, maar trots zijne dikte, hielp hij haar toch heel gedienstig het geld weer bij elkaar zoeken. Hedwig telde na of zij alles had. Tot haar schrik mistte zij nog het eenige goudstukje, dat zij in haar beurs had gehad. Ze boog zich voorover en keek scherp rond of zij op den grond tusschen de voeten en neerhangende kleeren der andere reizigers ook iets zag blinken; tot haar groote teleurstelling vond zij echter niets. Zij schudde haar portemonnaie uit op haar schoot, misschien was het tien-shillingsstukje in een hoekje achter gebleven, hoopte ze, toen het andere geld op den grond viel,--maar zij zag zich bedrogen in die hoop. Ze ging heel rechtop zitten met het vaste voornemen nu maar niet meer aan dat ongelukkige goudstukje te denken, toen zij opeens iemand in haar nabijheid in mooi, duidelijk Engelsch hoorde zeggen: "Mag ik u dit misschien aanbieden?" Opkijkend zag zij het vriendelijke gezicht van een heer, die tegenover haar zat, maar zoo ver in zijn hoekje gedoken was geweest dat zij hem nauwelijks had opgemerkt. "Dit" was ... het verloren geldstukje en zij nam het gretig van hem aan. "_Thank you_," zei ze, dubbel blij omdat zij zoo goed begrijpen kon wat hij zeide. "Ik had het al opgeraapt voordat u het mistte," zei hij vroolijk. "Het was niet beleefd van mij het u niet terstond ter hand te stellen, maar om de waarheid te zeggen, had ik plezier in uw verlegenheid. U bent een Duitsche, niet waar? Mag ik vragen of u wellicht ook naar York gaat? Mijn oudste dochtertje is daar op kostschool en ik ga haar bezoeken. Ik dacht ... het was maar een inval natuurlijk, dat u misschien een aanstaande medeleerlinge van haar zoudt kunnen zijn. Er zijn daar meer Duitsche meisjes." Hedwig voelde snel naar haar kapsel. Ja, het haar was nog wel opgestoken. Hoe akelig dat zij er nu toch weer zoo lastig jong uitzag! "Neen" zei ze bedeesd, "ik ga niet naar York, ik ben op weg naar Edinburg." "Och, dat spijt me." "Ik ben niet rijk," zei Hedwig met een vaag besef dat zij hem niet in den waan mocht laten als zouden zijn dochter en zij in gelijke omstandigheden verkeeren. "Ik ga in betrekking als gouvernante." Het kwam er zoo eenvoudig en bedaard mogelijk uit, haast alsof zij reeds jaren als gouvernante was werkzaam geweest, toch keek de heer tegenover haar heel vreemd op en de dikke heereboer liet zich ontvallen: "_Well, I never...!_" Hedwig voelde zich min of meer in haar eer getast. "Ik vind het heel prettig," zei ze met nadruk. "Daar ben ik blij om," zei de heer tegenover haar, "maar ... leven uwe ouders nog?" "Mijn moeder leeft nog," zei Hedwig zacht. De vreemde heer vroeg niet verder en Hedwig zweeg thans ook liever. Waarom keek hij zoo ernstig en waarom vond hij het blijkbaar heel vreemd dat zij als gouvernante de wereld inging? Het kwam er toch niet zooveel opaan of zij pas vijftien was, ze zou spoedig genoeg achttien wezen; drie jaren waren gauw om! Ze vond het niet onaangenaam dat beiden, de heereboer en de heer, wiens dochtertje te York school ging, bij die plaats den trein verlieten en zij tot aan Edinburg toe geheel met rust gelaten werd. Het was een vrij lange reis van Londen af--een uur of acht sporen---en zij begon hongerig te worden en verorberde met graagte wat zij nog in haar taschje had, al waren de broodjes met tong erg oud geworden en al was het stuk _Kuchen_ nu wat lederachtig van smaak. Zij schudde de kruimels van haar japon af en stond op om aandachtig het raampje uit te kijken, toen de trein Waverley-station binnen reed. Zij was dus nu te Edinburg! Nu moest zij terstond zorgen dat ze de familie von Zercläre in het oog kreeg en zich bij haar voegen; de barones zou zeker ook wel al naar haar uitzien. Maar was het te Londen aan het station King's Cross vol geweest, te Edinburg aan het reusachtige Waverley-station was het nog veel en veel voller, ook omdat alle reizigers hier den trein verlieten. Daarbij was de trein zoo buitengewoon lang dat het Hedwig toescheen alsof er geen begin of eind aan was. Zij kon zich ook onmogelijk herinneren bij welken coupé ongeveer zij Tieka had zien staan. Zij meende dat zij een goed eind naar rechts moest gaan, maar toen ze zich met niet geringe moeite een weg had gebaand tusschen karren, kruiwagens, kisten, manden, fietsen en dringende, ongeduldige reizigers door, verbeeldde zij zich weer dat ze te ver was geloopen en op een geheel andere plek zijn moest. Het was lastig zoeken op deze wijze. Ze begreep ook niet waarom de barones niet iemand naar haar toestuurde; zij wist toch dat ze met dezen trein mee was gekomen en ze wist ook dat zij, Hedwig, hier geheel vreemd was! Intusschen zag ze wel in dat ze zóó toch niets verder kwam. Komaan, ze moest dan eerst maar eens zien dat ze haar koffer kreeg; ze kon dan in ieder geval wel weer een rijtuig nemen en zich naar het huis van den baron von Zercläre toe laten brengen. Zij had toch immers het adres nog in haar portemonnaie? Ze keek eens even, maar ... neen, nu zag zij het niet meer! Ze had het zeker verloren meteen toen ze het geld liet vallen, wat moest zij nu beginnen? Ze bedacht zich niet lang en trachtte zoo vlug als het ging, terug te keeren naar den coupé, waarin ze gezeten had. Zij was boos op zichzelf dat ze niet op het nummer had gelet. Wacht eens ... hier was het geweest ... neen, toch niet! Waarom waren er ook zóó vele wagens derde klasse? Zij kreeg het erg benauwd en warm; heel spoedig echter keerde haar moed terug. Den baron von Zercläre zou men in Edinburg toch wel goed kennen en natuurlijk zou men haar weten te zeggen, waar hij woonde. Eerst dan haar koffer maar! Wat bleef het nog woelig en vol op het perron en wat was iedereen gejaagd, tot zelfs de beambten toe! Het viel haar op dat alles hier veel minder geregeld en vlug in zijn werk ging dan in Londen. En _waar_ was haar koffer toch? Men had de goederenwagens thans geheel ontladen, stapels bagage waren op het perron neergezet. Hedwig kon er eerst haar koffer maar niet tusschen ontdekken; ze was echter vast besloten het station niet te verlaten, voordat ze haar eigendom veilig weer in haar bezit had. Haar volharding was niet te vergeefs en met den uitroep: "_Ach, da bist du ja, mein liebes Haus!_"--een uitroep, die een paar krantenjongens verschrikt deed omkijken--zette zij eindelijk haar elleboog op haar koffer neer om er pal bij te blijven staan, tot een der dravende kruiers het wat minder druk zou krijgen en haar aan een rijtuig zou kunnen helpen. Het werd donkerder en zij begon er zeer naar te verlangen eindelijk geheel het doel van haar reis te bereiken; maar, toen zij er met moeite in geslaagd was een der voorbijsnellende kruiers bij den arm te grijpen en te dwingen naar haar te luisteren, kwam ze nog niet veel verder. Want hij schudde het hoofd, toen zij den naam von Zercläre noemde. "Nooit van gehoord!" verzekerde hij, om toen een paar andere _porters_ te hulp te roepen, die met hoog beladen wagens met bagage voorbij kwamen. Hun antwoord was al even onbevredigend en ook twee spoorbeambten om inlichting gevraagd, konden die niet geven. Het begon Hedwig bang te moede te worden. Wat moest ze doen? Te vergeefs spande zij zich in om zich het bewuste adres te binnen brengen, maar hoe meer ze haar best deed haar geheugen te hulp te komen, des te erger liet het haar in den steek! Het werd er niet beter op, toen zij zich plotseling wèl herinnerde, dat de barones haar verteld had dat zij nog maar eenmaal en slechts enkele maanden in Edinburg hadden gewoond.... Het was dus nauwelijks meer dan natuurlijk dat de naam von Zercläre nog niet algemeen bekend was. Steeds met den arm op haar koffer geleund, stond zij er ernstig over na te denken wat ze toch beginnen zou, want het werd hoe langer hoe later en heel veel langer zou ze hier niet kunnen blijven staan! Ze _moest_ dat lastige adres weer te weten zien te komen. Was het niet een _square_? Ja, dat meende ze zeker te weten, maar hoe heette dat square nu toch ook weer? Daar ontdekte zij in de verte een palfrenier in keurige livrei; hij kwam snel op haar toe en zij kreeg een kleur van verrassing, toen hij beleefd voor haar boog met de vraag of zij de Duitsche dame was, die bij den baron von Zercläre verwacht werd. "_Yes, Yes, Yes!_" riep zij opgewonden, erg blij dat er eindelijk hulp kwam opdagen. In een ommezien had de palfrenier iemand gevonden, bereid de zorg voor den koffer op zich te nemen. "_The carriage is waiting_," zei hij, zich weer tot Hedwig wendend en zij volgde hem het station uit naar een fraai, met twee vlugge, jonge paarden bespannen rijtuig, dat, met den statigen koetsier op den bok, gereed stond haar verder te brengen. Ze zag dat er niemand in zat, wat haar even verwonderde, maar zij begreep dat de familie von Zercläre reeds thuis moest zijn. Beleefd stak de palfrenier zijn hand uit om haar bij het instappen te helpen; zij vond echter dat zij het wel zonder zijn hulp kon stellen en wilde vlug de trede opwippen, toen de hak van haar schoen haken bleef in het boorband van haar japon, dat losgeraakt was. "_Nein!_" riep ze verschrikt en ze zou gevallen zijn, als de voorkomende palfrenier het niet verhinderd had. Het band scheurde een heel eind verder af. Zij vond het erg verdrietig; nu zag zij er nòg minder netjes uit en ze schaamde zich voor den palfrenier en voor den koetsier, die even omgekeken had. [Illustration: Het standbeeld van Walter Scott in Princesstreet, Edinburg.] Haastig onderzocht zij of ze geen speld bij zich had; ze kon er echter nergens een vinden. Zou de palfrenier ... maar wat _was_ speld ook weer in 't Engelsch? Het was haar opeens alsof ze geen enkel Engelsch woord meer wist! Daar had zij het! "_Pin ... pin!_" riep ze. "_Have you a pin for me?_" "_Certainly_," zei de palfrenier, wiens mondhoeken verraderlijk begonnen te trillen en hij nam vier kostbare spelden van den binnenkant van zijn jas en reikte haar die over. Ze dankte hem met een vriendelijk knikje. Hij sloot het portier en met een zucht van welbehagen leunde zij achterover tegen de zachte kussens van het rijtuig om zich echter al heel spoedig weer voorover te buigen en gretig het raampje uit te kijken, terwijl zij Edinburg doorreed. Het was mooi, frisch weer en het eigenaardig bekoorlijke licht, dat den avond vooraf gaat, scheen over de schilderachtige stad. Op enkele plaatsen waren de lantarens reeds aangestoken en achter sommige winkelramen wierp reeds het kunstlicht een zacht schijnsel op kwistig uitgestalde, veelkleurige Schotsche zijde en op aardiggevormd bruin- en -geel aardewerk en kristal. Hedwig keek nieuwsgierig naar een paar stoergebouwde, Schotsche soldaten, die vlak langs haar rijtuig gingen en er met hunne frissche gelaatskleur, lichte jassen, korte, geruite _kilts_ (rokjes) en groote, witte pluimen aan de lederen ceintuurs, flink en krachtig uitzagen. Verrast keek zij op, toen ze tegenover de weelderige winkels in Princes-street, in het stille avondlicht, hoog op een rotsblok, de ruïnes zag liggen van het oude, grijze kasteel en daaronder de takken der boomen van het fraaie park zag wuiven, waarin ze nog juist met een oogopslag het beroemde Scott-monument kon onderscheiden. Noemden de menschen in Edinburg dit een _straat_? Prachtig mooi vond zij alles van toon en kleur en het onwezenlijke halfdonker maakte den rit niet minder aantrekkelijk. Met innig genot ademde zij de geurige lucht in, die door het open raampje naar binnen kwam en haar hand gleed streelend langs de zachte zijde der rijtuigkussens, maar toen het rijtuig stilhield voor een groot heerenhuis, waaruit veel licht naar buiten scheen, begon haar hart sneller te kloppen en drukte zij de handen even stijf tegen elkaar. Zou Tieka al in de gang staan om haar op te wachten en ... de barones misschien ook en zouden zij zich erg ongerust gemaakt hebben over haar lang weg blijven? Zij sprong vlug het rijtuig uit en liep haastig het huis in, maar in de hooge, fraai gemeubileerde gang was niemand dan een zeer deftige knecht, die even voor haar boog met de woorden: "_What name, please?_" Haar naam? Hedwig vond het vreemd dat hij dien vroeg, iedereen wist toch natuurlijk dat Tieka's Duitsche gouvernante elk oogenblik verwacht kon worden! De knecht scheen hiervan echter volstrekt niet op de hoogte te wezen en ze noemde hem haar naam en liet zich den weg wijzen naar een vertrekje aan 't eind der gang. Ze moest een heele poos wachten, voordat een tweede knecht verscheen om haar naar een schitterend verlichte _drawing-room_ te brengen, waar de barones en de baron von Zercläre, een mager, nietig, blond mannetje met een vrij onbeduidend uiterlijk, aanwezig waren. De barones gedroeg zich, naar Hedwig voorkwam, nog statiger dan toen zij haar voor het eerst zag. Zij raakte Hedwig's hand even aan met hare vingertoppen, stelde haar als ter loops voor aan den heer von Zercläre, liet haar blik glijden over Hedwig's kleeding en zei: "We hebben nog naar u uitgekeken aan het station, maar de volte belette ons u te vinden; daarom zond ik u later het rijtuig maar. Ook van ochtend in Londen hebben wij elkaar gemist. U hebt een goede reis gehad, hoop ik?" "Het gaat wel, dank u," antwoordde Hedwig kortaf, onder den indruk van de koele ontvangst. Toen snel, omdat ze zag dat de barones weer naar het gekreukelde japonnetje keek: "Ik ben zeeziek geweest en van ochtend ging alles wat haastig; daarom zie ik er...." "O ja, juist, juist," viel de barones in met een gebiedend gebaar van haar hand, alsof zij zeggen wilde: "Spaar mij verdere bizonderheden". "Als u nu maar naar boven gaan wilt, dan zal men u uwe kamer wijzen en u daar uw _supper_ en wat thee brengen." Zij schelde en een keurig gekleede jonge vrouw--"heelemaal een dame", vond Hedwig--verscheen; zij was de kamenier der barones. Juist wilde Hedwig haar de kamer uit volgen, toen de baron, die zich onledig hield met door het vertrek heen en weer te loopen, toevallig zijn voet zette op een lus van het vastgespelde boorband van haar japon, dat daardoor nog een heel eind verder afscheurde. "O pardon, pardon," riep hij uit, onthutst naar zijne vrouw kijkend, maar deze, die de spelden ontdekt had, zei alleen koud: "U zult verstandig doen, Fräulein, met u spoedig te verkleeden," en keerde Hedwig toen den rug toe. Hedwig was blij, toen zij de kamer weer uit was. Onder diep stilzwijgen ging de deftige kamenier haar nu voor naar een hoogere verdieping. Hedwig zag wel hoe zij haar op het portaal met een trotsch toegeknepen mondje, van het hoofd tot de voeten op nam, maar ze liet er zich niet door uit het veld slaan. Zij _zag_ er ook werkelijk niet netjes uit, moest zij bekennen ... maar o, ze was ook zoo moe en ... het juffertje naast haar had zeker wel gemakkelijker reis gehad dan zij! Ze had zich de ontvangst hartelijker en prettiger voorgesteld, maar als zij maar eenmaal gewend was, zou alles zeker goed gaan. Het was nu ook nog zoo vreemd.... Daar werd aan het eind van het portaal een deur met een ruk geopend en een bevallige, kleine gedaante, geheel in het wit, vloog Hedwig te gemoet. "_Ach du liebe, kleine_ Tieka!" riep Hedwig en er sprongen haar tranen van blijdschap in de oogen. Want Tieka sloeg de armen om haar hals en drukte zich tegen haar aan. "_Oh, I am glad, glad!_" riep ze en zij beduidde de preutsche kamenier dat zij nu wel heen kon gaan; zij zelf zou "Fräulein" verder den weg wel wijzen. "Ik mocht niet naar beneden," fluisterde zij Hedwig toe, "maar ik had toch het rijtuig wel gehoord!" Ze duwde Hedwig de kinderkamer in, die er met de aardige, kleurige platen aan den muur, vroolijk uitzag, schoof bedrijvig een gemakkelijken stoel voor haar aan en dwong haar te gaan zitten en achterover te leunen. "Zie zoo, rust nu maar eens flink uit," zei ze als een klein moedertje en ze trachtte Hedwig den hoed af te zetten en haar mantel los te maken, maar Hedwig sprong lachend op. "Wijs mij mijn kamer eerst maar eens, Tieka," zei ze en Tieka gehoorzaamde dadelijk. Zij opende een tusschendeur, die toegang gaf tot een kleiner vertrek, waar sierlijke miniatuur-meubeltjes stonden: rieten tafeltjes, stoeltjes, twee linnenkastjes, een kookkacheltje, in een hoek een rij ledikantjes, toilettafeltjes met licht neteldoek en blauwe strikjes getooid, in een anderen hoek een pers en mangeltafeltje, strijkplank met toebehooren en allerlei andere benoodigdheden voor het poppengezin, dat hier wonen moest. "Dit is de kleine kinderkamer," zei Tieka, die haar Engelsen en Duitsch erg door elkaar haspelde, "hier kunnen wij zoo heerlijk spelen! Mijn poppen zijn nog ingepakt; ik verlang ernaar dat zij uit die donkere koffers komen, morgen moeten zij hier een feestje hebben. En dit," weer opende zij een tusschendeur, "is uw kamer, vlak naast mijn slaapkamertje, dat vind ik zoo heerlijk!" Onwillekeurig knikte Hedwig blij, toen zij hier haar grooten koffer reeds zag staan, het was bijna alsof ze een oude kennis ontdekte! Ze vond het een heel mooie kamer; alles zag er zoo echt comfortable uit: het flinke ledikant, de spiegelkast, waarin zij haar japonnenschat zou mogen bergen, de waschtafel met marmeren blad en het meest nog het aardige hoekje bij het raam, waar een paar gemakkelijke, lage stoelen waren heen geschoven en tegen den muur een kleine schrijftafel stond. Een schrijftafeltje, dat zij, Hedwig Eiche, gebruiken mocht! Als haar moeder en Clärchen dat eens even konden zien! Zij lichtte snel het gordijn op om het uitzicht te bewonderen en Tieka drukte haar neusje ook tegen de ruiten. Maar er was niet veel meer te onderscheiden dan wuivende boomen, de verlichte ramen van een paar huizen aan den overkant en het schijnsel der lantarens, dat op het stille, deftige plein viel. "Zoo echt geheimzinnig, he?" zei Tieka. "Ik wou dat wij saampjes nu eens even uit mochten gaan, dan was het net als in een sprookje." Toen, terwijl zij Hedwig met hare donkerblauwe oogen ernstig aanzag: "Ik houd nú al veel van u!" "Dat weet je nog niet, daar weet je nog niets van," riep Hedwig plagend. "Jawel, jawel, ik weet het juist wel, ik weet het zeker," zei Tieka met nadruk. En toen Hedwig haar hoed afzette en het blonde haar--dat nog maar niet aan het opgestoken kapsel kon wennen--losraakte en over haar schouders golfde, klapte het kleine meisje opgetogen in de handen en riep uit: "O, wat aardig! Wat staat dat grappig! Maar...." en opeens werd haar gezichtje weer ernstig en aarzelend, verlegen vroeg ze: "Dat mag men niet vragen, is 't wel, hoe oud of iemand is?" "Wel neen," zei Hedwig terstond, zich op de lippen bijtend om niet te lachen, "dat behoort heelemaal zoo niet, dat is heel onbeleefd." Zij keerde zich om naar de kast om Tieka's vragende oogen te ontwijken en hing haar mantel op, maar Tieka stond dadelijk weer naast haar. "Ik _heb_ het nog niet gevraagd," zei ze verontschuldigend. "Neen, pas dan maar op dat je het ook niet doet." Tieka zweeg even; hare oogen bleven onafgewend op Hedwig gevestigd. Toen zei ze levendig: "Ik wou u zoo graag geen Fräulein noemen, ten minste ... niet als wij alleen zijn. Ik wou zoo graag.... "Nu, wat wou je graag?" vroeg Hedwig bij haar neerknielend. "Ik wou zoo graag," herhaalde Tieka met haar hand onder Hedwig's kin, "een apart naampje voor u hebben en niet altijd Fräulein zeggen. Ik wou ... o, ik weet al wat, _my dear_ zal ik u noemen, nooit iets anders dan _my dear_, als wij samen zijn. Mag dat?" "Natuurlijk, maar dan moet je ook je best doen, niet telkens Duitsch en Engelsch door elkaar te spreken, maar iedere taal afzonderlijk." "_Yes my dear, my dear, my dear_," riep Tieka, half zingend en ze danste de kamer door, al maar roepende dat ze toch zóó blij was dat "_my dear_" er nu eindelijk was! Toen Hedwig den sleutel van haar koffer te voorschijn haalde, vroeg ze gretig: "Moet ik nu weg of mag ik bij het uitpakken blijven?" "Wel zeker, je blijft hier, je kunt me juist uitstekend helpen," zei Hedwig. "Zij hebben beneden visite, zie-je," babbelde Tieka voort, "een heeleboel van avond. Ik zal nog wel even geroepen worden misschien, maar ik blijf niet lang weg, ik kom dadelijk terug." Tot haar teleurstelling stuurde haar moeder echter om haar, toen het uitpakken nog maar even aan den gang was en men hield haar zoo lang beneden dat Hedwig geheel klaar was, zich had verkleed en op het punt was om iets te gebruiken van het eten, dat men voor haar in de kinderkamer had gereed gezet, toen Tieka eerst weer verscheen. "O, ik moest tegen zóóveel menschen wat zeggen!" riep ze, hijgend van het vlugge loopen. "Ik kon maar niet klaar komen. Mag ik de thee voor u inschenken en brood snijden? Ik kan het best. Hier is visch. Mag ik u bedienen? Kijk, dit zijn _scones_, een echt Schotsch gebak; dat smaakt zoo lekker, daarvan wil ik nog wel een _klein_ stukje. Zal ik een ei voor u koken? Ik weet heel goed hoe ik dat doen moet." Hedwig vond alles goed. Zij had er schik in op te merken, hoe handig het kleine meisje met den zwaren, grooten trekpot omging en er later zorgvuldig de _cosy_ weer over trok, hoe zij haar voorzag van wat zij noodig had zonder iets te vergeten en hoe zij later vroolijk toekeek, terwijl Hedwig at en dronk. Eindelijk zei ze met een zucht: "Nu _moet_ ik naar bed, erg vervelend, maar mama vraagt _altijd_ 's ochtends of ik den vorigen avond op tijd gegaan ben. Misschien ... misschien komt straks ... iemand nog wel even bij mijn bed, als ik erin lig?" "Iemand?" zei Hedwig, zoo ernstig mogelijk. "Wie is iemand?" "Dat zeg ik niet! Dat zeg ik niet!" zei Tieka, lachend opspringend; de glimlach in Hedwig's oogen had haar blijkbaar gerust gesteld. Vlug liep ze naar haar slaapkamertje en Hedwig hoorde niets meer, totdat een vroolijke stem riep: "_Ready! Fertig!_" "O! O! O! Weer Engelsch en Duitsch te gelijk; pas op!" zei Hedwig, maar ze had weer groote moeite haar gouvernante-waardigheid te bewaren, toen Tieka rechtop ging zitten in bed en nieuwsgierig vroeg: "Ben ik wel tien jaar jonger dan u?" "Wou je dat _heel_ graag weten?" Tieka knikte alsof haar hoofd eraf moest. "Ik mag het je toch niet zeggen, nu nog niet, ten minste." "Wanneer dan wel?" "Dat weet ik nog niet, maar, als je mij plezier wilt doen, moet je er niet meer naar vragen en er ook niet met anderen over spreken." "O." "Wil je me dat plezier doen?" "Ik _wil_ wel, maar ik vind het niet prettig." Hedwig gaf haar een kus. "Nacht lieve Tieka," zei ze, "komt je moeder ook nog bij je?" "Mama?" Tieka keek heel verbaasd. "Neen, die komt nooit meer, die heeft het veel te druk." Het speet Hedwig dat zij de vraag gedaan had. "Nacht kindje." "Goeden nacht, _my dear_." En toen Hedwig heen gegaan was en reeds een poosje op haar kamer had zitten nadenken, klonk het nog eens: "_My dear...._" Hedwig ging dadelijk naar haar toe. "Slaap je nog niet, Tieka? Wat is er?" Zij keek Hedwig ondeugend aan. "Ik wou alleen nog maar één keer zeggen: "Nacht, _my dear!_"" HOOFDSTUK III. Een Brief, waar van Alles in staat. Ongeveer een maand later slaakten Hedwig's moeder en Clärchen een kreet van verrukking bij het openen van een zeer dikken brief, den eersten langen brief, dien zij van Hedwig ontvingen. "Lieve beste moeder," schreef zij, "nu zal ik mijn best doen u eens van alles en alles te vertellen! Ik kon tot nu toe niet anders dan haastige brieven schrijven, maar vandaag en morgen is Tieka met hare ouders uit de stad en heb ik dus twee dagen vacantie en ruim tijd voor een langen brief. Ik zal u ook heusch oprecht op al uwe vragen antwoorden, lief, bezorgd moedertje en dus allereerst maar eerlijk bekennen dat ik soms wel erg naar u en Clärchen verlang. Maar als dat nu eens niet zoo was, hoe zoudt u dat dan vinden? _Heel_ onhartelijk en onnatuurlijk, niet waar? Ja, ja, ik ben soms sentimenteel genoeg om uwe portretten heel dicht ... bij mijn mond te brengen, maar dat gebeurt lang niet iederen dag! Ik vertel Tieka ook dikwijls van u beiden en dan is het net of ik even bij u ben geweest. Zooals ik u reeds schreef, ga ik geregeld iederen Zondag, dikwijls met Tieka, maar die gaat ook veel met hare ouders mee--naar de Duitsche kerk; dat is altijd een echt verkwikkend, rustig uurtje, maar erg jammer is het dat hier op 't oogenblik geen vaste, Duitsche predikant is en er telkens iemand anders preekt. Het zou zoo aardig zijn, als er wèl een predikant was met een groot gezin, waar ik dan aan huis mocht komen--voorloopig zal daar echter wel niet veel kans op wezen! Heb ik het anders niet buitengewoon goed getroffen en wat zegt u er toch wel van dat uw vijftienjarige dochter nu gouvernante is in zoo'n paleis van een huis? Soms lijkt het me wèl heerlijk om dat paleis eens voor een half uurtje te verwisselen met ons knus bovenhuisje en even, even mijn armen om uw hals te slaan en Clärchen te zien smullen van een stuk Schotsche _scone_ (een smakelijk gebak) of _toffee_, want ik zou natuurlijk van alles voor haar mee brengen. Even voor een dagje overkomen gaat echter zoo gemakkelijk niet en daarom zal ik maar stilletjes in mijn paleis blijven! Soms is het mij haast als een droom dat ik hier nu heusch thuis behoor. Het huis is zóó groot, Clärchen zou er best in kunnen verdwalen. Ik weet er nu den weg wel zoowat in te vinden, maar er zijn zóóveel kamers en zooveel mooie, breede gangen met hooge, met bloemranken beschilderde muren en kleine nissen met tafeltjes met planten en rieten stoelen, fraai gedrapeerde rustbanken en kisten van donker, uitgesneden eikehout en o, zooveel trappen en portalen dat ik niet begrijp dat de bedienden zich nooit vergissen, als er van verschillende kanten wordt gescheld. Die bedienden ... of ik er ooit achter zal komen _hoeveel_ er hier precies zijn? Ik betwijfel het werkelijk, want ik overdrijf niet, als ik zeg dat er stellig bij de twintig zijn. En de meesten zien er zoo verbazend voornaam uit dat men haast niet laten kan een buiging voor hen te maken, als men hen tegen komt. De mannen: huisknechten, _butler_, koetsier, palfrenier, enz. enz. zijn allen in livrei en loopen allen even statig--al _is_ de aard van den palfrenier werkelijk vroolijk en al heb ik hem herhaaldelijk zien glimlachen om Tieka's grappen. De meisjes en vrouwen hebben de keurigste japonnetjes aan en gedragen zich over 't algemeen nogal uit de hoogte tegenover mij, net alsof _zij_ na familie van den baron von Zercläre zijn en _ik_ niet! Maar zij meenen het niet kwaad, geloof ik, en ik heb niet veel met haar te maken. Zelfs de kleine Tieka heeft een aparte _maid_ voor zich; dat is wel een aardig, voorkomend persoontje, maar wie zou ook voor Tieka onaardig kunnen wezen? Dat kind is en blijft een schat. Wat zou ik graag willen dat gij haar eens even zien kondt, mijn lief, lief leerlingetje! Als zij morgenavond thuis komt, zal ze weer met dien aardigen, muzikalen klank in haar stem roepen: "Waar is _my dear_?" Dat doet zij altijd, als zij me niet dadelijk vindt, ik kruip wel eens opzettelijk weg om haar te plagen--en als zij me dan ziet, danst ze letterlijk naar me toe en al hare korte, donkere krullen dansen mee! Zijn we met ons tweetjes, dan noemt zij me nooit anders dan _my dear_, maar als wij beneden dineeren, (ik vergat nog u te zeggen dat mijn eetlust uitstekend blijft en dat ik zoo gezond ben als een hoentje!) vergeet ze nooit mij deftig "_Fräulein Eiche_" te noemen. Wij eten trouwens heel weinig beneden, want de baron en barones hebben bijna altijd gasten en, als die er zijn, eten wij geregeld op de kinderkamer. We hebben het heel genoegelijk met ons beiden. Als Tieka naar bed is en ik alleen op de kinderkamer zit, waar het dan zoo heel rustig kan wezen en soms het geluid van pratende en lachende stemmen van beneden tot mij doordringt, ja moeder, dàn verbeeld ik mij wel eens dat ik me wat eenzaam voel, maar dat is natuurlijk niets dan verbeelding! Wat die aristocratische, schatrijke menschen hier toch een eigenaardig leven hebben! Den baron zie ik soms in dagen niet anders dan aan het ontbijt, waarbij hij de godsdienstoefening leidt; bij de _lunch_ is hij dikwijls uit. Als hij wel thuis is, hoort men toch zijn stem haast niet; alleen als Tieka wat al te levendig is, bestraft hij haar; overigens neemt hij, naar mijn bescheiden meening, veel te weinig notitie van zijn allerliefst dochtertje. Wel letten hij en de barones er erg op dat ze goede manieren krijgt en met smaak gekleed gaat, maar Tieka blijft daar heel eenvoudig onder. Zij geeft niets om mooie jurken en ze zal nog heel wat moeten veranderen, eer zij is wat hare ouders van haar wenschen te maken. De barones bemoeit zich nogal met de lessen en liet zich laatst tegenover mij ontvallen dat zij zeer hoopte dat Tieka niet alleen een heel mooi, maar ook een heel bizonder meisje zou worden. "Zij zal moeten schitteren, ook door haar kennis en hare talenten; u hebt daaraan reeds nù te denken!" Ik waagde het op te merken dat ik toch vurig hoopte dat Tieka zoo vroolijk en eenvoudig zou blijven als zij thans was, want dat ik haar juist nù zoo bizonder aantrekkelijk vond, maar de barones haalde toen even minachtend de schouders op. "Tieka is nu nog een heel gewoon kind," zei ze, "dat kan alleen anders worden, als er veel zorg aan haar opvoeding wordt besteed." O, ik hoop dat ik heel, heel lang bij haar zal mogen blijven en ik wou ... dat zij zoo'n moeder had als de mijne! Met de lessen gaat het heel prettig. Tieka krijgt die, op verzoek der barones, bijna alle in het Duitsch, wat mij wel aanstaat natuurlijk. Het allerbest bevalt ons beiden de zangles. Zij heeft een heel zuiver stemmetje en zingt zoo levendig en met zooveel uitdrukking, dat ik haar dolgraag wat meer zou laten zingen, maar de barones vindt dat niet goed. En Tieka zal wel gauw zangles krijgen van een of ander groot musicus! Tieka heeft ook een verzameling, Clärchen; dat zul jij zeker heel merkwaardig vinden. Zij is een verzameling begonnen van ... raad eens wat? Van portretjes van kleine kinderen. Ze vindt het zoo vreeselijk jammer dat zij geen broertjes of zusjes heeft en soms zet ze de portretjes op een rij en vraagt mij, wie _ik_ van die kindertjes 't liefst vind en graag als broertje of zusje zou willen hebben. Zij speelt ook dolgraag met hare poppen, maar heel veel tijd heeft ze daarvoor niet; ze moet zóóveel leeren, eigenlijk zelfs als ze speelt. Waar ze maar kan, vraagt ze tegenwoordig om kinderportretjes; laatst zelfs toen wij aan het wandelen waren bij _Holyrood_ ... maar daar kom ik straks wel op terug, ik moet u nu toch allereerst nog eens weer vertellen hoe prachtig mooi het hier is. Men zegt dat het in Schotland over het algemeen heel veel regent; ik heb tot nu toe bijna aldoor mooi weer gehad en op de wandelingen of ritjes met Tieka erg genoten. Op onze korte ochtendwandeling bekijken wij geregeld even in de fraaie _gardens_ van _Princes' street_ het beroemde standbeeld van Walter Scott, waarover ik u reeds vroeger heb geschreven. Clärchen herinnert zich zeker wel dat ik haar, toen ze verkouden te bed lag, eens een stuk uit Ivanhoe heb voorgelezen? Tieka kent nog geen boeken van Scott natuurlijk, maar zij stelt toch veel belang in hem en iederen dag, als we bij het standbeeld ons bankje opzoeken, vertel ik haar iets uit het leven van den grooten schrijver; ik lees daarover dan den vorigen avond wat na. O, het standbeeld is zoo mooi! Walter Scott zit daar met zijn lievelingshond Maida--een prachtig dier--naast zich en er ligt een eigenaardige, humoristische uitdrukking om zijn mond, die het gezicht bizonder aantrekkelijk voor mij maakt. Altijd weer vind ik het prettig ernaar te kijken; hij wordt mij langzamerhand als een oude bekende en--ja, lacht mij maar uit!--ik begin het gezicht lief te krijgen; het is of het mij veel te zeggen heeft en mij moed inspreekt. Over het oude kasteel tegenover _Princes' street_ en het heerlijke uitzicht, dat men vandaar over de stad heeft, heb ik u in mijn vorigen brief al geschreven; ik moet u nu vertellen van onzen tocht naar _Holyrood_, het oude paleis der Schotsche koningen, waar de barones met Tieka en mij voor een paar dagen heengereden is. Tieka was uitgelaten dien dag, "onbehoorlijk opgewonden," zei haar moeder. _Ik_ vond het, eerlijk gezegd, een genot haar telkens zoo frisch te hooren lachen en eenmaal werd zij zoo vroolijk om een koetsier, die voorop een hooge _coach_ zat en allerlei dwaze grappen verkocht aan zijne passagiers, dat ik ook wel mee moest lachen. Ik kreeg toen een bestraffenden blik van de barones en een streng: "_Fräulein...._" en ik schrikte en deed mijn best zoo ernstig mogelijk te kijken! Het is een opgewekt volkje die Edinburgsche koetsiers, die de _coaches_ besturen, bestemd voor allerlei tochtjes in den omtrek. Zij zien er ook fleurig uit met hunne roode jassen en hooge, grijze hoeden. Tieka vraagt telkens weer aan haar moeder: "Mag ik ook niet eens een ritje bovenop een _coach_ doen met Fräulein? Dat lijkt me zóó heerlijk!" Maar de barones wil er niet van hooren; zij vindt dat niet deftig genoeg. Nu, gemakkelijker dan wij in de fraaie equipage der Zercläre's naar _Holyrood_ reden, kan men dit in een _coach_ wel niet doen. Het was een heerlijke rijtoer, waarbij wij ook het huis van John Knox voorbij kwamen, dat er schilderachtig, maar erg donker uitziet. Nooit zal ik vergeten hoe zacht en teeder de zon scheen op de oude kapel van _Holyrood_, toen wij aan kwamen rijden. Ik zal dat altijd het mooist vinden van het geheele, oude paleis, dat stuk ruïne, dat overgebleven is van de abdij en er zoo plechtig stil uitziet, indrukwekkend nog in zijn verminkte grootheid, met het grijze steen half door groen mos bedekt. Door de vensters, waaruit het glas lang verdwenen is, komt het licht vol en rijk naar binnen, grillige schaduwen tooverend op het grijze steen. Zoo rustig, zoo geheimzinnig hoorbaar is de stilte daar dat ook Tieka er door getroffen werd en bedaard, zonder iets te zeggen, haar hand in de mijne legde. Ik sprak zooeven van de abdij, maar ik had eerst moeten vertellen--wat ik er ook den vorigen dag voor Tieka over had nagelezen--dat het slot _Holyrood_ heet naar het nabijgelegen klooster van dien naam, (_Holy rood_ = Heilig Kruis) dat in de twaalfde eeuw door den Schotschen koning David I werd gesticht en rijk met landerijen begiftigd. Gedurende een paar eeuwen werd het klooster herhaaldelijk door Schotsche vorsten bewoond, maar het eigenlijke paleis of slot werd eerst in 1528 door Jacobus V gebouwd en bleef, nadat het klooster in 1544 totop het schip der kerk door de Engelschen verbrand was, de verblijfplaats van Maria Stuart en van haar zoon Jacobus VI, tot deze in 1603 als Jacobus I den Engelschen troon besteeg en Engeland en Schotland onder één vorst werden vereenigd. Onder Cromwell werden paleis en klooster grootendeels verwoest en eerst gedurende de regeering van Karel II in 1671, werd het paleis weer opgebouwd, waarbij het Noordwestelijk gedeelte uit den tijd van Jacobus V, dat gespaard was gebleven, zijn oorspronkelijken vorm behield. In dit oude gedeelte kan men nog de vertrekken zien, eens door Maria Stuart bewoond. Ik voelde mij als een ander mensch, toen wij door die nu zoo doodstille, hooge kamers liepen. Men wees ons ook de deur en de smalle trap, waarlangs de moordenaars van Rizzio zich indertijd toegang hebben weten te verschaffen tot de vertrekken der koningin. Ook door de eetzaal liepen wij, waar zij Rizzio gegrepen hebben, om hem daarna door de slaapkamer en de audientiezaal heen te sleepen en eindelijk bij de hoofdtrap dood te steken.... Zijn bloed liet sporen achter op den vloer der audientiezaal en men zegt dat Maria die vlekken nooit heeft willen laten uitwisschen "omdat zij er haar aan moesten herinneren dat zij het doel van haar wraak geen oogenblik uit het oog mocht verliezen." Vreeselijk, niet waar? Men wees ons later ook nog een eigenaardig oud huis, dicht bij _Holyrood_ gelegen, dat _Queen Mary's Bath_ wordt genoemd, omdat Maria Stuart--zoo gaat het verhaal, maar u en mij zou het zeker wel een beetje duur uit komen!--hier geregeld iederen dag een bad van wijn kwam nemen ter verhooging van hare schoonheid. Door dit huis wisten ook de moordenaars van Rizzio te ontsnappen en in het laatst der 18^e eeuw, toen het dak hersteld moest worden, vond men tusschen de planken nog een fraai gedreven dolk, die hoogstwaarschijnlijk aan een der samenzweerders had toebehoord. Al deze dingen moest ik aan Tieka vertellen, terwijl haar moeder zeer aandachtig toeluisterde (wel wat griezelig!) en mij op de vingers tikte, als ik wat onnauwkeurig was in mijne uitleggingen. Ik vond Tieka nog zoo klein voor al die akeligheid, maar de barones was dit blijkbaar niet met mij eens en Tieka zelf was gelukkig niet zoo heel erg onder den indruk! Zij zag telkens iets, dat haar aandacht afleidde en deed ontelbare vragen en ... toen we weer buiten waren en nog even rond wandelden, liep zij opeens op een drafje van ons weg naar een heel eenvoudige, Schotsche vrouw met een alleraardigst, klein, dik jongetje van een paar jaar aan de hand. Het kereltje had groote, lichtblauwe oogen en zulke bizonder dikke, ronde wangen dat Tieka den lust niet kon weerstaan er even in te knijpen. Met een bizonder ernstig gezichtje keek hij tot haar op, toen zij deze vrijheid nam en de moeder zei lachend, met een sterk Schotsch accent: "Geef de jongejuffrouw gauw een handje, Bob." Maar Bob kon daar maar niet zoo dadelijk toe besluiten. Wèl deed hij zijn mond wijd open om Tieka te laten zien dat hij een pepermuntje op de tong had, maar na deze heldendaad verschool hij zich achter zijn moeder. "Tieka, kom terstond hier," gebood de barones, "wat zijn dat nu weer voor manieren!" En Tieka gehoorzaamde dadelijk, echter niet zonder de vrouw te hebben toegeroepen: "Stuur mij zijn portretje, stuur mij als 't je blieft zijn portretje!" [Illustration: Holyrood.] Eerst toen het te laat was, bedacht zij dat de vrouw haar adres niet wist! Nu heb ik mijn brief toch nog weer een paar dagen moeten laten liggen; juist toen ik zoo langzamerhand eens wilde gaan eindigen, kwam de familie thuis en Tieka had mij toen zooveel verhalen te doen, dat ik geen lettertje meer kon schrijven. En nu ... ligt mijn aardig leerlingetje te bed. Zij schijnt koude gevat te hebben op haar reisje en moet er op raad van den dokter, een dag of vier stilletjes in blijven en zich niet vermoeien. Ik zit bij haar en ze slaapt nu gelukkig; dat zal haar goed doen. De dokter denkt dat zij wel gauw weer zal opknappen, maar zij ziet er nu erg bleek en smal uit! Zij is echter opgewekt en eet flink. "Als _my dear_ maar aldoor bij me mag blijven, vind ik het niets erg," zei ze tegen den dokter, die natuurlijk heel verbaasd keek, niet wetende wie "_my dear_" was! Hij lachte, toen ik het hem uitlegde en zei toen, tot Tieka's groote vreugde, dat ik niet van haar bed mocht wijken. Toen vroeg hij mij--o schrik!--of ik hier logeerde en een ouder vriendinnetje van Tieka was en ik keek opeens heel streng (al beefde ik inwendig!) en zei niet anders dan: "_Her governess, sir!_" waarop hij bedaard hernam: "_Oh indeed! Yes, of course_". Het is toch vervelend dat ik er niet uit zie alsof ik ... tachtig was! De baron kan mij ook zoo lastig onderzoekend aankijken en laatst zei de barones: "U bent nog wel _heel_ jong, Fräulein, u moet trachten wat bezadigder te zijn." Ik boog, zielsblij dat zij mij niet vroeg hoe oud ik toch eigenlijk was--maar och heden, den middag daarop gebeurde er juist iets, waardoor ik een alles behalve "bezadigden" indruk maakte! Ik doe heusch mijn best met alles, moeder, en hoe zou ik ook niet? Ik heb het zóó goed getroffen en vind mijn werk voor en met Tieka zoo prettig, maar 't is net of ik soms _vergeet_ mijn best te doen om oud te wezen! Het is werkelijk ook niet zoo heel gemakkelijk dat te zijn, als men het eigenlijk niet is. Dat klinkt als een raadsel, vindt je niet Clärchen? Maar nu is het toch mijn plicht u nog even te vertellen wat er dien bewusten middag gebeurd is. Het was op een Zaterdag. Tieka behoeft dan alleen maar 's ochtends te leeren, de overige uren van den dag mogen wij spelen, wat wij beiden heerlijk vinden! "Ik laat haar zooveel mogelijk _met u_ spelen," zei de barones, toen ik hier kwam, "omdat wij wenschen dat zij ook dat verstandig doen zal. U moet dus ook dàn onderwijzend optreden." Ik begreep toen niet recht wat de barones hiermee bedoelde, maar dacht en zeide alweer dat ik mijn best zou doen. Een paar malen, als Tieka en ik met hare poppen bezig waren, kwam de barones eens kijken en eens toen Tieka--naar mijne meening heel netjes--poppekleertjes gewasschen en met mijne hulp gestreken had, moest zij alles weer over doen omdat, volgens haar moeder, de kleertjes niet schoon waren. Eerlijk gezegd, kan Tieka het haar moeder slechts zeer zelden naar den zin maken. Als zij voor de poppenfamilie kookt of bakt en de barones laat proeven, vindt deze ook nooit iets lekker. Tieka zegt dan altijd maar weer vroolijk met haar heldere stem: "Een volgend keertje beter opgepast!" Zij heeft gelukkig een onbezorgde natuur en lacht en zingt van den ochtend tot den avond. Dien bewusten Zaterdagmiddag waren wij beiden in een bizonder fleurige stemming en ... vergat ik, vrees ik, voortdurend "onderwijzend op te treden". Tieka houdt dolveel van lezen en is tegenwoordig zeer vervuld van Robinson Crusoe. "Dat vind ik het mooiste boek dat ik ken," zegt ze dan, zooals telkens na ieder boek, dat ze juist uit heeft! Wij wilden dien middag een voorstelling geven van Crusoe en Vrijdag bezig met het bouwen van hun tent en wij hadden het dus, zooals van zelf spreekt, bizonder druk! Tieka wou graag Robinson Crusoe wezen en had zich daarvoor zeer potsierlijk uitgedost. Zij had haar jurk uitgetrokken, een wit schapenvacht (het haardkleed) omgeslagen, daarover een lederen ceintuur gegespt, haar _slippers_ als sandalen met een rood lint onder de bloote voeten gebonden en hare krullen zoo verward mogelijk over haar voorhoofd laten vallen. Daarbij had ze, heel achter aan het hoofd, hoe weet ik niet, een van hare roode kousjes bevestigd, "omdat zij er dan veel meer wildeman-achtig en voor een onbewoond eiland uitzag." Wij hadden ons ieder op onze eigene slaapkamer verkleed om later elkaar, als bij verrassing, in de kinderkamer--Crusoe's eiland--te ontmoeten en Tieka juichte van pret, toen zij mij als Vrijdag zag. Ik had mijn gezicht en armen bruin gemaakt en mijn haar los laten hangen langs mijne slapen, het daarna in verschillende strengen verdeeld en toen onderaan de punten zwarte bandjes gestrikt; het zag er anders zoo erg blond uit! Verder droeg ik een zeer fantastisch kostuum in den vorm van een schilderachtig om mij heen geslagen, geruiten reisdeken, om het middel met een gordel van dik touw vast gemaakt, dat verder in trossen van zware knoopen naar beneden hing. Ik weet niet of Vrijdag ooit zoo getoiletteerd is geweest, maar Tieka vond alles prachtig, vooral mijn bruin gezicht en het ongemeene kapsel. Ik had mijn japonlijfje uitgetrokken, maar voelde me onder den plaid toch heel warm natuurlijk, _te_ warm om behagelijk te zijn. En Tieka vond Vrijdag erg lui, toen deze opeens midden in het bouwen van een tent van blokken, kistjes, planken, voetebankjes, enz. op den grond ging zitten en uitriep: "Ik kan niet meer!" Crusoe trok den ontrouwen knecht aan een van zijne lokken en riep bevelend: "Gauw meehelpen! Anders komen wij voor den nacht niet klaar!" toen ... de deur open ging en de barones von Zercläre in ruischende zijde haar voet op het onbewoonde eiland zette! Even bleef zij zwijgend staan, daarop zei ze op een toon van de diepste afkeuring: "Maar Fräulein!" en Vrijdag, die terstond opgesprongen was, kreeg een kleur onder zijn bruine huid. Tieka riep: "Moeder, moeder, we spelen Robinson Crusoe!" maar deze verklaring stemde de barones volstrekt niet gunstiger. Zij nam Tieka bij de hand en bracht haar naar haar slaapkamer. "Kleed je terstond weer behoorlijk aan en redder daarna dien prulleboel geheel op!" hoorde ik haar toornig zeggen en Tieka zei alleen uit den grond van haar hart: "Hè, wat jammer!" maar deed toen onmiddellijk wat haar bevolen was. Juist wou ik ook zoo vlug mogelijk naar mijn kamer gaan om me te verkleeden, toen de barones weer voor mij stond. Nooit zal ik vergeten, hoe ongelukkig ik mij toen als Vrijdag voelde en hoe vurig ik verlangde, weer heel gewoon Hedwig Eiche te wezen! Tieka's moeder vond dat ik mij hoogst onbetamelijk had gedragen. En ik _had_ zeker ook wel een ander spelletje kunnen kiezen, maar wij vonden dit beiden zoo erg prettig! Ik ontstelde, toen de barones zeide: "U gedraagt u werkelijk soms geheel alsof u zelf ook nog een kind waart! Dat moet beslist veranderen, anders zou ik Tieka niet onder uwe leiding kunnen laten." Ze zweeg even, toen vervolgde zij met een vreemden blik in hare oogen: "En dan moet ik u bovendien verzoeken u wat minder te beijveren om Tieka's liefde te winnen. Als zij u gehoorzaamt en ook verder haar plicht tegenover u doet, is dat volkomen voldoende. Liefde behoort zij voor hare ouders te voelen, overigens...." Zij bracht den zin niet ten einde, maar zweeg weer even om mij toen--alsof dit nog noodig was!--onder het oog te brengen dat "dergelijke circus-achtige voorstellingen" nooit meer mochten plaats hebben. Toen ging zij heen. Vindt u het erg kinderachtig dat niet alleen het water van mijn waschtafel het bruin van mijn gezicht wegwiesch?! Maar u moet dit voorval toch vooral niet te tragisch opvatten, hoor! Het is nu alles al weer voorbij en vergeten en Tieka en ik hebben toch nog heel wat pret samen, al wagen wij ons slechts zelden meer aan verkleedpartijtjes en tooneelvoorstellingen! En wat zegt u nu toch wel van zoo'n brief? Stuur dit pakje ook, als het kan, aan Anna Schaub ter lezing, of geef het haar te genieten, als zij wellicht gauw weer eens bij u komt. Ik heb ook haar nog maar een paar korte episteltjes gestuurd en zij schrijft zelf zoo trouw en zoo hartelijk. Ik ben zoo blij dat het u beiden goed gaat en dat Clärchen het nu weer zoo prettig vindt op school en ook gouvernante wil worden. Hoezee! Hoezee! Morgen zend ik u mijn eerstverdiende geld of liever mijn eerstverdiende gouvernantegeld. 't Is een beetje raar uitgedrukt; toch duidelijk genoeg voor u zeker? Neen moeder, ik heb er heusch zelf niets van noodig; ik heb nog wel een paar _shillings_ en _pennies_ in mijn beurs en dat is meer dan genoeg. Mijne kleeren zien er keurig netjes uit; alles wat ik met Anna in Hamburg gekocht heb, is haast nog nieuw. En eten of drinken behoef ik toch waarlijk niet te koopen! Dat krijg ik hier zoo overvloedig; ik word bepaald al wat dikker en mijn wangen zien er haast even rood uit als die van dien kleinen jongen bij _Holyrood!_ U ontvangt dus een aangeteekenden brief uit Schotland. Gewichtig, he? Ik ga het geld zelf naar het postkantoor brengen. Dat moet u nu niet _allemaal_ aan nuttige dingen besteden, moeder; eet eens een extralekkere _kuchen_ bij de koffie op mijn gezondheid. Ook doen! En nu houd ik werkelijk eens op. Natuurlijk krijgt u nu voorloopig alleen maar briefjes in telegramstijl. Duizend groeten, ook van Tieka aan Clärchen.... HEDWIG. Zooeven is de dokter er weer geweest. Hij was heel tevreden en vond dat Tieka goed vooruitging. Als het weer zoo zacht blijft, mag zij morgen eens opzitten en misschien overmorgen een poosje met mij in den tuin wandelen. Er is hier een prachtige tuin, een park eigenlijk, voor en achter het huis, o zoo mooi! HOOFDSTUK IV. Op de Proef gesteld. Tieka herstelde echter niet zoo spoedig als men verwacht had. Zij bleef hoesten en toen de winter naderde en stroomen "echten Schotschen regen" meebracht, moest zij zich bepaald in acht nemen. "Er is volstrekt geen reden om bezorgd te wezen," zei de dokter herhaaldelijk tot de barones, "als uw dochtertje maar eenmaal gewend is aan onze Schotsche lucht, wordt ze stellig weer even flink als zij geweest is. Met droog, zonnig weer mag zij uitgaan; in den regen wandelen is nu echter beslist verkeerd voor haar." Het was een heele teleurstelling voor Tieka en voor Hedwig ook. Tieka vond het juist zoo "_jolly_" om 's ochtends in een gietbui met haar lossen regenmantel om en haar Schotsch mutsje op, vergezeld door haar vroolijke gouvernante, naar _Princes' street_ en het standbeeld van Scott te wandelen of, even voor de _afternoon-tea_, vijf minuten in den regen door de paden van den grooten tuin te draven, met haar neusje in de lucht en dan Hedwig te laten raden, hoeveel druppels zij op de punt van dat neusje had voelen spatten--en nu moest al dat genot den geheelen winter worden ontbeerd! Zij hield zich echter dapper. "Dan mag ... neen, dan moet ik den volgenden winter zeker dubbel vaak uit, niet waar, dokter?" vroeg zij en de dokter knikte lachend. "Natuurlijk." "O _my dear_, wat ben ik nu toch dubbel blij dat ik _my dear_ heb!" zei ze telkens tot Hedwig, als ochtend aan ochtend de regen tegen de ruiten kletterde om met hatelijke volharding den ganschen dag te blijven aanhouden. Dan lachte Hedwig en kneep haar in de kin of danste eens met haar de kamer door, maar op zekeren dag, toen Hedwig, na ontvangst van een brief van huis, stiller was dan anders, vroeg Tieka opeens aarzelend: "_My dear_, wat gebeurt er in de Kerstvacantie?" "Wat meen je?" "Of dan niet ... zou ik dan niet ... ik meen maar ... omdat...." "_Heel_ duidelijk ben je niet, maar ik geloof toch dat ik wel weet wat je vragen wilt!" "O," zei Tieka, die anders niet gewend was zoo weinig woorden te gebruiken. "Je zoudt graag eens willen weten of ik met de Kerstvacantie ook naar huis ga; is het niet zoo?" "Ja, ja, ik hoop maar...." "Ik zal je eens wat zeggen Tieka, ik ga niet naar huis met Kerstmis en nog lang niet, denk ik." "Wat heerlijk, wat heerlijk!" Zij sprong op en liet haar breikous op den grond vallen, zoodat een der naalden uit het werk gleed en een heele rij steken weer opgenomen moest worden. "Kindje, kijk nu toch eens!" zei Hedwig en Tieka moest zelf trachten het onheil te herstellen. Heel vlug ging dat niet, zij vond het erg lastig al de steken weer op de breinaald te krijgen en met haar donker hoofdje diep over het werk gebogen, zat zij heel stil. Hedwig hoorde haar een paar malen zuchten. "Gaat het niet?" "Het gaat wel, maar o, ik vind breien zóó vervelend!" "Dat zul je niet vinden, als je het maar eenmaal goed hebt geleerd." "Mijn neus gaat er altijd zoo van jeuken," klaagde Tieka, "en mijn ooren ook!" Toch legde zij het werk niet neer, voordat al de steken opgenomen waren; toen riep ze vroolijk: "Al weer klaar! En nu is het voor vandaag genoeg zeker?" "Ja. Ga nu je Duitsche versje maar overschrijven." "Maar eerst...." en zij sloeg de armen om Hedwig's hals en fluisterde vlak bij haar oor: "Eerst nog eens even zeggen, hoe heerlijk ik het vind dat _my dear_ hier blijft met Kerstmis." Hedwig gaf haar een kus. "Lieveling," zei ze zacht en Tieka hoorde terstond aan haar stem dat zij bedroefd was. "_My dear_, wat is er?" Hedwig schudde het hoofd. "Is het een geheim?" fluisterde Tieka. "Dan, ja, dan màg ik het niet weten!" "Het is geen geheim," zei Hedwig. "Mijn zusje is ziek geweest, heel ziek...." "Ook al ziek geweest, net als ik en is ze nu weer beter?" "Ja." "Heelemaal?" "Bijna heelemaal." "Maar dan is het immers al weer over!" "Ja, gelukkig wel." Tieka begreep niet recht, waarom Hedwig dan niet blijder was. "Verlangt zij zoo naar u?" "Wel wat, denk ik." "Maar dan moet u met Kerstmis wèl naar huis gaan," zei Tieka, een overwinning op zichzelf behalend. "Neen, neen." Tieka voelde dat Hedwig er verder liever niet over spreken wilde en ging stil aan haar werk. _My dear_ was anders altijd zoo vroolijk! Zij was nu zeker wat bedroefd omdat Clärchen zoo ziek was geweest, maar het was toch _geweest_; dat was een groot lichtpunt, vond Tieka. Ja, dat was zeker een groot lichtpunt en in dien geest had Hedwig's moeder ook geschreven. Clärchen's ziekte had echter veel geld gekost en zij hadden angstige dagen gehad; nu moest zij versterkende middelen hebben, ook had ze nog veel oppassing noodig en--haar moeder was zóó arm! Zij schreef zoo opgewekt als ze kon; zij hielden goeden moed; dat deed Hedwig toch zeker ook? Maar dat behoefde haar moeder eigenlijk niet eens te vragen, van haar waren zij het niet anders gewend. Neen, zij zou den moed niet verliezen, maar ach, wat zou het heerlijk zijn geweest, als zij met Kerstmis één enkelen dag thuis had kunnen zijn! Er kon daarvan nù natuurlijk heelemaal geen sprake wezen ... en haar moeder en Clärchen weer zóó arm en zoo vol zorgen.... Doch zij stond op om over Tieka's schouder heen naar haar werk te kijken en schudde de gedrukte stemming van zich af. Zij wilde niet bij de pakken neerzitten, maar flink haar weg blijven gaan, wetend dat God helpt die zichzelven helpen en zoodra zij haar salaris kreeg, zou ze haar moeder weer al het geld sturen, dat zou verlichting geven; hoe gelukkig dat de maand bijna om was en dat zij zelf niets noodig had! "Ziezoo, _my dear_ is weer vroolijk," zei Tieka, toen zij 's middags honderd uit bij Hedwig had gezongen aan de piano, terwijl de regendruppels buiten de maat tikten tegen de ruiten. Ja, Hedwig had haar gewone blijmoedigheid herkregen en 's avonds schreef zij een paar opgewekte woorden naar huis, die haar moeder en Clärchen een gevoel gaven, alsof zij een oogenblikje bij haar had zitten praten. Enkele dagen later hunkerde zij al naar het uur, waarop zij haar salaris weer zou ontvangen. Gewoonlijk vond zij het in een couvert op haar kamer liggen en ook nu was dit het geval. Tot haar verbazing was er thans echter een briefje bij, waarin de barones haar verzocht dadelijk een oogenblikje bij haar te komen in haar _boudoir_.--Misschien zou het zijn om over een rijtoertje te spreken, bedacht Hedwig; het was bij uitzondering heden mooi weer. Terstond ging zij heen. Zij had het _boudoir_, dat door een zwaar gordijn van een der zitkamers was afgescheiden, nog nooit anders dan uit de verte gezien en zij was echt meisjesachtig nieuwsgierig, hoe zij het er vinden zou. Alweer moest zij een paar bedienden langs, eer het gordijn achter haar dicht viel. Zij had slechts even den tijd om onder den indruk te komen van de zacht-lila tinten van behang en meubileering en van den viooltjesgeur, die in het vertrek hing, want heel spoedig hoorde zij in hare nabijheid de stem der barones tot den knecht zeggen: "Zorg dat ik niet gestoord word." Toen zij naderde, ontstelde Hedwig van de koude, hooghartige uitdrukking van haar gelaat. Wat zou er gebeurd zijn? Had zij iets misdaan? Zij herinnerde zich niet in eenig opzicht tegen de wenschen der barones gehandeld te hebben.... "Ik moet eens ernstig met u spreken, Fräulein," klonk het zeer uit de hoogte. "Allereerst moet ik er u nog eens met nadruk op wijzen, dat het uw plicht is ervoor te zorgen, dat Tieka zich niet te veel aan u gaat hechten. Zij ... kortom, zij behoort haar genegenheid te geven aan menschen uit haar eigen stand, niet aan onderhoorigen. Natuurlijk is het mijn wensch dat gij in aangename verhouding tot elkaar staat, maar de afstand moet bewaard blijven." Hedwig boog het hoofd. Zij zeide niet dat Tieka allerminst een kind was, dat van "afstand bewaren" hield, maar zij dacht het wel en haar hart werd warm. "Dan heb ik u nog iets te zeggen. Het zou mij zeer aangenaam wezen u wat stemmiger, wat minder jeugdig en ook wat eleganter gekleed te zien. Voor zoover ik weet, heb ik u nog nooit zwart zien dragen. Mag ik vragen hoe dat komt?" Hedwig antwoordde dat zij geen enkele zwarte japon bezat. "Dan zult u er u een dienen aan te schaffen; uw toilet is te weinig, zooals ik dat van de gouvernante mijner dochter mag verwachten. Heel stemmig moet het wezen en toch smaakvol. Ik zal u een adres opgeven van een winkel hier in Edinburg, dan kunt u daar van middag een japon koopen, terwijl ik met Tieka uit rijden ben." "Ik...." Hedwig dacht aan het geld, dat zij den volgenden dag aan haar moeder had willen sturen en er kwam haar een brok voor de keel. "Hadt u nog iets te vragen?" "Ik dacht ... zoo'n zwarte japon ... is die niet erg duur?" bracht zij er hakkelend uit. "Men zal u gaarne verschillende soorten van stof laten zien," zei de barones koel. "Maar ik herhaal dat ik bizonder gesteld ben op zwart. Het hindert me dat men u over 't algemeen een te jonge gouvernante voor Tieka vindt. Als u wat minder jeugdig gekleed gingt en minder levendig waart, zou dat natuurlijk niet het geval zijn, want ... hoe oud bent u eigenlijk?" "Vijftien jaar ... bijna zestien," zei Hedwig, zoo zacht dat de barones haar onmogelijk verstaan kon. "_Hoe_ oud?" vroeg zij scherp. Met de kalmte der wanhoop herhaalde Hedwig nu luid: "Vijftien jaar." "Wat?" De oogen der barones flikkerden toornig. "Waarom is mij dat niet eerder gezegd?" zeide zij driftig. Toen zich herstellend, met voorgewende kalmte: "Maar het doet er ook eigenlijk minder toe, hoewel ... u weet immers _zeker_ dat u niet ouder bent?" Onwillekeurig moest Hedwig nu toch even glimlachen. "Heel zeker," zei ze. "Dan zult u dubbel uw best moeten doen ouder te _schijnen_. Het zal mij ook genoegen doen, u een ander soort hoeden te zien dragen, niet altijd dat ronde, meisjesachtige model, meer een kapothoedje of iets, dat daarop lijkt, ten minste." "Ja," zei Hedwig zacht met de eigenaardige gewaarwording dat zij zou hebben kunnen lachen en schreien tegelijk. Daar hoorde zij Tieka's stem roepen: "Waar is _my dear_?" De barones stond op. "Ik geloof dat wij elkaar nu goed begrepen hebben," zei ze. "Als ik straks met Tieka ga rijden, kunt u de stad in gaan om uwe boodschappen te doen. Ik heb nu niets meer te zeggen." Hedwig had echter nog wel degelijk wat te zeggen en hoewel het haar moeite kostte, bracht zij er toch moedig uit: "Ik vrees dat ik niet rijk genoeg ben om een japon en een hoed te koopen." De schatrijke barones von Zercläre trok verwonderd de wenkbrauwen op; zij vroeg echter niets. "Dan zal ik u uw salaris eenige maanden vooruit betalen," zei ze. Weer boog Hedwig en luider en dichterbij klonk Tieka's ongeduldig geroep: "Waar is _my dear_ toch?" Hedwig kwam haar op de trap tegen. "Ga je klaar maken, Tieka," zei ze. "Je gaat met je moeder rijden. Heerlijk dat het zulk mooi weer is, he?" Tieka zag haar met groote oogen aan. Hedwig's stem klonk zóó vreemd! "Alleen met mama?" vroeg zij teleurgesteld. "Ja." Later hoorde Hedwig haar aan de barones vragen: "Waarom mag _my dear_ niet mee?" en het antwoord der barones: "Ik weet niet wie je met die dwaze benaming bedoelt. Je moest je die kinderachtigheden afwennen, Tieka, daar wordt je nu te oud voor." Met looden schoenen ging Hedwig naar haar kamer om zich gereed te maken voor hare "boodschappen." Nu zou ze dus geen geld naar huis kunnen sturen en haar moeder had het zóó noodig! En zeker nog in geen maanden zou ze weer wat kunnen zenden, want eer die nieuwe japon en hoed betaald waren.... "En ik trek het me toch niet erg aan en ik schrei er ook niet om, want dat helpt niemand ook maar een ziertje, moeder ook niet," zei ze, met tranen in de oogen! Ze dronk snel een glas water leeg en knikte zichzelf even toe in den spiegel, terwijl zij haar hoed opzette. "Moed houden, hoor oudje!" Toen met een lachje en een zucht: "Och heden, was ik maar wat meer een oudje, dan verdiende ik zeker ook meer. Nu, daarom niet getreurd, dat wordt met den dag beter!" Even later liep zij met een opgewekt gezicht door de straten van Edinburg. Zij schrikte echter, toen ze voor den bewusten winkel stond; de uitstalling achter de ramen zag er zoo voornaam en zoo duur uit! Niet erg op haar gemak ging ze naar binnen en liet zich door een onberispelijk gekleeden bediende den weg wijzen naar een salonnetje, waar gemaakte dameskleeding kon worden gepast. "_Miss_ Fichte...." zei de man, een jong meisje roepend, dat stalen stond te sorteeren en Hedwig keek verrast op. _Fichte_, dat moest een Duitsche naam zijn! Het meisje kwam beleefd naar haar toe. Zij zag er nog heel jong uit en had een aardig, rond gezicht en vriendelijke, lichtblauwe oogen. "_You wish to see...._" vroeg ze. Hedwig hoorde terstond dat zij geen Engelsche was. "Ik ben een Duitsche, u ook?" vroeg zij snel. "Ja, ja," riep het meisje uit en onmiddellijk waren zij druk aan het Duitsch praten. _Miss_ Fichte vertelde waar zij vandaan was en dat zij over een paar dagen weer naar Duitschland terug zou gaan in een nieuwe betrekking en Hedwig benijdde haar een beetje; maar zij zeide toch dadelijk dat zij het ook heel goed getroffen had. Toen werden er allerlei zwarte japonnetjes gepast, die Hedwig wel vrij goed zaten, maar haar precies stonden alsof zij zich--zooals Miss Fichte lachend beweerde--"als grootmoeder had verkleed." Ook vond Hedwig de prijzen schrikbarend hoog! Het aardige Duitsche juffertje zocht echter ijverig verder en vond eindelijk iets, dat beter aan het doel beantwoordde. Het was een eenvoudig kleedje van een zachte, wollige stof, hier en daar met een weinig git gegarneerd. Hedwig legde even haar vinger op het git. "Zou dit wel stemmig genoeg zijn?" vroeg ze weifelend. "Maar natuurlijk," klonk het vroolijk terug. "En deze japon kunt u nogal heel wat goedkooper krijgen, omdat zij van den vorigen winter is." "Hoe heerlijk!" en uitgelaten blij sloeg Hedwig hare armen om haar landgenoote heen. Miss Fichte lachte opgewekt. "Dat doet mij goed," zei ze, "weer eens met echt Duitsche manieren in aanraking te komen." "Had ik nu ook nog maar een hoed!" zei Hedwig, opeens weer ernstig. "Er is hier ook een hoeden-afdeeling. Als u dat wilt, kan ik wel even een paar hoeden voor u halen." "Dolgraag." "Gewoon rond model zeker? Met een breeden rand?" "Neen, neen, geen rond model," viel Hedwig haastig in. "'t Moet een soort kapotje zijn." "Och neen, dat meent u toch niet?" "Ik meen het heusch. Kijk maar eens of er niet iets geschikts voor mij bij is." Het meisje ging hoofdschuddend heen. Een kapotje voor zoo'n jong deerntje; het was al te dwaas! Zij kwam echter na eenigen tijd terug met allerlei soorten hoeden en hoedjes en na veel gebabbel en veel overleg, slaagde Hedwig er werkelijk in iets te kiezen, dat er "heusch nogal erg kapotachtig" uitzag. "Wat spijt het me dat wij niet alle twee in Edinburg blijven!" riep zij uit, toen zij het adres had opgegeven, waarheen alles moest gezonden worden. "Ik zou het zóó prettig vinden, als ik hier een Duitsche vriendin had!" "Mij spijt het ook. Wij zouden zeker veel aan elkaar kunnen hebben." "Stellig. Nu, goede reis naar Duitschland terug. _Deutschland über alles!_" Zij wuifde met haar handschoen en: "_Auf Wiedersehn!_" klonk het hartelijk. Vlug liep Hedwig langs _Princes-street_ weer naar huis, onderweg even staan blijvend bij het standbeeld van Scott. Zij keek op naar het nobele gezicht met den fijn humoristischen trek om den mond en dacht: "Die heeft nog vrij wat meer doorgemaakt dan ik. Ik begin ook eigenlijk pas!" En met opgeheven hoofd liep zij verder. De barones en Tieka waren nog niet terug, toen zij thuis kwam. Zij kon dus juist nog even iets nakijken voor de geschiedenisles, die zij straks aan Tieka zou moeten geven. Van avond zou zij dan een briefje aan haar moeder schrijven; ze was weer vol moed. Verwonderd keek zij op, toen zij op haar kamer een brief van huis vond liggen. "Al zóó gauw weer, moeder heeft net geschreven," mompelde ze. "Clärchen zal toch niet erger zijn!" Neen, Clärchen begon gelukkig goed aan te sterken, schreef haar moeder. Maar zij had Hedwig iets heel treurigs te vertellen, waarover deze zelf zeker ook erg bedroefd zou wezen. Anna Schaub was dood! Zij hadden dien ochtend bericht gekregen.... Hedwig liet den brief uit haar hand glijden. "Ach Anna! Anna!" Ze voelde zich opeens zoo verlaten, zóó alleen! "Waarom moest zij heengaan, die goede, trouwe Anna, moeders eenigste vriendin haast! Zij kon haar immers volstrekt niet missen! O, waarom krijgen wij toch ook zoovéél leed te dragen, waarom _wij_ juist? En alles komt ook te gelijk nu...." Zij nam den brief weer op en las met brandende oogen verder. Anna was plotseling gestorven, men had haar dood gevonden in haar slaapkamer, blijkbaar was zij zachtjes ingeslapen. Die laatste regels stemden Hedwig wat kalmer. Het was of zij het vriendelijke gezicht van Anna Schaub duidelijk voor zich zag met een uitdrukking van heiligen vrede erop, "_den vrede, die alle verstand te boven gaat_."[2] "God zal ons troosten, ook in dit leed," schreef haar moeder. "O, mijn lief oudste dochtertje, wat zou ik je nù graag even bij me hebben! Schrijf mij maar heel gauw weer...." Toen Tieka thuiskwam, vertelde Hedwig haar waarom zij zoo bedroefd was en den geheelen dag door deed het kind haar best, allerlei kleine vriendelijkheden voor haar te bedenken. 's Avonds vond Hedwig op haar kussen een groot stuk chocolade. Zooveel zij maar kon, vergat zij zichzelf, toen zij haar briefje naar huis schreef; ze dacht er alleen aan, hoe het haar moeder en Clärchen thans te moede moest zijn. Zij wilde ook geen wanhopig bedroefden brief schrijven en begon met te vertellen van Tieka's deelneming en de chocolade; het schrijven ging verder gemakkelijker dan zij zich voorgesteld had. In een paar regels besprak zij de toilet- en geldkwestie en trachtte die zoo luchtig mogelijk te behandelen, hoewel hare vingers beefden, toen zij de woorden neerschreef. Ze kreeg spoedig antwoord van haar moeder terug. Clärchen ging werkelijk vooruit en zij zelf verdiende flink met naaien--Hedwig moest zich toch vooral niet ongerust maken. En ons vijftienjarig gouvernantetje werkte dapper voort, al werd het verlangen naar huis, vooral toen Kerstmis naderde, soms pijnlijk groot. 's Nachts kon zij plotseling wakker worden met een gewaarwording van snakkend verlangen om even, even de gezichten van haar moeder en Clärchen te zien, ook maar één oogenblik haar stemgeluid te hooren;--dan sprong zij het bed uit, dompelde haar hoofd in het koude water en berispte zichzelf om haar "lafheid." Om Kersttijd was het huis vol gasten, iedere kamer was bezet. In de gangen en op de portalen zag men hulstversieringen en groote bakken met melkwitte kerstrozen. Tieka werd herhaaldelijk beneden geroepen. Soms moest Hedwig meekomen en trouw verscheen zij dan in haar stemmig, zwart japonnetje, waarover de barones, evenals over den nieuwen hoed, haar hooge goedkeuring had betuigd. Zij had Hedwig ook eens toegevoegd dat zij "meer tevreden" was over haar gedrag; Hedwig was "rustiger" dan vroeger. En Hedwig had toen weemoedig geglimlacht, het viel haar in die dagen van droefheid over den dood van Anna Schaub niet moeielijk "rustig" te wezen! Haar Kerstfeest was heel stil. Zij ging 's ochtends naar de Duitsche kerk en kwam verkwikt en gesterkt terug; het oude, blijde Kerstevangelie had krachtiger dan ooit tot haar hart gesproken. Toen zij op haar kamer kwam, vond zij daar vele kleine verrassingen van Tieka. De pakjes lagen in een kring op de tafel met hulsttakjes eromheen. Tieka zelf stond er met een vroolijk gezicht bij en klapte in de handen om Hedwig's verbazing over een pennenhouder, dien zij voor haar had gewerkt door er in verschillende kleuren zijde omheen te winden en daarin de woorden "_my dear_" te weven. Van de barones kreeg Hedwig een paar handschoenen en tot haar groote blijdschap was er ook een pakje van thuis: zes keurige zakdoekjes, door haar moeder genaaid en door Clärchen met een ietwat wonderlijke _H_ versierd. Zij was dankbaar voor de goede gaven en 's avonds, toen men Tieka beneden had gehouden om een poosje met de gasten feest te vieren--toen deed zij terdege haar best het "heel gewoon" te vinden, dat zij alleen op haar kamer zat, terwijl in een ander gedeelte van het huis in schitterend verlichte zalen, zooveel meisjes, ook van haar leeftijd, zongen en vroolijk waren en haar jeugd genoten. Heel stil zat zij in het halfduister naar buiten te kijken, zich koesterend in de warmte en den gloed van het haardvuur en even vroeg zij zich af, of geen enkel van al die blijde, lachende menschen beneden, zich erover verwonderen zou dat zij niet aanwezig was. Men wist toch dat zij bestond, kwam haar telkens tegen op trap of portaal en gunde haar nu en dan een beleefden groet. Zou men verder nooit aan haar denken? Zij wilde er zich niet in verdiepen en dwong zich tot andere gedachten. Heel spoedig nadat Tieka boven was gekomen om naar bed te gaan, "heelemaal zonder een greintje zin om te gaan slapen," ging zij zelf ook ter ruste, na eerst de portretten van haar moeder en van Clärchen hartelijker dan ooit te hebben toegeknikt en in de stilte van haar kamer het oude, algemeen bekende Duitsche kerstlied "_die heilige Nacht_" te hebben opgezegd. Stille Nacht! heilige Nacht! Alles schläft, einsam wacht nur das traute hoch-heilige Paar. Holder Knabe im lokkigen Haar, Schlaf' in himmlischer Ruh! Stille Nacht! heilige Nacht! Hirten erst kund gemacht; durch der Engel Halleluja tönt es laut von fern und nah: Christ der Retter ist da! Stille Nacht, heilige Nacht! Gottes Sohn, o wie lacht Lieb' aus deinem göttlichen Mund, da uns schlägt die rettende Stund', Christ in deiner Geburt.[3] ... Na de laatste dagen van het jaar met al hunne drukte en afwisseling, volgden nu weken en maanden van veel werken en veel thuiszitten, want het weer bleef stormachtig en ongeschikt voor Tieka. Doch eindelijk bracht het late voorjaar betere dagen. Een teere lentezon bescheen de grijze, Edinburgsche gebouwen en bracht lichte tinten in het jonge groen en Tieka was uitgelaten van blijdschap, toen de dokter uitdrukkelijk gebood dat zij nu zooveel mogelijk in de lucht moest zijn. Tot haar niet geringe teleurstelling echter namen hare ouders haar thans telkens lange middagen met zich mee in het rijtuig om bezoeken in den omtrek af te leggen. "Hè, ik moest me van middag weer zóó _ladylike_ gedragen en ik wou _veel_ liever geen _lady_ wezen, ten minste nog làng niet," zuchtte zij dikwijls na zulk een tocht. Het was teekenend voor haar karakter dat zij zich tegenover haar moeder nooit beklaagde, maar altijd stipt deed wat deze van haar verlangde. Haar gehoorzaamheid bleef niet zonder uitwerking op hare ouders en nooit nog had Hedwig hare oogen zóó zien stralen als aan den avond van een prachtigen Juni-dag, toen zij bij haar kwam binnenstormen met de woorden: "Wij gaan naar Melrose. Als het morgen mooi weer is, gaan wij _samen_ uit, samen naar Melrose! Alleen uit met _my dear_! Meer dan dol! En we mogen gewoon in den trein er heen reizen en dan nemen wij ons lunch mee. Ik heb er zóó om gesmeekt en eindelijk mocht het!" "Maar als ik er nu eens heelemaal geen lust in heb," zei Hedwig langzaam om haar te plagen. Even keek Tieka ernstig. Toen lachte zij weer en babbelde opgewonden verder. "En Melrose is zóó mooi! Wij gaan Abbotsford zien, het huis van Scott, en we gaan een groote veldbouquet plukken en op het gras zitten, als wij ons lunch willen opeten en we gaan alles doen, waar we maar zin in hebben. Hè, ik wou dat die vervelende nacht maar om was!" "Het zou me niet verwonderen, als er morgen regen kwam," zei Hedwig, naar het raam toeloopend. "Er zijn al wolkjes aan de lucht." "Niets van aan, niets van aan, heelemaal niets van aan," zong Tieka, door de kamer dansend. Zij kon later haast niet in slaap komen en den volgenden ochtend stond zij reeds heel vroeg klaar wakker naast Hedwig's bed. Hedwig was nog vast in slaap, maar werd wakker door de zachte aanraking van twee warme lipjes op haar voorhoofd. Zij glimlachte, toen ze Tieka gewaar werd in haar lange witte nachtpon, waarbij het donkere krulkopje zoo grappig afstak. "Het prachtigste weer van de wereld, hoor!" zei ze. "Hoe laat is het?" "Over half vijf. Zal ik me maar aankleeden?" "Wel neen," zei Hedwig en zij ging recht overeind in bed zitten. "Ga maar gauw nog een beetje slapen." "Mag ik dan mijn kussen halen en hier voor het ledikant een beetje op den grond gaan liggen? Anders verslapen wij ons misschien," zei Tieka, blijkbaar nu reeds in een stemming om "alles te doen, waarin ze maar lust had." "Wel neen," herhaalde Hedwig, zóó beslist dat Tieka onmiddellijk verdween. Het was werkelijk dien dag "het prachtigste weer van de wereld" en beiden waren in de vroolijkste stemming, toen zij de korte reis naar Melrose hadden volbracht en, met het mandje met etenswaren gewapend, uit den trein stapten. Zij hadden gereisd met drie zeer spraakzame Amerikaansche dames, die ook Melrose en Abbotsford gingen "doen", en Hedwig moest lachen om de bizonder voelbare wijze, waarop Tieka haar in den arm kneep, toen het drietal Hedwig vootstelde samen een rijtuig te huren om zich naar Abbotsford te laten rijden. "Niet doen, niet doen," fluisterde Tieka nog ter verduidelijking van haar gebaar en de Amerikaansche dames moesten het aanzien dat er een paar ledige plaatsen in het ruime rijtuig over bleven. In een, volgens Tieka, "alleraardigsten winkel", kochten zij een goede hoeveelheid kersen en Tieka vond het een genot telkens uit den zak te mogen presenteeren en al wandelende menige kers te verorberen. "Het smaakt oneindig lekkerder dan dat je ze van een bordje eet," zei ze, niet zonder overdrijving. Wat was het een mooie, lieflijke wandeling naar Abbotsford en hoe genoten zij! Langs heuvelen vol golvend graan liepen zij en Tieka lachte, omdat het net was of het koren haar buigend groette. Dan weer kwamen zij langs velden met groote, witte margrieten en graspluimen, waarvan zij een "prachtruiker" maakten en eindelijk, even voordat zij Abbotsford hadden bereikt, gingen zij tegen een grasheuvel aan liggen en gebruikten haar lunch. "Ik heb toch zoo'n honger vandaag," zei Tieka, "nu ga ik weer eens probeeren hoe dat smaakt," en dan legde zij een kers op een stukje brood en verzekerde dat het "verrukkelijk" was! En toen zij eindelijk klaar waren met haar maaltijd, zei ze: "Als wij nu alweer naar huis moesten, zou ik toch al verbazend veel plezier gehad hebben. Maar we gaan nog lang niet naar huis. We zijn eigenlijk net begonnen, he? Is 't niet lieve, kleine _my dear_?" "Stil een beetje, wat meer eerbied als 't je blieft." "Ik heb juist heel veel eerbied," zei Tieka ondeugend. "Maar ik geloof toch wel dat _my dear_ nog heel jong is." Hedwig zei niets terug. "Is het niet zoo?" "Dat blijft geheim, dat weet je wel." "Maar ik mag toch zeker wel eens raden?" begon Tieka weer. "Neen, neen, volstrekt niet." Het trof gelukkig voor Hedwig dat zij juist op dit oogenblik den ingang van Abbotsford naderden en er van rustig praten nauwelijks meer sprake kon zijn. Want bij het hekje, waarbij de concierge toegangskaartjes stond uit te deelen aan de verschillende bezoekers, was het stampvol. "Hoe jammer, ik dacht dat wij er bijna alleen zouden zijn," fluisterde Tieka, toen zij zich achter de Amerikaansche dames plaatsten, die al een poosje geduldig hadden staan wachten. Als een troep schapen werden allen nu door den oppasser naar de vertrekken gedreven, die het publiek van Abbotsford te zien krijgt. Hedwig en Tieka bleven spoedig een weinig achter en bekeken op haar gemak wat haar het meest aantrok, zeer onder den indruk van het feit dat zij liepen door de kamers, waar de schrijver van Ivanhoe "met het bruine haar en de lichtgrijze dichteroogen", zooveel gedacht en gewerkt en genoten had. Terwijl de groote menigte reeds door de tusschendeur de bibliotheek was ingegaan, bleven zij samen nog een oogenblik staan in de studeerkamer, bij den stoel van Scott en zagen eerbiedig op naar den schat van boeken, waarmee de muren van onder tot boven waren bedekt. En in de fraaie bibliotheek, die Tieka "een heerlijke leerkamer" noemde, genoten zij in de nis van het groote venster staande, het bekoorlijke uitzicht op Scott's geliefde rivier de Tweed en de zacht glooiende, groene heuvels. [Illustration: De studeerkamer van Walter Scott op Abbotsford.] In de _drawingroom_ vond Tieka, niettegenstaande de vele schatten daar verzameld, het zeer eigenaardige behangsel, een voorstelling gevend van in kleurige kleedij getooide Chineezen en Japanneezen, verreweg het aantrekkelijkst; zij was er haast niet vandaan te krijgen! Haar stemming veranderde echter, toen zij de eetzaal bezochten met de kunstig uitgesneden zoldering van donker eikenhout en dachten aan het uur, waarop Walter Scott hier den laatsten adem uitblies, na alles, wat hij doorgemaakt had, toch nog stervend op zijn innig geliefd Abbotsford, waarvan hij eens schreef: "_My heart clings to the place I have created, scarce a tree of which does not owe its being to me._"[4] En geen wonder dat zijn hart "hing" aan Abbotsford! Kende hij er niet nagenoeg iederen steen, iedere bloem en iedere boomsoort? En had hij niet van de onaanzienlijke hoeve en het land, die hij in 1811 kocht, een waren lusthof gemaakt? En werd hij er zelf ook niet met warme aanhankelijkheid gediend door al zijne onderhoorigen, tot den bekenden schaapherder Thomas Purdie en den koetsier Peter Mathieson toe? "Ik wou dat Walter Scott nog leefde en dat ik dan eens bij hem te logeeren gevraagd werd op Abbotsford, met _my dear_," zei Tieka, toen zij het kasteel verlieten en zich haasten moesten om de beroemde ruïne van de Melrose abdij nog te gaan zien. De tijd was omgevlogen en zij mochten natuurlijk niet te laat aan het station komen. "_Als_ wij eens te laat kwamen en pas van nacht weer thuis konden zijn, zou ik het toch wel een beetje prettig vinden," merkte Tieka op, maar Hedwig scheen dit volstrekt niet ook maar "een beetje" plezierig toe en zij begon onwillekeurig nòg vlugger te loopen. Ten slotte viel de tijd haar toch nog mee, toen zij bij de indrukwekkend mooie ruïne van Melrose Abbey stonden en hier nog eenige oogenblikken konden vertoeven om een dankbare gedachte te wijden aan de begaafde Benediktijner monniken, die eeuwen geleden in zandsteen de sierlijkste lijnen wisten te beitelen en al hunne talenten gaven aan de verfraaiing van het kerkgebouw, dat zelfs als ruïne nog zoo onuitsprekelijk veel schoons heeft. "Laten wij nog even blijven, even maar," smeekte Tieka, toen Hedwig zeide dat het tijd werd om te vertrekken. Hedwig was echter onverbiddelijk en het was goed dat zij niet langer gewacht hadden, want toen zij aan het station kwamen, stond niet alleen de trein er reeds, maar waren de coupés zóó vol dat zij slechts met zeer groote moeite één plaats konden machtig worden in een derdeklasse wagen. Tieka moest bij Hedwig op den schoot zitten en vond dit ook al weer "dol prettig." Haar vroolijkheid werkte aanstekelijk op de medereizigers, waaronder zich een troepje kleine meisjes bevond, die schaterden van het lachen om Tieka's grappen en zelf ook allerlei te vertellen hadden. Zij hadden ook op het gras gezeten om te lunchen, dicht bij een boerderij en terwijl haar vader bezig was, haar allerlei over het leven van Scott mee te deelen en daarbij zijn boterham in de hand hield, was opeens een kip op zijn been gevlogen en had hem de boterham pardoes uit de hand weggepikt. O, zij moesten nog zóó lachen, als zij er aan dachten hoe vader toen gekeken had! Nu, Tieka en Hedwig lachten ook en toen de trein te Edinburg stilstond en de kinderen afscheid moesten nemen, zei Tieka levendig: "Hè, ik hoop hartelijk dat wij elkaar nog eens weerzien!" HOOFDSTUK V. Chester. Twee volle jaren bleef Hedwig bij de familie von Zercläre, zonder dat er van eenige verandering sprake was. Zij was nu bijna achttien jaar. "Over een paar jaar, als ik twintig word, dàn zal de barones mijn salaris toch wel verhoogen," dacht ze soms. Zij wist dat de ouders van Tieka tevreden waren over hare vorderingen, maar zij wist ook zeer goed dat Tieka's moeder haar bizonder weinig genegen was en er waren dagen dat zij werkelijk leed onder de scherpe, hatelijke woorden der barones, waaraan het maar al te zeer merkbaar was dat zij door jaloezie waren ingegeven. Toch werkte zij vroolijk en moedig voort en bleef zij steeds hopen dat de houding der barones nog wel eens veranderen zou. Zij was het vorige jaar met Kerstmis thuis geweest en had van haar moeder ook den raad gekregen, maar trouw haar best te blijven doen en zij hadden toen beiden gelachen om Clärchen's verontwaardigden uitroep: "Nu, _ik_ zou me dan zoo engelachtig niet houden!" Hedwig moest weer aan die woorden denken, toen zij zich op een stillen, helderen herfstdag gereed maakte voor haar ochtendwandeling met Tieka. De barones was den vorigen dag de leerkamer ingekomen op een oogenblik dat Tieka het juist weer heel druk had met haar "_my dear_" en zij had toen zeer beslist gezegd dat het nu "voor goed uit moest zijn met die dwaasheid." Tieka had erg verschrikt gekeken, toen ze haar moeders oogen zoo toornig zag flikkeren en zij was dadelijk begonnen zich stipt aan het verbod te houden, zooals haar gewoonte was. Hedwig had den volgenden ochtend het hartelijke "_my dear_" gemist; zij zuchtte er nu eens even over en glimlachte flauwtjes om haar "sentimentaliteit." Wat bleef Tieka toch lang weg! De barones had haar zooeven bij zich laten roepen. Het kind had toch niets gedaan, waarvoor zij een berisping verdiende? Neen, er was niets bizonders voorgevallen, bedacht Hedwig gerustgesteld en hare oogen keken bewonderend den tuin in naar de hooge beuken, waarvan het rijke herfstgoud zoo teekenachtig afstak bij de gladde, slanke stammen. Wat was de lucht boven die beuken klaar en zuiver-blauw! Het zou heerlijk zijn buiten straks en bij het standbeeld van Scott.... Zij keerde zich snel om, toen zij de stem der barones achter zich hoorde. Aan de uitdrukking van haar gezicht zag ze terstond dat haar een onaangenaam onderhoud wachtte en haar hart begon sneller te kloppen. "Ik heb u iets te zeggen, Fräulein," klonk het stroef. Hedwig boog zwijgend het hoofd. "Tieka is met haar vader uitgegaan. Zij blijft een groot gedeelte van den dag weg en u kunt dus dien tijd voor u zelf gebruiken. Als u even wilt gaan zitten...." Tot haar verwondering merkte Hedwig thans een zweem van verlegenheid op bij de barones; het maakte haar ongerust en zij beefde even, toen ze zitten ging. Maar het oogenblik van zwakte bij Tieka's moeder was zeer spoedig weer voorbij. Op de haar eigene, hooghartige wijze zei ze: "Ik wensch er u thans van in kennis te stellen dat de heer von Zercläre en ik het besluit hebben genomen, Tieka na de kerstvacantie naar een uitmuntende kostschool te zenden. Wij zijn er volkomen van overtuigd dat zij daar zeer beschaafden omgang zal kunnen genieten en langzamerhand gevormd zal kunnen worden voor de hooge plaats, die zij in onze kringen zal moeten innemen. Zij zal natuurlijk ook aan het hof gepresenteerd worden en u zult zeker inzien...." "O, ik kan niet...!" Hedwig was opgesprongen, zij was zichzelve niet en zij strekte de handen uit met een afwerend gebaar; zij kon niet meer luisteren! Even zag de barones haar onderzoekend aan. "U zult ruim tijd hebben iets anders te zoeken," zei ze zacht. Toen ging zij de kamer uit, waar Hedwig haar dankbaar voor was. Het onverwachte, hevige van den slag gaf haar voor 't oogenblik een gevoel alsof zij erdoor verpletterd was. Weg, van Tieka weg, het kon niet waar zijn immers! Haar hoofd was zoo zwaar; zou ze wel goed gehoord hebben wat de barones had gezegd? Ach, zij wist immers dat zij het maar al te goed verstaan had. Zij moest _weg_! Ze herhaalde het bij zichzelf, telkens weer, met hare oogen strak gevestigd op de hooge beuken van den tuin, zoo rijk in hun pracht van goud, zoo stil en lieflijk op dezen wondermooien herfstdag.... De rust daar buiten deed haar nu haast pijn en zij keerde zich af van het raam en liep snel naar haar kamer. Daar sloeg zij met een hartstochtelijk gebaar de handen ineen. Weg, van Tieka weg en waar dan heen? O, het kon niet, het mocht niet gebeuren! Wat zou Tieka zeggen? Zou Tieka het hebben willen? Zou zij er zich niet tegen verzetten? Ze moest nu opeens geheel aan Tieka denken en hoe de vroolijke uitdrukking van haar gezichtje verdwijnen zou, als zij het hoorde. En terwijl zij zich, zeer karakteristiek voor haar, geheel verdiepte in Tieka's droefheid, werd haar eigen smart op den achtergrond gedrongen en toen zij eindelijk schreien kon, was het meer nog om Tieka's leed dan om haar eigen. Toen Tieka 's middags terugkwam, zag zij terstond dat deze reeds alles wist. Haar vader had haar zijn besluit meegedeeld aan het eind van de wandeling en zij was blijven staan en had hem ongeloovig aangezien, stom van verbazing. Maar zij had niets gezegd, dadelijk troost zoekend in een zeker vaag bewustzijn dat hij zich vergissen moest, dat haar moeder alleen precies op de hoogte kon wezen van alles wat hare lessen en hare gouvernante betrof en zoodra zij thuis kwamen, was zij naar de barones toegesneld. Het was immers niet waar dat Fräulein Eiche wegging? "Ja natuurlijk is het waar," had de barones gezegd. Toen was Tieka dadelijk naar boven geloopen en heel bleek, met iets verschrikts in hare oogen, kwam zij bij Hedwig. En voor 't eerst een gebod van haar moeder geheel vergetend, sloeg zij de armen om Hedwig's hals, al maar roepend: "_Oh my dear, my dear_!" Toen snikte zij even heel zacht met die eigenaardige, bij een kind zoo treffende zelfbeheersching, die Hedwig reeds dikwijls bij haar had opgemerkt en zij legde liefkoozend haar wang tegen die van Hedwig aan en bleef een oogenblik zoo zitten; toen opeens sprong zij op en liep weer naar beneden naar de barones. "Moeder," riep ze, "o, ik smeek u, laat Fräulein Eiche toch niet weggaan; ik vind het zoo vreeselijk!" "Maar Tieka!" Het kind had haar hand smeekend op den arm harer moeder gelegd; onder den kouden, strengen blik, die haar trof, liet zij die hand weer weg glijden. "Ik vind het zoo vreeselijk, vreeselijk!" herhaalde zij fluisterend. "Je moet me voortaan van die kinderachtige vertooningen verschoonen, Tieka. Begrepen? Het is groote dwaasheid je zoo aan te stellen, eenvoudig omdat je gouvernante weggaat; je zult er spoedig genoeg aan gewend zijn." Tieka's gezicht werd eerst doodsbleek, toen vuurrood, daarna weer heel bleek. Zij waagde nog een laatste poging. "Dus het gebeurt echt?" "Zeer zeker gebeurt het," klonk het driftig. "En ga nu terstond heen. Je vergeet tegen wie je spreekt." Tieka ging, diep verslagen. Boven bij Hedwig hield zij zich niet meer in, maar schreide uit, schreide alsof haar het hart zou breken. En hoe Hedwig ook haar best deed, zij wilde zich niet laten troosten.... Voor Hedwig zelf kwam thans de gewichtige vraag hoe zij een nieuwe betrekking zoeken en vinden moest. Aarzelend vroeg zij, na enkele weken, de barones om raad en deze liet haar kranten brengen, streepte hier en daar een advertentie aan en schreef een kort getuigschrift, ten volle overtuigd dat zij daarmede reeds zeer veel voor hare jeugdige gouvernante gedaan had. Bij de jonge gouvernante zelf was de oude moed spoedig herleefd. "Niet tobben, ik _wil_ niet tobben," zei ze herhaaldelijk, als de gedachte aan het afscheid van Tieka haar te machtig dreigde te worden en dapper schreef zij brief op brief, gaf en vroeg inlichtingen en veroverde eindelijk een betrekking als onderwijzeres op een kostschool te Chester, een inrichting voor weezen en halfweezen, die geen thuis meer hadden of er nooit een hadden gekend. Zij zou voornamelijk les moeten geven in Duitsch, rekenen en handwerken, schreef men haar, daarvoor in ruil onderwijs krijgen in Fransch en teekenen en bovendien een salaris ontvangen van 12 pond (f144) per jaar. Veel was het niet, vrij wat minder nog dan ze thans verdiende, maar de betrekkingen waren niet opgeschept, aan naar huis teruggaan wilde zij geen oogenblik denken en toen zij, na eenige aarzeling, de vrijheid nam de barones weer om raad te vragen, sprak deze zoo beslist de meening uit dat zij "dit vooral aannemen moest, nu zij het krijgen kon," dat zij niet langer wachtte met het nemen van een besluit en nog dienzelfden dag aan de directrice der kostschool schreef zij dat zij na de Kerstvacantie komen zou. Van een reisje naar Duitschland met de kerstdagen kon, om de groote onkosten, thans niets komen. Zij liet zich dus in de vacantie nog maar eens ter dege door Tieka verwennen, slaagde erin de laatste dagen van het jaar ook voor haar leerlingetje prettig en opgewekt te doen zijn en--hield zich kloek, toen even na Nieuwjaar, de dag van het afscheid werkelijk gekomen was. Het was een snerpend koude ochtend, het vroor hard en de zon trachtte te vergeefs door den witgrijzen nevel heen te dringen, die als een reusachtige wolk over heel Edinburg hing. "_Zum Abschied nehmen just das rechte Wetter_," mompelde Hedwig, terwijl zij zich kleedde. Zij moest tegen elf uur vertrekken en kon ongeveer half drie te Chester wezen. Eigenlijk was zij maar blij, toen haar groote koffer--Anna Schaub's geschenk--reeds naar 't station gebracht was en het voor haar ook tijd werd om te gaan. De baron en de barones gaven haar de hand bij het afscheid en zeiden een paar welwillende woorden; Tieka, die te vergeefs verzocht had mee naar het station te mogen gaan, stond bij hen en kon niets zeggen. Zij keek Hedwig strak aan met hare groote oogen en knikte zwijgend, toen deze zeide: "Dag lieve Tieka, zul je mij niet vergeten?" Dat was alles. Toen was het voor goed uit. De deur viel achter haar dicht en zij stond op straat. Ze had voor het rijtuig bedankt en gezegd graag naar het station toe te willen loopen, want zij had behoefte aan de frissche wandeling en zij liep snel door, telkens even op hare lippen bijtend bij de gedachte dat het nu voorbij was, voor goed voorbij het gelukkige leven met Tieka. Maar ze hief het hoofd op en liep nog vlugger voort. "_Nooit_ flauw zijn, God helpt!" fluisterde ze. Bij het geliefde standbeeld van Scott bleef zij een oogenblik staan. Zij deed haar best het gezicht duidelijk te onderscheiden door den nevel heen en even wuifde ze met haar hand.... Ze werd kalmer gestemd, toen zij eenmaal op reis was en zij glimlachte blij, toen de zon eindelijk door den mistsluier begon heen te dringen. Toen de trein te Chester stilhield en het haar duidelijk werd dat er niemand was om haar af te halen, besloot zij haar koffer maar aan 't station achter te laten en naar de school toe te loopen. Zij zou den weg wel vinden, meende ze, en zij was na het lange zitten in den trein letterlijk verstijfd van koude en verlangde naar wat beweging. Even ging zij de restauratie-zaal in om een kop warme koffie te drinken en te vragen hoe zij loopen moest om Hill House--zoo heette de school--te bereiken. "U kunt, in ieder geval, om theetijd wel bij ons wezen," had Miss Wells, de directrice, geschreven; het was nu nog maar even half drie en zij had dus nog een paar uren den tijd. Een vriendelijk buffetmeisje hielp haar te recht en gaf haar zelfs een kaartje van Chester ten geschenke. Toen zij vertelde dat zij op Hill House moest wezen, kwam er een zeer eigenaardige uitdrukking op het gezicht van het meisje, maar Hedwig merkte het niet op; zij was verdiept in haar kaartje. "Wilt u bepaald loopen?" zei het meisje nog. "U zoudt ook een heel eind per tram kunnen gaan; het is een lange wandeling," doch Hedwig antwoordde vroolijk dat zij daar niet tegen opzag en geen haast had. Opgewekt, thans weer vol moed voor het nieuwe leven dat haar wachtte, liep zij het station uit. Zij had lust in haar wandeling en was benieuwd hoe zij de stad vinden zou en verruimd haalde zij adem, toen juist op het oogenblik dat zij het station verliet, de mist geheel vaneen scheurde en de zon in volle glorie doorbrak. O, wat was het nù mooi! Over alles heen lag de rijp als een kantachtig wit weefsel, waarin ontelbare sterretjes glinsterden. Het blauw in de lucht werd hoe langer hoe meer zichtbaar en krachtiger van tint. Het bleef sterk vriezen en het was doordringend koud, maar Hedwig gaf er niet om en stapte flink aan, eerst de niet heel fraaie City-road langs, toen, steeds de aanwijzingen van haar kaartje volgend, een breede straat in, tot ze bij een poort stond, waarnaast zich een steenen trap bevond met het opschrift: "_To the city walls_". De steenen treden zagen er heel glibberig uit, toch kon zij de verleiding geen weerstand bieden even naar boven te gaan. Men had haar verteld van de beroemde, oude muren rondom de stad Chester, waarover men wel een wandeling van een klein uur kon maken en zij moest toch eens kijken.... Zij liep eerst een eindje door, toen ze boven was;--toen bleef ze verrast staan, want wat zij voor zich zag, was als een sprookje. In hare nabijheid, haast vlak bij scheen het haar toe, stond daar in grootsche majesteit, de hooge, indrukwekkende kathedraal van Chester met het stille plein met de mooie boomen erom heen, alles bedekt door een sluier van ragfijne rijp. Geen enkel geluid drong tot haar door en het was of al die teere witheid de stilte nog verhoogde en haar lieflijker maakte. [Illustration: Rows te Chester.] Zij voelde zich wonderlijk ontroerd. Geheel alleen stond zij daar in een vreemd land, ver van huis, in een stad, waarin nog niemand haar kende,--zooeven had zij zich een oogenblik plotseling haast angstig eenzaam gevoeld,--nu gleed die gewaarwording van haar weg en haalde zij diep adem met een gevoel van innige vreugde. Onwillekeurig vouwde zij de handen; haar hart dankte God voor wat Hij haar te genieten gaf. Voorzichtig ging ze de trap weer af; het was over half vier, ze moest nu maken dat zij verder kwam. Zij raadpleegde haar kaartje. Het vriendelijke buffetmeisje had haar gezegd dat de school, zooals de naam Hill House trouwens ook aanduidde, op een heuvel lag even buiten de stad en zij zag op haar kaart dat zij nu eerst weer rechtuit moest gaan. Maar toen zij even doorgeloopen had, keek zij verbaasd om zich heen. Wat was dat? Liep ze nu opeens door een stad van een paar eeuwen geleden? Alles zag er zoo geheel anders uit dan zooeven. Schilderachtige oude, geelbruin en donker getinte geveltjes werden tooverachtig verlicht door enkele verdwaalde zonnestralen, die de schemering, die in deze straat heerschte, nog sterker deed uitkomen. Want aan beide kanten bevond zich hier aan de huizen een soort van lange, overdekte balkons of galerijen, die er zeer oud en verweerd uitzagen en, in elkaar loopend, de geheele lengte der straat besloegen en het licht onderschepten. Sommige der oude huizen waren met schuinloopende strepen of figuren beteekend, andere met zeer fraai houtsnijwerk versierd en van spreuken voorzien. Hedwig vond het aardig een trapje naar een der galerijen op te gaan, er door heen te loopen en zoo een blik te slaan op de straat, die zoo geheimzinnig in het halfduister lag. Zij liep slechts langzaam verder; ook in de veelsoortige winkeltjes, die zij langs kwam, was veel dat haar aandacht boeide en toen zij de galerij verlaten had en, links afslaande, een kijkje kreeg op een groepje zwart-en-wit getinte huizen, sierlijk met de vooruitspringende vensters rustend op ranke, spiraalvormige pilaartjes, was zij één en al opgetogenheid. "Wat een stad! Wat een mooie stad!" zei ze. "Het zal mij hier stellig goed bevallen. Wat wou ik graag dat Tieka dit eens zien kon! Zij zou zeker zeggen dat het echt sprookjesachtig was." Nu was ze, in al haar verrukking, toch verkeerd geloopen, geloofde ze en zij bleef even staan en haalde haar kaart weer te voorschijn; zij kon er echter thans niet wijs uit worden. Juist stond ze voor een bakkerswinkel en toen zij opkeek, las ze met zekere gretigheid de aankondiging: "_Hot Pies Every Saturday Finest Hand-made Bread only Baked_." Ze was flauw geworden en had trek gekregen; heel veel had zij vandaag ook nog niet gebruikt. Hier zou zij maar eens even naar den weg vragen en meteen iets eten, een kleinigheid maar, anders mocht ze haar eetlust eens bederven voor de _tea_, waarmee men haar op Hill House wachtte. Ze moest nu toch ook maken dat zij er kwam. Als zij eens één warm pasteitje kocht.... Ze had er zóó'n trek in! Snel vroeg zij er naar. "Vandaag niet juffrouw; die hebben wij alleen maar Zaterdags." Och ja, dat was waar ook, dat stond duidelijk voor het raam. Ze nam het nu maar voor lief met een vrij oudbakken krentenbroodje; straks op Hill House zou zij haar schade wel inhalen. Het bleek dat zij toevallig toch de goede richting had genomen. "Mag ik vragen bij wien u wezen moet?" vroeg de winkelbediende, die nogal nieuwsgierig van aard scheen te zijn. "O jawel," zei Hedwig, "ik ga naar Hill House." De man zette groote oogen op. "En...." vroeg hij, veelbeteekenend met het hoofd knikkend, "gaat u daar heen als onderwijzeres?" Hedwig keek hem wat scherper aan en glimlachte even om zijn onbescheidenheid. "Ja zeker," zei ze kortaf en maakte zich gereed om heen te gaan. "Dan zult u daar niet veel warme pasteitjes proeven, vrees ik," hoorde zij hem nog zeggen, terwijl ze den winkel uitging. Zij luisterde echter niet meer, zij vond hem vrij brutaal en liep haastig verder. Weldra kwam zij nu even buiten de stad bij een brug over de mooie rivier de Dee en spoedig daarop aan den tamelijk eenzamen weg, dien zij zocht. Eindelijk zag zij Hill House op een hoogte liggen. Vroolijk zag het er niet uit, dat moest zij bekennen, want een groot, kaal, grijs gebouw was het met een menigte smalle ramen en een hooge voordeur, waarvan de verf nagenoeg verdwenen was. In den gevel stond met groote, zwarte letters, die thans nog zwarter schenen door de rijp eromheen: Hill House. Alles, ook de tuin achter het huis, een groote lap gronds met niets erin dan enkele lage hulststruiken en een verschrompeld kastanjeboompje, gaf den indruk van armoede en verwaarloozing. Hedwig bleef een oogenblik staan voordat zij den heuvel beklom. "Dat is dus Hill House," zei ze met nadruk. "_Veel_ lijkt het, althans van buiten, niet op het paleis van den baron von Zercläre, maar wie weet hoe fraai het van binnen is!" Binnen een paar minuten stond zij voor het huis. Snel keek ze naar boven of er ook iemand was, die naar haar uitzag. Er vertoonde zich echter niets voor de ramen en zij liet dus den zwaren klopper op de deur vallen. Wat klonk dat hol! Het was of de geheele bevroren heuvel ervan uit een soort verdooving ontwaken moest--zij vond het haast griezelig! Het duurde geruimen tijd, voordat de zware deur langzaam open ging en het begon reeds te schemeren, toen zij eindelijk binnen gelaten werd en, huiverig geworden van het staan, nòg kouder werd in de lange, donkere, kille gang, die zij nu door moest loopen. HOOFDSTUK VI. Koude en Honger. "Ik ben de nieuwe onderwijzeres," zei ze tot het meisje, dat de voordeur geopend had en haar nu zwijgend den weg wees. Het was een armoedig gekleed, uit de kracht gegroeid kind van een jaar of dertien met een heel smal gezichtje, waarin de donkere oogen nog donkerder schenen door de blauwe kringen, die eronder lagen. "Dat weet ik," antwoordde zij met een heesche stem en Hedwig zei maar niets meer; het spreken kostte het arme kind blijkbaar moeite. Aan het eind der gang stonden zij stil bij een deur, die toegang gaf tot de kamer van Miss Wells, de directrice. Het meisje klopte aan, een scherpe, hooge stem riep: "_Come in!_" en Hedwig zag Miss Wells voor zich. Zij zat op een houten bankje--zooals Hedwig later ontdekte, was er in het gansche groote Hill House geen enkele stoel te vinden!--aan een tafel vol papieren, rekeningen te schrijven. Toen zij Hedwig gewaar werd, stond zij niet op, maar bekeek haar met groote nauwkeurigheid. "Fräulein Eiche zeker?" vroeg zij kortaf. Hedwig knikte. Wat was het benauwd in de kamer; zij kon er haast geen adem halen! De overgang van de snerpend koude lucht buiten tot de overwarme, onfrissche atmosfeer in het lage vertrek, waar het gas reeds brandde, was al te groot. Zij hield zich echter dapper, hoewel het moeite kostte, vooral toen zij Miss Wells nader bekeek, want smakelijk zag die er allerminst uit! Op het grijze haar, waarvan enkele lokken uit het slordige kapsel waren losgeraakt en langs de geelbleeke, bolle wangen hingen, prijkte een mutsje van vuilwitte kant, waarop een stoffige, roodfluweelen strik ter verfraaiing was aangebracht. Een verkleurde groene japon hing slordig om de kleine, zeer gezette gestalte en was letterlijk bezaaid met harde, witte vetvlekken, terwijl Miss Wells over de schouders heen een vaalzwart, wollen doekje had geslagen, dat van voren met een haarspeld was vast gemaakt. Ook de kamer had een zeer onbehagelijk voorkomen en bevatte geen andere meubelen dan de tafel, de bank en een groote geelhouten kast. Voor de ramen, waarvan het ontdooiende ijs in druppels afliep, was geen zweem van een gordijn te ontdekken en op den ongeverfden vloer lag geen ander "kleed" dan het vuilwitte schapevachtje, waarop Miss Wells hare voeten liet rusten. "Luid spreken, als 't je blieft, ik ben doof," zei ze, Hedwig met haar hoofd op zijde, stuursch aanziende. Hedwig knikte maar weer. "Was de trein zoo laat vandaag?" "Neen, ik ben op tijd aangekomen," riep Hedwig zoo luid ze kon. "Zoo. En hoe komt het dan dat het nu zoo laat is?" "Ik heb nog even een wandeling door de stad gemaakt," zei Hedwig opgewekt. "O zoo. Ja, dat konden wij niet weten natuurlijk. Ons theeuur is lang voorbij en dus...." Zij haalde de schouders op. "Ik ... er zal misschien nog wel wat thee en een boterhammetje voor mij bewaard zijn?" waagde Hedwig te vragen. Zij had zóó'n trek; ze _moest_ wat eten! Miss Wells deed alsof zij haar niet verstaan had. "Wat zegt u?" Met een kleur, toch zonder verlegenheid, herhaalde Hedwig luide haar vraag. De zuinige directrice schudde echter het hoofd. "Wel neen, er is geen thee meer te krijgen; daarvoor is het nu te laat," zei ze. "Straks wordt het avondeten gebruikt." Hedwig hoopte vurig dat "straks" "heel gauw" beteekende! "Waar is uw koffer?" vroeg Miss Wells verder. Zij was thans opgestaan en waggelde in al haar dikte naar de schel toe. "Dien heb ik aan het station gelaten. Mag hij even gehaald worden?" Met de hand aan het schelkoord, keerde Miss Wells zich toornig om. "Nog gehaald worden, van avond? Neen hoor, daar kan niets van komen; wij houden hier geen hotel! Knechten of dienstmeisjes hebben wij ook niet, want wij doen alles zelf. _Alles_; begrepen? U zult het dan voorloopig maar zonder uw koffer moeten stellen en dien morgen gaan halen met Peter en het wagentje. Er kan dan nog wel iemand met u meegaan." Toen, ter verduidelijking, alsof ze bang was dat Hedwig in den genoemden "Peter" een manspersoon zou vermoeden, "Peter is onze pony." "O," was al wat Hedwig zeide. Ze vond het heel vervelend zoo lang op haar koffer te moeten wachten, maar zij onderwierp zich zonder meer, begrijpend dat er toch niets aan te veranderen was. Miss Wells trok nu met een ruk aan de schel en een oudachtig, schamel, doch net gekleed dametje verscheen, dat er, evenals het meisje, dat Hedwig binnen gelaten had en dat in de wandeling Taff of Taffy werd genoemd, heel vermoeid uitzag. "Dit is onze huishoudster, Miss Ellis," verklaarde Miss Wells. "Zij zal u den weg wijzen naar de schoolkamers. Miss Ellis, dit is Fräulein Eiche, de nieuwe onderwijzeres." "_How do you do_?" zei Miss Ellis en er kwam een vriendelijk lachje op haar gezicht, toen zij Hedwig de hand reikte. Hedwig had haast gezegd: "Goed, maar ik heb zoo'n honger," maar ze durfde niet recht. En ... we krijgen toch straks avondeten, troostte zij zich. Zij volgde Miss Ellis een paar nauwe dwarsgangen door, waar het salpeter van de muren viel en zich in de koude, grijze vloersteenen holten hadden gevormd door de vele voetstappen, die erover waren gegaan. Er hing een vunzige lucht en het was er kil en heel vochtig. Bijna even koud was het in de groote, kale schoolkamers, waar het vuur op den haard veel te weinig voedsel kreeg en zeer onvoldoende warmte gaf. De ruiten der gordijnlooze ramen waren dan ook nog stijf bevroren. Juist toen Miss Ellis en Hedwig binnen kwamen, werd het gas aangestoken en het schelle licht der door geen ballons of kappen beschermde gaspitten, viel onbarmhartig duidelijk op de rijen bleeke gezichten der kinderen, die op banken aan de lange, houten tafels gezeten waren. Het waren kleine en grootere meisjes van allerlei leeftijd, maar de gezichten hadden door de sporen van lijden en ontbering, die erop waren afgedrukt, iets treurig ouwelijks gekregen, dat zeer pijnlijk trof. Een zonderling kontrast met de tengere kindergestalten vormde bij velen de kleeding, blijkbaar afval van vroegere draagsters. Want de leerlingen van Hill House gingen bijna allen gekleed in wat haar door gulle bloedverwanten of vrienden was afgestaan en de arme weezen en half-weezen, die alle moederlijke zorg misten, droegen veel te groote schoenen, te wijde jurken, te korte of te lange rokken en ach, ook maar al te vaak, veel te dunne stof voor den kouden winterdag. Het treurige schouwspel, zoo geheel iets anders dan zij nog aan den ochtend van dien dag, toen zij zoo moedig op reis ging, zich voorgesteld had te zullen zien, ontroerde Hedwig tot in de ziel. Het was alsof haar het hart werd toegeknepen en zij kon zich nauwelijks meer inhouden en legde de hand voor de oogen, terwijl een korte snik haar ontsnapte. Toen Miss Ellis haar arm aanraakte, vermande zij zich echter terstond. En in haar hart vormde zich het besluit om zich goed te houden, flink te zijn en te trachten iets te wezen, zooveel als zij maar kon te wezen voor die arme, arme kinderen.... God zou haar helpen ook _hier_; dat _wist_ zij immers! De huishoudster stelde haar aan de onderwijzeressen voor, maar de meesten toonden zich vrij onverschillig omtrent haar komst; zij schenen met een zekere dofheid geslagen te zijn en zagen er vermoeid en slecht uit. Er waren er ook met een haast terugstootend uiterlijk en Hedwig hoorde later dat dezen, evenals verscheidene der arme weezen, eenvoudig naar Hill House waren gezonden om een onderkomen te hebben. Of zij ook goede en bekwame onderwijzeressen waren, daarop werd niet gelet; werk was er immers op Hill House toch altijd voor ieder te vinden! Miss Wells, die zelf weinig anders deed dan brieven en rekeningen schrijven--vooral het laatste was haar een zeer geliefde bezigheid, die zij nooit aan anderen overliet--had er zeer goed den slag van, al hare onderhoorigen hard te laten arbeiden en zeer weinig rust te gunnen. Er was in het groote, holle huis met zijne talrijke kamers en bewoonsters veel te doen, al was het er alles behalve weelderig ingericht en Miss Wells had waarheid gesproken, dienstmeisjes of knechten waren er in 't geheel niet; alles moest door de overwerkte huishoudster, de onderwijzeressen en de leerlingen worden verricht. Twee onderwijzeressen waren er, die op Hedwig door de groote tegenstelling in haar uiterlijk, een bizonderen indruk maakten. Beiden bevonden zich in de tweede schoolkamer, die er al even doodsch en triest uitzag als de eerste, met geen enkele versiering aan den muur dan een groote landkaart en een stuk of vier andere kaarten, waarop met reusachtige letters stond gedrukt dat er in de schooluren nooit gebabbeld en gelachen mocht worden. De eene onderwijzeres, Miss May geheeten, was met de jongste kinderen bezig en had op 't eerste gezicht een tamelijk onbeduidend voorkomen. Maar toen Hedwig haar aanzag, las zij in de blauwe oogen een uitdrukking van stillen moed, die bizonder weldadig aandeed en te meer trof, omdat het gezicht zelf er zeer afgemat uitzag. Zij bleek meer belang te stellen in Hedwig's komst dan de anderen en sprak haar even vriendelijk toe en Hedwig vond het een verkwikking naar de welluidende stem te luisteren. De andere onderwijzeres, Miss Rench, begroette haar slechts met een koele hoofdbuiging; Hedwig voelde echter, meer nog dan zij het zag, dat de kleine, doordringende oogen haar scherp onderzoekend opnamen. Er lag iets vijandigs en sluws in dien snellen blik, dat haar een oogenblik angstig maakte, haar haar zelfbeheersching benam en de oogen deed neerslaan, maar even later glimlachte zij om haar vreemde zenuwachtigheid. Het verbaasde haar echter niet, toen zij te weten kwam dat Miss Rench in 't geheim "de spion" werd genoemd en dat er zeer, zeer weinig op de school voorviel, dat haar aandacht ontsnapte en niet door haar aan de directrice werd medegedeeld. "Zou ik nu even naar mijn slaapkamer mogen gaan?" vroeg Hedwig eindelijk aan Miss Ellis. "Och, dat kan straks wel. Ik zou nu maar hier blijven, als ik u was; uw mantel en hoed kunnen wel zoo lang op die leege bank neergelegd worden." En Miss Ellis verdween. Hedwig had echter volstrekt geen behoefte haar mantel uit te trekken; zij had het al koud genoeg! Zij zou niets liever gedaan hebben dan eerst het smeulende vuur in den haard eens ter dege van brandstof voorzien en dan, als het flink brandde, de ramen openzetten om de vunzige lucht te verdrijven, die in de school hing en aan rottende kool deed denken,--maar zij was hier geen meesteres en moest stil afwachten wat er over haar zou worden beschikt. Zij deed haar best geduldig te wezen en keek nog eens met aandacht naar de kinderen, toen zij plotseling een bel hoorde luiden en spoedig daarop een paar der oudere meisjes rond zag gaan met bladen, waarop stapels sneden ongesmeerd brood lagen om een kruik met water en een paar leege tinnen kroezen heen. "Dat zal zeker reeds een voorproefje van het avondeten zijn," dacht Hedwig blij en zij nam gretig een stuk brood, toen het haar werd aangeboden en schonk zich een kroes water in. Zij at met graagte evenals de anderen, hoewel het brood heel oud en hard en droog was en een zwakke poging der huishoudster om het te roosteren, nagenoeg was mislukt. Als er ook maar een ziertje boter op geweest was, zou het veel lekkerder gesmaakt hebben, meende Hedwig en even moest zij denken aan het smakelijke maal, waarbij Tieka nu alleen zou aanzitten. Tieka zou eerst half Januari naar haar kostschool gaan; als zij _deze_ school eens had kunnen zien, wat zou zij dan wel voor oogen opgezet hebben? Toen het droge brood verorberd was, begonnen de kinderen hunne schriften weg te bergen. Nu was het dan zeker heel gauw tijd voor het avondeten, dacht Hedwig. Daar zag zij Miss Rench waarlijk al weer met half toegeknepen oogen naar haar kijken. Wat beteekende dat toch? Zij zou haar maar eens gaan aanspreken, de lessen waren nu toch afgeloopen. Misschien ging haar gezicht ook wel wat vriendelijker staan, als zij eens even een praatje met haar maakte. Beleefd ging zij naar haar toe en vroeg: "Kunt u mij ook zeggen hoe laat hier het avondeten gebruikt wordt?" "Het avondeten?" herhaalde Miss Rench schamper, terwijl een spottend lachje om haar mond kwam, "maar dat hebt u net precies op!" "Zoo, was dat stuk brood...." stamelde Hedwig ontsteld. "Dat was uw souper, ja. Ik hoop dat het u goed gesmaakt heeft?" Hedwig antwoordde niet. Dus dàt was het avondeten geweest! Had ze toch nog maar wat meer gekocht bij dien bakker of aan het station! Ze begon nu te begrijpen waarom de bakkersbediende haar zoo vreemd had aangezien, toen zij zeide dat ze naar Hill House moest en maar al te zeer zag zij thans de waarheid in van zijne voorspelling: "Daar zult u niet veel warme pasteitjes proeven!" Maar zij vergat hoe hongerig ze zelf was bij het zien van al die slecht gevoede kinderen om zich heen en zij voegde zich bij een troepje, knikte er een paar eens toe, wreef een der jongsten de koude handjes warm en trok een klein, mager meisje even aan haar vlecht. Het kind zag haar verbaasd aan met hare weemoedige, grijze oogen. Hedwig ging bij haar in de bank zitten. "Hoe heet je?" vroeg ze. "Mary Wren," zei het kind heel ernstig. "En kun je _heelemaal_ niet lachen?" Nu kwam er even een flauw lachje op het bleeke gezicht. "Neen, neen, nog een beetje meer," drong Hedwig aan. Maar het kind kon niet; ze begon te hoesten, een akelige, droge kuch en Hedwig sloeg den arm om haar heen. "Stil maar, stil maar, praat maar niet." "Sst.... _No more talking.... Prayers!_" riep een stem en Hedwig zag Miss Wells binnen komen voor de avondgodsdienstoefening. Met een eentonige, zeurderige stem las zij de gebeden. Hedwig luisterde verontwaardigd toe, geschokt door de wijze, waarop de indrukwekkende woorden van den Engelschen avonddienst werden opgedreund en daardoor alle kracht verloren. Toch knielde zij neer als de kinderen en zij vouwde de handen en bad, bad vurig en innig tot God om kracht. Eindelijk ging het de uitgesleten, vuilgrijze trappen op naar de armoedige slaapvertrekken, waarvan Hedwig schrikte toen zij ze zag. Ook hier hing voor geen enkel raam iets, dat ook maar in de verte naar een gordijn geleek; alles was kaal en guur en onbedekt. Toen men Hedwig gewezen had waar zij slapen moest, vroeg zij zich voor de zooveelste maal af, waar zij toch aangeland was en of zij hier _werkelijk_ zou kunnen blijven; het was haast geen leven in zoo'n ongezonde, schamele omgeving! Zou zij niet wijs doen met morgen aan den dag te beginnen met iets anders te zoeken? Wel was het heel moeielijk iets te vinden.... Juist op dat oogenblik werd even, heel voorzichtig,--nauwelijks kon het een aanraking genoemd worden--een bevende, kleine hand in de hare gelegd en zij zag Mary Wren naast zich staan en schuchter tot haar opzien. Haar hart werd warm. Hoe kon zij nog aan weggaan denken? Natuurlijk bleef zij immers! Er stonden op iedere slaapkamer twaalf smalle, ijzeren ledikanten en ook Hedwig had dus, evenals de andere onderwijzeressen, het opzicht over elf leerlingen; zij moest bij het uitkleeden tegenwoordig zijn, had men haar gezegd en daarna mocht zij zelf te bed gaan. Op hare prettige, opgewekte wijze hielp zij de kinderen om vlug voort te maken, telkens weer de koude handen wrijvend en een aardigheidje zeggend, als er een het schreien nader stond dan het lachen. Dan kwam er een blijde glinstering in de droevige kinderoogen en eens zelfs lachte Mary Wren hardop. Hedwig knikte haar toe. "Goed zoo!" zei ze. Maar toen al de elf leerlingen te bed lagen en zij haar één voor één eens warmpjes in wilde stoppen en de kussens wat opschudden, maakte zich een hevige verontwaardiging van haar meester. Want nu ontdekte zij dat de slappe, platte kussens met snippers papier waren opgevuld of opgevuld heetten en dat de zoogenaamde dekens bestonden uit een zeer goedkoop soort wollen lappen, waartusschen groote stukken papier waren vastgenaaid. Geen wonder dat de arme meisjes bijna allen hoestten en half ziek waren van de koude. Zoo goed mogelijk dekte zij haar elftal toe; toen ging zij even heen om te vragen of de een of andere onderwijzeres haar ook een nachtpon zou willen leenen. Meer dan ooit betreurde zij thans het gemis van haar koffer en van den warmen wollen doek, dien zij ingepakt had en dien Anna Schaub haar nog mee had gegeven, toen zij naar Engeland ging. Wat was dat al lang geleden! Zij liep op een drafje het donkere portaal over, slaagde er na veel moeite in, een zeer dun nachtgewaad ter leen te krijgen en snelde toen naar de slaapkamer terug, om zich al rillend te ontkleeden, terwijl de aanhoudende vorst de ruiten met een steeds dichtere laag ijs bedekte en de koude tocht door de slecht sluitende vensters naar binnen drong. Het was of de eenzame gaspit ook bevriezen ging, zoo flauw was de vlam; zij hield er even hare handen bij, maar zij voelde er hoegenaamd geen warmte van uitstralen en toen zij in het voor haar bestemde ledikantje lag, kon ze van koude en honger eerst niet in slaap komen. Zij verbaasde er zich over dat de kinderen wèl sliepen; zij hoorde het aan de geregelde ademhaling, hoewel Mary Wren telkens nog in haar slaap kuchte en zich soms onrustig bewoog. Toen zij eindelijk zelf ook ingesluimerd was, werd zij vrij spoedig weer uit den slaap opgeschrikt door een heftige windvlaag, die het oude vensterkozijn letterlijk stuk dreigde te schudden. Aan verder slapen was nu voorloopig niet meer te denken, want de wind werd hoe langer hoe heviger, deed de ruiten kletteren en loeide om het huis heen met een gierend geluid, dat Hedwig als een sombere klaagtoon in de ooren klonk. Een tijdlang lag zij in bijna zwarte duisternis; alleen kon zij door een der ruiten, waarvan een hoekje door de vorst vrij gelaten was, een stukje van de donkere lucht onderscheiden. Langzamerhand zag zij enkele sneeuwvlokken vallen, toen meer, meer, al maar meer en steeds dichter, tot het een dwarrelende massa werd, waarnaar zij niet meer kijken kon, zoo duizelde het haar voor de oogen. Eindelijk ging de wind liggen, het werd stiller en doodelijk vermoeid sloot zij de oogen en sliep nog even in, nadat zij zich bibberend het dunne dek over het hoofd had getrokken. Het was nog geheel donker, toen zij wakker werd door het luiden van een bel. Terstond zat zij overeind in bed. "We moeten opstaan, dadelijk opstaan, dat beteekent die bel," riep een der kinderen haar toe en Hedwig sprong moedig het bed uit en stak het licht aan. Het bleek juist vier uur te zijn! "Maar dat moet een vergissing wezen," riep zij uit. "Neen, neen, het is geen vergissing, wij staan altijd om vier uur op," zei Mary Wren al kuchend. "Miss Ellis zelf is er altijd al om half vier uit om ons wakker te kunnen bellen...." Hedwig zuchtte; ze was nog zóó weinig uitgerust! En wat een tooneel zag zij voor zich! Bibberend, half schreiend van de koude, stonden daar de arme kinderen zich aan te kleeden of te wachten, tot haar beurt zou komen om zich te wasschen. Want midden in de kamer bevond zich een ruwhouten tafel met vier waschkommen en een reusachtige kan met water; hier konden er zich vier te gelijk wasschen, wie er niet gauw genoeg bij was, moest wachten tot er weer een kom open kwam. Vandaag ging het wasschen met nog meer moeielijkheden gepaard dan anders, omdat de dikke stukken ijs in het water dreven en het dooien daarvan boven het gas--wat Hedwig beproefde--al heel langzaam ging. Zij moest aan Tieka denken, die zulk "echt winterweer" altijd zoo mooi en zoo heerlijk vond. Als zij deze slecht verzorgde kinderen eens had kunnen zien, hoe zouden hare donkere oogen dan gekeken hebben? De scherpe noordoosten wind drong door tot in het vertrek en op de vensterbanken binnenin de kamer lag een dikke, ruige laag sneeuw; ook op den houten vloer was sneeuw gevallen. Was zij wel ooit in haar leven zóó koud geweest? Daar luidde alweer een bel en nu moesten allen zich haasten om langs de donkere trappen naar beneden te gaan en in de groote, kille schoolkamer bij de ochtendgebeden tegenwoordig te zijn, die door Miss May werden gelezen; de directrice vertoonde zich eerst later op den dag. Voor de zuinigheid brandde er nu slechts één gaspit, wat alweer Hedwig's innige verontwaardiging opwekte. Daarbij kon ze van vermoeidheid en van honger haast niet op hare beenen blijven staan. Wat schandelijke toestanden waren dat hier toch! Zij nam zich voor zoo gauw als ze maar kon aan de barones von Zercläre te schrijven en haar eens goed op de hoogte te brengen van alles wat zij hier zag en ondervond; zij zou zoo iets toch zeker ook beneden alles vinden en haar helpen willen om er verandering in te brengen. O, wat leek het haar heerlijk toe, al was het maar één oogenblikje, bij Tieka te wezen en in de aardige kinderkamer van het mooie, Edinburgsche huis! Het scheen haar nu toe, terwijl zij hier in de kale, onbehagelijke schoolkamer stond in die bedompte atmosfeer, haast in halfduister en te midden van zooveel treurige kindergezichten, alsof het al veel langer dan één dag was geleden dat zij van Tieka afscheid had genomen.... Men vertelde haar dat het ontbijt op half zeven was vastgesteld. En nù was het pas vijf uur! Hoe hield men dat uit? Ze zou maar hard met de anderen meewerken--wat trouwens ook zeer beslist van haar verwacht werd--dan vergat zij haar honger wellicht! Er moesten nu schoenen gepoetst worden, brandstoffen gehaald, trappen, portalen en kamers worden aangeveegd, bedden opgemaakt, kannen met water gevuld en allerlei andere werkzaamheden worden verricht, waarvan ieder, ook de allerjongste leerling, haar deel moest vervullen. Mary Wren bleef zooveel mogelijk in Hedwig's nabijheid; blijkbaar had zij reeds nu genegenheid voor haar opgevat. Telkens hoorde Hedwig het korte, droge kuchje en waar ze maar kon, hielp zij het zwakke kind en gaf haar een vriendelijk woord. Eindelijk klonk de ontbijtbel door het huis en nu konden de ijverige werksters zich te goed doen aan bizonder slappe thee--"gootwater" hoorde Hedwig fluisteren--zonder suiker en _zeer_ oudbakken brood, want het was op Hill House een wet dat de bakker er slechts eens in de veertien dagen versch brood mocht brengen. Op de sneden brood was, in plaats van boter, een dun laagje moes van gestoofde appelen gesmeerd. Een heel lekker ontbijt was het niet, toch at Hedwig het hare gretig op. Zij miste de boter al minder dan den avond te voren en dat was maar goed ook, want boter was op Hill House een ongekende weelde en _als_ er al soms op de dikke sneden zoogenaamd geroosterd brood, die als "avondeten" werden rondgediend, iets glinsterde, dat heel in de verte aan boter deed denken, dan was dit slechts een soort van _dripping_, afgedruppeld vleeschvet, dat onmogelijk lekker smaken kon, omdat voor Hill House nooit wezenlijk goed vleesch werd gekocht. En ook appelmoes, al is het nog zoo smakelijk toebereid--wat van dat op Hill House niet verklaard kan worden--verveelt op den duur. Hedwig had gelegenheid dit te ondervinden, toen het haar dag in, dag uit, werd voorgezet: bij het ontbijt, aan de thee en bij het stuk avondbrood. De boeren in den omtrek verkochten hunne gedroogde appelen tegen zeer lagen prijs aan Miss Wells en deze vond dat zij niet beter en zuiniger doen kon dan er het geheele jaar door haar groot gezin mee te voeden! Met het les geven had Hedwig geen moeite. De kinderen waren stil en gewillig, ja gedroegen zich naar haar zin haast al te gehoorzaam; zoo graag zou zij hen wat levendiger gezien hebben! Nù waren zij, onder den indruk van het onnatuurlijke, ongezonde leven dat zij leidden, bijna onkinderlijk bedaard. Het middagmaal, dat om twaalf uur plaats had, was al even karig als de andere maaltijden en bestond heden uit niets anders dan slecht vleesch en droge aardappelen, waaraan een grondige bijsmaak was. Op de dagen dat er geen vleesch gegeten werd, kreeg men daarvoor in de plaats kwalijk riekende visch en in ruil voor de aardappelen waterige rijst; een groot verschil maakte de verandering niet, vond Hedwig. Na den eten moesten de kinderen met de onderwijzeressen drie kwartier gaan wandelen, hoewel de sneeuw zeer hoog lag en het door den plotseling invallenden dooi op verschillende plaatsen heel vuil en drabbig begon te worden. Het sneeuwde niet meer, maar er hing een donkere, dreigende lucht en toen zij een eind den weg op waren, niet naar de stad toe, volgens uitdrukkelijk bevel der directrice, die zelf thuis gebleven was,--begon er een fijne motregen te vallen, die langzaam maar zeker de dunne kleeding der kinderen doorweekte. "Ik ga met mijn troepje terug, zóó kan het niet langer," besloot Hedwig, maar Mary Wren, die naast haar liep, vertelde haar dat er van nu reeds naar huis gaan geen sprake kon wezen; dan zou Miss Wells haar toch verhinderen binnen te komen. Eerst moest de bepaalde tijd om zijn. "Dat vind ik heel verkeerd," liet Hedwig zich driftig ontvallen. Miss Rench, de "spion", hoorde het haar zeggen en deelde het ook, zoo spoedig zij maar kon, aan Miss Wells mede. Deze liet toen Hedwig bij zich komen en nam haar zoo geducht onder handen, dat Hedwig het het verstandigst vond er maar het zwijgen toe te doen. Alleen nam zij de gelegenheid waar om te vragen of zij nu--het was na de schooluren--haar koffer mocht gaan halen. Tot haar verwondering werd haar dit toegestaan en even later reed zij met de onderwijzeres, die in het bizonder met het toezicht over den pony was belast en zeer zwijgzaam van aard was, in het krakende wagentje, door den mageren Peter getrokken, naar het station. De sneeuwmodder spatte om de wielen van het voertuig en maakte de straten op plaatsen, waar niet geveegd was, haast onbegaanbaar, maar de zon scheen weer en de oude stad zag er schilderachtig uit. "Wij kunnen zeker eerst wel even een boodschap doen?" vroeg Hedwig, die wat brood koopen wilde, maar haar gezellin was hier zóó beslist tegen en toonde zich zoo verschrikt bij het denkbeeld dat zij langer van Hill House weg zouden blijven dan strikt noodzakelijk was, dat Hedwig maar toegaf en dadelijk doorreed naar het station. Zij was heel blij, toen zij den grooten koffer weer veilig in haar bezit had, al werd hij, naar den regel van het huis, niet naar haar slaapkamer gebracht, maar in een bedompte soort kelderkamer neergezet. Bij het licht van een stukje kaars mocht Hedwig er hier uitnemen wat zij noodig had. Veel kon het niet zijn, want een kastje om een en ander in te bergen was haar slaapkamer niet rijk. Zij greep echter gretig naar Anna Schaub's wollen doek, die bovenop lag; die moest in ieder geval mee naar boven! Zij was geheel alleen in het sombere vertrek, dat door het kaarsje slechts flauw verlicht werd. Een smalle streep van het licht viel in den koffer en, toen zij er den doek had uitgenomen, op een pakje in wit papier gewikkeld, dat zij zich niet herinnerde erin gelegd te hebben. Zij nam het in de handen en deed er het bovenste papier af. "_To my dearest ... dearest Fräulein_," las ze. "Lieve, lieve Tieka," fluisterde zij en het pakje verder openend, vond zij een mooi portret van Tieka, dat haar een gevoel gaf alsof het kind opeens weer dichter bij haar was. Toen hield zij een paar plakken chocolade in de hand. "Natuurlijk chocolade, die geeft ze mij altijd," fluisterde zij. "Nu, die zal hier goed te pas komen!" Zij deed den koffer op slot, rolde de chocolade in haar doek en sloop er mee naar boven naar haar slaapkamer. Het was er donker, toch kon zij op den tast af gemakkelijk de elf ledikantjes van hare leerlingen vinden. Voorzichtig legde zij onder ieder kussen een stukje chocolade, sloeg den doek om de schouders en keerde naar de schoolkamers terug. HOOFDSTUK VII. "Flinkie." Toen zij zich later weer met hare leerlingen op de slaapkamer bevond, liet zij allen zich eerst vlug ontkleeden en te bed gaan, voordat zij iets zeide over de verrassing, die haar wachtte. Toen de kinderen klaar waren, ging zij evenals den vorigen avond, de ijzeren ledikantjes langs om het schamele dek wat steviger in te stoppen en eerst toen fluisterde zij ieder meisje een paar woorden toe. Zij deed het zóó zacht dat geen der anderen er iets van verstaan kon en allen waren te verbaasd om wat terug te kunnen zeggen, maar de plotselinge kleur op de ingevallen wangen en de blijde glinstering in de oogen, waren Hedwig welsprekend genoeg. Later, toen alles donker was en zij zelf ook te bed lag, hoorde zij telkens een zacht, zuigend geluid en met een glimlach om den mond viel zij in slaap. Een paar dagen later echter zou zij inzien dat zelfs het weggeven van een onschuldig stukje chocolade ernstige gevolgen na zich kan sleepen. Zij ontdekte namelijk op zekeren ochtend dat Mary Wren den moed had gehad, iets van haar deel voor Taffy te bewaren en zij had er Mary te liever om, wèl wetend hoe moeielijk het haar gevallen moest zijn, niet het geheele stukje zelf op te eten. Daarbij kwam dat Taff of Taffy min of meer de verschoppeling was op school, bij de meeste onderwijzeressen ten minste, omdat zij volstrekt niet gemakkelijk leerde en traag van begrip was. Intusschen werd zij den geheelen dag door voor alle mogelijke werkjes in huis en daar buiten gebruikt. "Taff, doe jij dat eens even," "dat kan Taffy wel doen!" "Waar is Taffy toch?" "Taffy moet dat opredderen." "Taffy, haal dit of dat eens gauw van boven," klonk het herhaaldelijk, vooral uit den mond van Miss Rench en de arme Taffy, die een zachtaardigen, gewilligen aard had en heel wel wist dat zij geen geleerde was, meende voor haar onwetendheid niet beter te kunnen boeten dan door met grooten ijver alles te verrichten, waartoe zij wèl in staat was! Toen Hedwig dan bemerkte dat Mary Wren erin geslaagd was een paar dagen lang een stukje chocolade voor Taffy te bewaren, knikte zij tevreden. Taffy zat niet bij Mary in de klasse en sliep ook in een geheel ander gedeelte van het huis, zoodat het Mary tot nog toe niet gelukt was haar een oogenblikje voor zich alleen te krijgen. Op den bewusten ochtend echter toen zij, op weg naar een der schoolkamers, met Hedwig door de gang liep, kwamen zij Taff tegen, een zwaren bak met kolen torsend, die naar de kamer van Miss Wells moest worden gebracht. Nu zag Mary haar kans schoon. Snel had zij de chocolade uit haar zak gehaald en tusschen Taffy's lippen gestoken en Taffy, die zeker zelden of nooit zoo iets geproefd had, slikte van pure verrukking het kostbare stukje ineens door! Toch ging dit alles niet zoo gauw of Miss Rench, de "spion", was er achter gekomen. Hoe zij het te weten kwam en dat nog wel zoo spoedig, terwijl zij, naar Hedwig stellig meende, niet in de gang was, bleef altijd een raadsel, maar een feit is het dat Taffy nog maar juist met hare kolen de kamer van de directrice binnen gegaan was, toen deze reeds, gevolgd door Miss Rench, naar buiten kwam stuiven op Mary Wren af, haar onzacht bij den arm greep en zoo meesleurde naar de schoolkamer, waar deze stoornis algemeene ontsteltenis te weeg bracht. "Ondeugend nest! Ik zal jou leeren te snoepen, ergerlijk te snoepen en anderen te bederven door haar eten in den mond te stoppen. Wat heb jij Taffy gegeven, zeg?" Maar Mary Wren zag doodsbleek van schrik en kon niet antwoorden. "Nu, voor den dag ermee als 't je blieft en dadelijk." Nu bracht Mary Wren het er haperend uit. "Wat?" gilde Miss Wells driftig en met de hand aan haar oor. "Ik versta je niet." Toen tot Miss Rench, die met een hatelijken glimlach op haar gezicht stond toe te luisteren: "Wat zegt ze?" "Zij had chocolade in haar zak," riep Miss Rench schamper. "Wat! Chocolade! Hoe komt ze daaraan? Er mag hier op school niet gesnoept worden, dat weet zij heel goed. De kinderen krijgen meer dan genoeg te eten...." Hedwig's oogen schoten vonken; toch hield zij zich bedaard. "_Ik_ heb Mary de chocolade gegeven," zei ze luid en op kalmen toon. "Ik had die in mijn koffer en gekregen van een vroegere leerling...." "O zoo," viel Miss Wells uit de hoogte in. "Heb dan de goedheid er voortaan aan te denken dat het tegen de wetten van het huis is de meisjes snoepgoed te voeren. En wat Mary Wren betreft, die weet opperbest dat zij iets gedaan heeft, dat streng verboden is en dat zij straf verdiend heeft. Och Miss Rench, wees zoo goed dit meisje eens gehoorzaamheid te leeren; de gewone straf als 't je blieft." Miss Rench trad met zekere gretigheid naderbij, nam op hare beurt Mary bij den arm, trok haar mee naar een der leege schoolbanken en dwong haar, in een zeer ongemakkelijke, sterk gebogene houding, onder die bank te gaan zitten. Toen liep zij naar een kast, haalde er een stapel oude cahiers uit en gebood Mary deze tot kleine snippers te verscheuren. Zonder een enkel woord van tegenwerping, deed Mary wat van haar verlangd werd en met een hart vol bitterheid zag Hedwig toe hoe zij, steeds meer kuchend in hare lastige houding, het eene schrift na het andere tot snippers scheurde en deze op stapeltjes legde. Later hoorde zij van Miss May dat het zulke snippers waren, door menige, menige leerling in "straftijd" vermeerderd, die tot vulling der bedkussens dienen moesten. Zij begreep dat het haar niets baten zou, al verzette zij zich nog zoo sterk tegen deze wijze van strafgeven en hare machteloosheid drukte haar als een ondragelijke last. Als bij ingeving voelde zij ook dat slechts enkele onderwijzeressen, waaronder Miss May, haar verontwaardiging deelden en wat konden zóó weinigen tegenover zoo velen? Het mocht echter niet langer zoo blijven, besloot ze vast bij zichzelf; er _moest_ verandering komen en zeer spoedig ook. Zij zou, zoodra ze maar kon, een brief aan de barones von Zercläre schrijven en haar om raad en hulp vragen. Zoodra ze maar kon ... de gelegenheid tot schrijven deed zich echter niet eerder voor dan den tweeden daarop volgenden Zondag, toen haar eindelijk als een gunst werd toegestaan, een uurtje voor zichzelf te gebruiken. Evenals den vorigen Zondag, had zij 's ochtends een troepje kinderen vergezeld naar de kerk. Heden hadden zij den dienst bijgewoond in de prachtige kathedraal en met hare geheele ziel had zij geluisterd naar een bemoedigende preek over: "_Weest in geen ding bezorgd_"[5] en naar het schoone koorgezang, dat haar onuitsprekelijk verkwikt had. In een werkelijk opgewekte stemming kon zij--voor 't eerst na haar komst te Chester,--een brief naar huis schrijven. Tot hiertoe had zij slechts een paar briefkaarten kunnen zenden en een lange brief werd het ook thans niet, omdat haar tijd kostbaar was en zij volstrekt ook nog aan de barones schrijven wilde; toch vertelde zij allerlei over Chester en over de liefde der kinderen, die nu reeds--evenals vroeger Tieka!--een naampje voor haar hadden bedacht en haar "Flinkie" noemden;--over de inrichting der school en de armoede en koude, die er geleden werden, zweeg zij. Waarom zou zij haar moeder en Clärchen met een beschrijving daarvan verontrusten? Er zou toch zeker spoedig verandering in de toestanden op Hill House komen, als de barones von Zercläre maar eerst goed op de hoogte was gebracht en dàn zou het tijd genoeg zijn, haar moeder eens te vertellen, hoe het er hier vroeger had uitgezien. Zij toonde zich den naam "Flinkie" waardig, terwijl zij den gewichtigen brief aan de barones schreef, want in flinke, veelzeggende taal vertelde zij het voornaamste en vroeg om raad. Toen ze den brief verzonden had, voelde zij zich verlicht; het was heerlijk dat zij nu eindelijk eens iets _gedaan_ had! Ze zou nu moedig het antwoord der barones afwachten en dan ... ja, wat er dan precies gebeuren moest, was haar nog niet recht duidelijk, maar al mocht de barones zich soms koud en onverschillig toonen, _dit_ zou toch indruk op haar maken, hier zou zij wenschen te helpen, daarvan was Hedwig bepaald overtuigd. Doch het antwoord bleef uit. Er gingen acht, veertien dagen voorbij en nog was er geen brief. Het kostte haar moeite geduldig te blijven. Toch deed zij iederen dag weer haar uiterste best om althans eenige vroolijkheid te brengen in het leven der arme, half-zieke kinderen, die zij onderwijzen moest, zich niet te storen aan de scherpe uitvallen van Miss Rench en hare satellieten en de loomheid te overwinnen, die haar telkens plaagde en een gevolg was van het slechte en weinige voedsel, waarmee zij zich tevreden moest stellen. Lang voordat het zijn tijd was om te komen, spande zij zich in om het geluid op te vangen, waarmede de post zijn komst aankondigde: het tweemaal herhaald getik, veroorzaakt door het vallen van den zwaren klopper op de voordeur; en _als_ hij dan eindelijk gekomen was en toch weer niet den brief gebracht had, waarnaar zij zoo vurig verlangde, kon zij zich plotseling zoo verlaten voelen, zoo "alleen op de wereld" dat zij zich geweld aan moest doen om hare teleurstelling dapper te dragen. Dan vroeg zij zich soms met bitterheid af, of men haar dan bij de familie von Zercläre geheel vergeten was of niets meer met haar te doen wilde hebben,--want ook van Tieka hoorde zij niets, geen enkel woord. Eindelijk, bijna drie weken nadat zij haar brief verzonden had, kwam er antwoord in den vorm van een kort, koel briefje der barones. "_Het doet mij leed_," schreef zij, "_dat het u in uw tegenwoordigen werkkring minder goed bevalt en de inrichting der school, volgens uwe meening, te wenschen overlaat. Het komt mij echter voor dat zulk een proeftijd u geen kwaad kan doen, maar integendeel zeer heilzaam voor u kan wezen. Ik zou u dus willen raden, den moed niet te gauw op te geven, maar te blijven waar gij zijt en volharding te toonen. Gaarne zend ik u mijne beste wenschen._" En in een noot onder aan den brief stond nog in haastig schrift: "_Tieka heeft mij, vóór haar vertrek, verzocht u te groeten. Zij is reeds geheel gewend op de school, waar het haar uitstekend bevalt. Zij had u nog eens een briefje willen schrijven, maar de dagen voordat zij wegging, waren zóó bezet dat ik het beter voor haar oordeelde, zich niet meer in te spannen dan noodig was. Op haar school is het haar alleen geoorloofd brieven naar huis te schrijven en vandaar te ontvangen._" Dat was alles. Hedwig frommelde het papier ineen en stak het in haar zak, toornig en gegriefd tevens. Toen hief zij het hoofd weer op. Zij moest dus geheel alleen haar weg vinden, zonder hulp? Op die der barones behoefde zij in geen enkel opzicht te rekenen? Tieka mocht haar zelfs niet meer schrijven? Het was hard, maar zij zou zich niet terneer laten slaan, ze _zou_ haar weg vinden.... En het hoofd buigend, voelde zij dat toch één hulp haar altijd bleef, de hulp van Hem, zonder Wiens hulp de sterkste zwak is en op Zijn hulp bleef zij vertrouwen, met Hem zou ze sterk wezen. Zoo hield zij moed en volhardde, den raad der barones volgend op een wijze, die deze, haars ondanks, zou getroffen hebben, indien zij er getuige van had kunnen zijn. Gemakkelijk was het niet. Maar toen de dagen tot weken werden en de weken tot maanden, toen de felste koude voorbij was en het er zelfs in den armoedigen tuin van Hill House lenteachtig ging uitzien, begon haar taak haar toch minder zwaar te vallen, al had zij het, zooals allen op Hill House, overdruk. Hare brieven naar huis bleven kort en haastig. Haar moeder was niet gerust en vroeg haar telkens of het haar werkelijk goed ging en of zij hare krachten niet overschatte; dan schreef zij terug dat alles op Hill House niet even prettig was, maar dat zij het goed had met de kinderen en hield van haar werk en ... dat zij stellig hoopte later nog weer eens iets beters te vinden en meer geld naar huis te kunnen sturen. Voorloopig bleef zij echter hier; ze had zich zoo aan de kinderen gehecht! Op zekeren dag vond zij in een vergeten hoekje van haar koffer een tijdschriftje, waaruit zij eens met Tieka versjes had zitten lezen en haar oog viel op een rijmelarijtje, waarbij ze toen lachend een kruisje had gezet. "Oh, don't the days seem lank and long, When all goes right and nothing goes wrong? And isn't your life extremely flat With nothing whatever to grumble at?"[6] Nù was er zeker genoeg in haar leven _to grumble at_; toch morde zij niet en deed dapper haar plicht, altijd weer haar eigen leed vergetend om anderen te kunnen troosten en helpen. In het late voorjaar kwamen er nog een paar heel gure dagen; de zwakke kinderen leden er onder en in een snerpend kouden nacht werd zij wakker door het gekreun van Mary Wren, die hevige kiespijn had. "O, het spijt me zoo dat ik u wakker heb gemaakt, maar ik kòn mij niet meer inhouden; ik heb zoo'n pijn, zoo'n pijn en ik ben zoo koud!" kermde het arme kind, toen Hedwig bij haar bed kwam. "Maar blijft u toch niet op, dan wordt u zelf ziek; het is zóó koud!" "Neen, neen," zei Hedwig. "Kijk, ik heb mijn wollen doek al om, ik ben niets koud." Zij haalde de deken van haar bed en wat kleeren en dekte er Mary mee toe. "Dat helpt zeker wel, he? Zoo, laat mij nu die wang eens even wrijven. Neen, ik zal je geen pijn doen; het gaat heel zacht, voel maar. Leg nu je beide handen maar in mijn linkerhand, dan worden zij wat warmer." En ze streek met de vingertoppen van haar rechterhand voorzichtig over de zieke plek en streelde met haar linker Mary's ijskoude, bevende handen, tot het kind langzamerhand rustiger werd. Eindelijk vielen de oogleden weer toe, de vingers bewogen niet meer en gleden uit Hedwig's handdruk weg en de pijnlijke trek op het bleeke gezichtje verdween. Hedwig bleef nog even naast het ledikant zitten om toen weer te bed te gaan. Zij had nu geen ander dek dan haar wollen doek en een laken en warm was ze dus niet; toch sliep zij nog even in. Den volgenden ochtend werd ze heesch wakker, maar Mary Wren was beter en zóó dankbaar dat zij zich ruimschoots voor haar moeite beloond achtte. Het lesgeven ging echter lastig omdat zij telkens haar stem kwijt was en ze was heel blij toen zij zwijgen mocht. Miss May had haar een paar malen deelnemend gevraagd of zij haar werk zou overnemen, maar zij had het hoofd geschud,--Miss May had waarlijk al genoeg te doen. Toen Taffy haar 's avonds kwam zeggen dat Miss Wells haar wenschte te spreken, zuchtte zij even. De directrice zou haar nu zeker onder handen nemen omdat zij dien dag slecht les had gegeven; alsof zij anders gekund had! Met het voornemen om de berisping geduldig aan te hooren, ging zij naar haar toe. Tot haar verwondering kwam er echter geen vermaning, maar een verzoek of liever een bevel, dat haar een gewaarwording gaf als ging er opeens weer meer licht komen in haar leven door het uitzicht op een zekere vrijheid, die haar zeer, zeer welkom was. Tot nu toe was het haar namelijk niet geoorloofd geweest, Hill House ooit te verlaten dan op de dagelijksche wandelingen met de leerlingen en Zondags naar de kerk; van alleen uitgaan mocht nooit sprake wezen. Doch nu _gebood_ Miss Wells haar, voortaan iederen Zaterdag een uur privaatles te gaan geven aan een zekere Mrs. Rowley, die in Chester woonde en onderricht in het Duitsch wenschte te ontvangen. Hedwig kon eerst hare ooren niet gelooven. En dat zou zij mogen doen, zij, die alles behalve een gunstelinge van Miss Wells was en steeds door Miss Rench met Argusoogen werd bespied! Zij zou iederen Zaterdag geheel alleen een wandeling mogen maken naar de stad en daar privaatles gaan geven! Zij vond het heerlijk en liet hare blijdschap duidelijk op haar gezicht lezen. Miss Wells was echter totaal ongevoelig voor die blijdschap en vervolgde met hare scherpe stem: "Dat zal dus iederen Zaterdag moeten gebeuren en wel geregeld om drie uur in den middag. Reeds aanstaanden Zaterdag zal met de lessen moeten worden begonnen. Natuurlijk eisch ik van u de stellige belofte dat nooit door u aan Mrs. Rowley iets, ook maar _iets_, herhaal ik, zal worden meegedeeld van wat op Hill House voorvalt. Indien ik daarop geen staat kan maken...." Zoo goed als haar heeschheid het toeliet, viel Hedwig roepend in: "Ik zal nooit over het minste of geringste, dat op Hill House betrekking heeft, spreken." Zij had groote neiging eraan toe te voegen: "Zoo'n aangenaam onderwerp is het niet," maar zij hield die woorden wijselijk in. Zij stond op om heen te gaan, doch er brandde haar nog een vraag op de lippen en snel vroeg ze: "En wat zal ik met die lessen verdienen?" Miss Wells zag haar dom aan. "Ik versta u niet," zei ze knorrig. "Spreek toch duidelijker. Het is of ik een poes hoor miauwen, als u spreekt." Zich sterk inspannend om hare stem krachtiger te maken, herhaalde Hedwig roepend haar vraag. "Ermee verdienen?" riep de directrice van Hill House driftig uit. "_U?_ Maar hoe komt u aan zulken onzin? Natuurlijk komt het geld van die lessen _mij_ toe! Ik heb recht op al uw tijd." Hedwig hield de lippen stijf op elkaar geklemd om niets terug te zeggen. Tot geen prijs wilde zij zich de wekelijksche afwisseling in haar somber, eentonig leven ontnomen zien en daarom zweeg zij, hoewel zij zich zeer verongelijkt voelde. Zij knikte even, ten bewijze dat zij zich ook aan deze voorwaarde onderwerpen wilde, toen ging zij heen. Tot haar groote vreugde werd het weer een paar dagen later zachter en scheen Zaterdags de zon. Zij had haar stem bijna weer terug en verheugde zich als een kind op haar uitgang. Met zenuwachtige haast kleedde zij zich, toen het tijd werd om te gaan en toen de deur van Hill House achter haar dichtviel, was het haar haast alsof zij een vrijgelaten gevangene was! Ze moest heel flink aanstappen, want Miss Wells had haar precies een half uur gegund om naar het huis van Mrs. Rowley toe te loopen; toch genoot zij hare wandeling, die door een mooi, interessant gedeelte van het oude Chester liep. Een oogenblik bleef zij staan voor een bizonder fraai gebouwd huis met paneelen vol keurig beeldhouwwerk in hout. In den gevel stond gebeiteld: "_God's Providence is mine Inheritance._"[7] Ze herhaalde de woorden zacht bij zichzelf, zich afvragend wat zij zouden moeten beteekenen en zij keek bewonderend op naar het in 't oog vallend schilderachtige huis, toen zij een hand op haar schouder voelde en, zich omkeerend, het vriendelijke gezicht zag van een dame met grijzend haar en levendige, bruine oogen, die haar onderzoekend aankeken. "Neem mij niet kwalijk, maar u _moet_ Fräulein Eiche zijn!" "Ja," zei Hedwig, wat onthutst door de onverwachte ontmoeting. "Ik dacht het wel! Ik kon terstond aan uw gezicht zien dat gij geen Engelsche waart en ik had er een voorgevoel van dat gij Fräulein Eiche wezen moest. Ik ben Mrs. Rowley, uwe aanstaande leerling. Zullen wij samen naar mijn huis wandelen?" [Illustration: God's Providence-House, Chester.] "Heel graag," zei Hedwig opgewekt. Mrs. Rowley maakte een aangenamen indruk op haar. "Aardig dat ik u juist verdiept vond in de aanschouwing van ons _Providence house_," zei Mrs. Rowley, terwijl zij verder gingen, "het is een van de allermooiste huizen in Chester uit de zeventiende eeuw. Men heeft zich verdiept in gissingen wat met het opschrift precies bedoeld kon zijn; waarschijnlijk is het de vrome uiting van een Puriteinsch hart en ik voor mij neem gaarne aan dat deze Puritein, naar verteld wordt, de spreuk op zijn gevel liet zetten om God te danken dat hij bevrijd bleef van de pest.--Eigenlijk moest ik u nu al deze bizonderheden in het Duitsch vertellen, maar ... dan zou ik er wel heel lang werk mee hebben. Ik wil echter graag een ijverige leerling zijn, dat beloof ik u; ik verlang ernaar om goed Duitsch te leeren spreken, want ik heb niets meer op de wereld dan twee Duitsche neefjes, die soms bij mij komen logeeren. Mijn man is dood en kinderen heb ik helaas nooit gehad, maar ... hier zijn wij bij mijn huis--ik houd mij aan den tekst, die in den gevel staat; geheel verlaten voelt men zich dan nooit. Dat gelooft gij toch ook?" Hedwig keek op naar het aardige zwart-en-witte huis met het opschrift: _The Fear of the Lord is a Fountain of Life._[8] Zij knikte. O ja, dat geloofde zij ook. Toen zij Mrs. Rowley naar binnen gevolgd was en weldra in een vroolijke kamer stond met een boograam met uitzicht in den tuin, waar de voorjaarsviooltjes weelderig bloeiden en een gemakkelijke, rieten stoel voor haar aan de tafel werd geschoven naast het helder brandend vuur, scheen het haar toe, dat zij in een paleis was gekomen! Was werkelijk de wereld buiten Hill House altijd zóó mooi en zoo heerlijk en zoo liefelijk geweest? Zij keek om zich heen in de prettige kamer, terwijl Mrs. Rowley haar goed afdeed en zij moest eens even diep adem halen. Wat zag alles er hier netjes en echt _comfortable_ uit! Hoe goed gekozen waren de fijne etsen aan den muur en hoe aardig stonden op de kleine schrijftafel bij het boogvenster de vele kinderportretjes, die haar aan Tieka's verzameling deden denken en o, wat was het heerlijk weer eens op een _stoel_ te zitten! Zij moest er zelf om lachen dat zij dit zoo'n genot vond. Toen Mrs. Rowley weer binnenkwam met boeken voor de Duitsche les, werd zij gevolgd door het keurige dienstmeisje, ook door Hedwig met bewondering aanschouwd,--dat allerlei benoodigdheden binnenbracht voor de _afternoon-tea._ Hedwig moest zich geweld aandoen om niet al te gretig te kijken naar de geurige thee, de smakelijke _cake_, de marmelade en de sneedjes brood _met boter_, die zoo maar, alsof het zoo niets was, voor haar neer werden gezet. Mrs. Rowley moest eens weten hoe zij verlangde om maar dadelijk aan het eten en drinken te gaan! Ze wendde haar gezicht naar het vuur toe--ze kòn haast niet langer naar al die heerlijkheden kijken, zonder er iets van te nemen; ze had zóó'n trek en dat mocht Mrs. Rowley toch niet bemerken! Maar hoewel haar gastvrouw niets zeide en niets vroeg, scheen zij toch wel te begrijpen dat Hedwig lust moest hebben iets te gebruiken. "We zullen ons eerst maar eens verkwikken, voordat wij aan 't werk gaan, vindt u niet?" zei ze, de thee inschenkend. "Ik heb trek na mijn wandeling. U moet er u dus maar niet over verbazen als ik veel eet en ik hoop dat u mijn voorbeeld zult volgen." Hedwig wilde niets liever. Had zij ooit zulke lekkere thee geproefd en werd er wel ergens in de wereld zulke verrukkelijke boter gebruikt? Als zij Mary Wren eens naast zich had gehad en Taffy, wat zouden die gesmuld hebben! Het lesgeven ging later als van een leien dakje. Mrs. Rowley wist veel meer van het Duitsch af dan Hedwig had vermoed en zij lazen en praatten en lachten zoo genoegelijk dat de tijd om was voordat zij het wisten. "Dat is echt prettig geweest," zei Mrs. Rowley vriendelijk, toen Hedwig zich gereed maakte om weer heen te gaan. "Ik geloof dat ik veel van u leeren zal." "Ik vind het heerlijk om de volgende week terug te mogen komen," zei Hedwig en met een vroolijk knikje nam zij afscheid. Haast op een drafje liep zij terug, want ze wist dat zij weinig tijd had. Toch ging ze nog even een kruidenierswinkel in. Veel geld had ze niet, maar ze slaagde er toch in voor ieder der elf leerlingetjes, die bij haar op de kamer sliepen, een groote _biscuit_ te koopen en met stralende oogen nam zij den zak aan en ging verder. Als het haar nu van avond maar gelukte zonder dat het ontdekt werd, een _biscuit_ onder ieder kussen te leggen! Maar het _moest_ gelukken. Zij was na het uurtje bij Mrs. Rowley in een overmoedige stemming geraakt en heel vlug liep zij verder, uitermate blij gestemd in het vooruitzicht van de verrassing, die zij "haar kinderen" zou bereiden. Hoe graag zou zij _al_ de arme stakkertjes op Hill House eens flink getrakteerd hebben,--als het maar in haar macht gelegen had! Mrs. Rowley had haar een korteren weg terug aangeduid en zij kwam nu door een gedeelte van Chester, dat haar nog geheel nieuw was. In haar vaart nauwelijks oplettend waar ze ging, liep zij pardoes tegen een stoeren politieagent aan. Hij kwam juist een steenen trap af, die naar de muren van Chester leidde. "_Beg pardon_," riep ze verschrikt en de man glimlachte en zei, naar de trap wijzend: "Moet ge hier uw geluk niet eens beproeven, jonge dame?" "Mijn geluk?" vroeg Hedwig verbaasd. "Waarom?" "Waarom? Wel, het is u toch zeker bekend dat dit de _Wishing steps_ zijn? Wie tweemaal deze steenen treden op en af loopt zonder adem te scheppen, mag een wensch doen, die stellig in vervulling komt." "O!" Hedwig had wat ongeduldig geluisterd in het besef dat zij zich haasten moest om op tijd thuis te komen, maar gauw even die trap op en neer loopen, nam zoo'n tijd niet! Zij wou het voor de aardigheid probeeren en dan een wensch doen, die heusch vervuld zou worden?! Wacht, dan zou ze innig verlangen dat de kinderen haar _biscuits_ ongestoord zouden mogen genieten, zonder eenige kans op ontdekking van de zijde van Miss Rench of wie dan ook. De agent was doorgeloopen. Snel, zoo gauw als zij maar kon, liep zij de steenen treden tweemaal op en af en deed haar wensch met een lachend gezicht. En ... de wensch werd zoowaar vervuld ook! Met groote handigheid wist zij 's avonds onder elk der elf kussens een _biscuit_ te verstoppen en niet alleen dien avond, maar geregeld iederen Zaterdag, als ze bij Mrs. Rowley geweest was en bij een of anderen kruidenier haar inkoop had gedaan. In den bakkerswinkel, vrij dicht bij Hill House, waar zij den eersten dag van haar komst te Chester was geweest, kwam zij niet weer, uit vrees voor ontdekking en ook uit een zeker soort schaamte, waarvan zij zich geen rekenschap zou hebben kunnen geven. De dankbaarheid der kinderen, die er merkwaardig gauw van op de hoogte waren--zij hadden de chocolade nog niet vergeten!--dat er iets onder haar kussen verborgen lag, toonde zich op eigenaardige, stille wijze. Niemand durfde ooit ook maar iets over de _biscuits_ zeggen, die geregeld den volgenden ochtend verdwenen waren, maar soms keek er eens een Hedwig met een geheimzinnig lachje aan, terwijl allen haar met nog grooter geestdrift en wanneer zij maar durfden, "Flinkie" bleven noemen. Nooit echter werd over de gewichtige _biscuits_-zaak één woord gerept en ook nooit werd zij, tot Hedwig's zeer groote vreugde, ontdekt. Als Zaterdagsavonds alles donker was op de slaapkamer en zij soms een heel zacht geknabbel hoorde, klonk haar dit als muziek in de ooren! De wekelijksche bezoeken aan Mrs. Rowley, haar eenige uitgang in al den tijd, dien zij op Hill House vertoefde, werden ware glanspunten in haar bestaan, waarnaar zij de geheele week door reikhalzend uitzag. En geen wonder! Mrs. Rowley toonde zich niet alleen een prettige leerling, maar ook een belangstellende vriendin, die zonder ooit over Hill House en Hedwig's leven aldaar te spreken, toch door de hartelijke, gastvrije wijze, waarop zij Hedwig steeds ontving, toonde wèl te begrijpen dat onderwijzeres en huisgenoote wezen van Miss Wells lang geen benijdbaar baantje was! Zij liet Hedwig vertellen van haar land en van haar thuis, gaf haar raad omtrent haar toekomst en hielp haar zoo op een kiesche wijze, die Hedwig zeer trof. Intusschen begon haar taak haar niet lichter te vallen, al scheen het haar leerlingen toe dat "Flinkie" nauwelijks zorgen kende, zoo moedig met een vriendelijk woord of een grapje voor ieder kind, niet het minst voor de arme Taffy, ging zij haar gang. Of dat soms moeite kostte? Moeite ook om te midden van zooveel onrecht en zooveel lijden vast te houden aan het geloof dat God toch nabij was, toch hielp, haar toch trouw ter zijde stond? Het kostte moeite, maar het vast vertrouwen in den hemelschen Vader, die, door alle duisternis heen, leiden zou tot het licht, bleef hecht in haar ziel. Ook haar oude energie begaf haar niet. Miss May, nagenoeg de eenige onderwijzeres met wie zij op eenigszins vertrouwelijken voet stond, benijdde haar die, benijdde haar ook de frissche vroolijkheid en humor, die haar zelfs op het sombere Hill House niet in den steek lieten. Gelukkig dat er soms werkelijk een en ander voorviel, dat een uitbarsting van algemeene vroolijkheid veroorzaakte en de meisjes in de handen deed klappen en luid lachen van pret,--maar dit was heel, heel zelden! De arme kinderen waren er lang niet gezond, niet gelukkig genoeg toe. Het was echter op een zonnigen Septemberdag dat zulk een voorval werkelijk plaats had, juist toen enkele onderwijzeressen, waaronder ook Hedwig, thuis kwamen van een middagwandeling langs de schilderachtige rivier de Dee, waarop plezierbootjes en zeilschepen tot een frisch watertochtje schenen uit te noodigen. Hedwig had verlangend naar het heldere water gekeken en toen medelijdend naar de kinderen, die vermoeid waren van de hitte en zich loom voortsleepten. Maar toen zij Hill House naderden, kwam er levendigheid in het stille troepje en Mary Wren, die vóór Hedwig liep, keerde zich om en riep uit: "O Flinkie, Flinkie, kijk Peter eens! O, de pony is dol geworden! Kijk! Kijk!" En waarlijk, Peter was losgebroken! Niettegenstaande de magerte, door slecht voedsel ontstaan, had hij kracht genoeg gevoeld om de deur van zijn schuur open te stooten en met één sprong naar buiten te komen. Nu schopte en sloeg hij uit alle macht met de pooten, schudde den kop onophoudelijk heen en weer en gedroeg zich zoo weinig als een gehoorzame pony betaamt, dat de onderwijzeres, die met de zorg voor hem belast was, zich geen raad wist en niet anders doen kon dan hem op wanhopigen toon bij zijn naam te roepen en tot stilte te vermanen. Peter bleef echter doof voor alle vermaningen en schopte door met een woede en een ijver, een betere zaak waardig. Het zand stoof omhoog! Het was een heel dwaas gezicht en de kinderen, gesteund door de onderwijzeressen, schaterden het uit. Zelfs Miss Rench, de zure, kon het lachen niet laten en de algemeene vroolijkheid was zoo aanstekelijk dat Peter er nog doller door werd en met vervaarlijke sprongen begon te huppelen, precies als wou hij op zijn achterste pooten gaan staan. Misschien zou hij nog meer streken uitgehaald hebben, als niet juist op het kritieke oogenblik Miss Wells naar buiten was gekomen om te zien wat er toch gaande was. Zij scheen de zaak volstrekt niet belachelijk te vinden, schudde ongeduldig het hoofd en riep toen zeer luid en driftig met haar krakende stem: "Ga naar binnen Peter, dadelijk in je schuur!" Peter stak de ooren op bij het geluid van de gebiedende stem, die hij zoo goed kende, zette, onmiddellijk gehoorzamend, zijne vier pooten op den grond en ... ging gedwee zijn stal weer in. HOOFDSTUK VIII. Uitkomst. Toen de herfst voorbij was en de winter weer kwam met de donkere, koude dagen, waarin alle ontberingen dubbel werden gevoeld, scheen het Hedwig soms toe dat de tijd voortkroop en één maand op Hill House driemaal zoo lang duurde als thuis of in Edinburg. Gelukkig viel er dezen winter niet veel sneeuw, waren de wegen meer begaanbaar dan het vorige jaar en bleven de kinderen dus ook gezonder, maar met overgroote vreugde werd toch door allen de lente begroet, hoewel zij menigen guren, stormachtigen dag met zich bracht. Het was op een heel regenachtigen Zondag in Mei dat de directrice van Hill House in de kerk niet alleen--zooals geregeld het geval was--in haar bank in slaap viel, maar ook tegen het eind van den dienst, zóó luid begon adem te halen en eindelijk te snorken dat de kerkbezoekers elkaar aanstootten en met verontwaardigde gezichten omkeken. Enkele stoutmoedige leerlingen trapten elkaar op den voet, andere hielden den zakdoek voor het gezicht om haar lachen te bedwingen--allen vonden het, kinderen als zij waren, prettig dat er eens "iets ongewoons" gebeurde. Miss Rench, die naast Miss Wells zat, wist haar echter, door haar op handige wijze zacht in den arm te knijpen, in zoo verre wakker te krijgen dat zij ongeduldig haar arm wegtrok en "_don't_" fluisterde. Het snorken hield op en maakte plaats voor een minder hoorbare, geregelde ademhaling, maar toen de dienst afgeloopen was, sliep de directrice weer zoo vast, als lag zij in haar gemakkelijk veeren bed--het eenigste van die soort dat zich daar bevond!--op Hill House. Er werd nu besloten dat Hedwig en Miss May met de andere onderwijzeressen en de kinderen naar Hill House terug zouden gaan, terwijl Miss Rench en Miss Ellis, de huishoudster, bij de directrice zouden blijven en later met haar thuis komen. Intusschen was de stortregen in een druilerigen motregen overgegaan. Hedwig huiverde onwillekeurig en vond, toen zij Hill House naderden, dat het er somberder uitzag dan ooit, maar de kinderen waren levendig en vol nieuwsgierigheid wat Miss Wells toch schelen mocht. Misschien was zij wel ziek en misschien kreeg de school nu wel een heele week vacantie en misschien mochten zij dan wel eens een langen dag met "Flinkie" uit, hoopten sommigen, doch deze hoop bleek gansch ijdel te wezen. Wel voelde Miss Wells zich, toen zij thuis kwam, "werkelijk ongesteld", zooals ze klagend tot Miss Rench zeide en wel bleef zij daarom een dag of vier te bed en liet zich door Miss Ellis ter dege bedienen, maar van vacantie voor de leerlingen of een extra-uitgangetje kwam niets in; de kinderen moesten in tegendeel bizonder hard werken. Want de directrice had het bestuur overgedragen aan Miss Rench, die, haar macht genietend, met ijzeren hand het bewind voerde en zooveel ze maar kon, straffen uitdeelde. Bovendien was het voedsel nog slechter en onsmakelijker dan anders en kreeg men nòg minder te eten. Hedwig vond het schandelijk en had Zaterdags bij Mrs. Rowley groote moeite de belofte om over Hill House te zwijgen, niet te verbreken. Zij had er 's ochtends met Miss May over gesproken dat het zóó niet langer ging, dat er verandering komen _moest_ en Miss May had met een heftigheid, die zij anders zelden toonde, ook gezegd dat het niet meer uit te houden was; de kinderen schreiden haast van honger! Hedwig dacht aan dit gesprek, toen zij van haar les naar Hill House terug liep. Mrs. Rowley had haar weer zeer vriendelijk ontvangen. Er stond, bij haar komst, een kop krachtige, warme bouillon voor haar klaar, "omdat het zulk erg nat weer was," en later hadden zij thee gedronken en prettig gebabbeld en gelezen. Toch voelde Hedwig zich niet opgewekt gestemd, toen het uur om was. Want sterk leed zij heden weer onder het bewustzijn van haar onmacht om verbetering te brengen in de toestanden op de school. Had deze maar onder toezicht gestaan van een commissie, dan zou zij die haar nood hebben kunnen klagen, maar Miss Wells had alles te zeggen, was oppermachtig en--wat nog erger was, had het thans Miss Rench gemaakt! Er moest en zou verandering komen, herhaalde Hedwig vurig bij zichzelf--het mocht zoo niet langer blijven; ze kon ook niet langer zwijgen tegenover Mrs. Rowley en het was haar plicht tegen Miss Wells te zeggen dat zij dat niet langer kon.... Driftig liet zij den klopper vallen op de voordeur, die tot haar verwondering, bijna terstond daarop door Taffy geopend werd. Zij zag er doodsbleek en ontdaan uit. Hedwig ontstelde van de uitdrukking van haar gezicht. "Wat is er? Wat scheelt eraan?" vroeg zij snel. "Ik heb hier op u gewacht; er is iets vreeselijks gebeurd met Miss May," zei Taffy, in tranen uitbarstend. "En Miss Wells is opgestaan, dadelijk opgestaan, die is heelemaal weer beter." Het verband tusschen de eerste en de laatste mededeeling was zeker niet heel duidelijk, maar Hedwig was te zeer in spanning om daarop te letten. "Maar wat is er dan gebeurd?" vroeg zij dringend, terwijl zij Taffy door de lange gang volgde. "Miss May wou wat brood voor ons krijgen uit de provisiekast; wij hadden allemaal zoo'n honger," snikte Taffy, "en toen ... toen...." Ach, die arme Miss May! Ja, nu kon Hedwig wel gissen wat er voorgevallen moest zijn. Miss May had zeker, begaan met het lot der half verhongerde kinderen, geheel op eigen gezag, brood voor hen willen gaan halen, wat natuurlijk beslist tegen "de wetten van het huis" was. Ongetwijfeld was Miss Rench er terstond achter gekomen en werd Miss May nu streng onder handen genomen. Toen Hedwig de groote schoolkamer inging, zag zij een tooneel voor zich, dat haar haar leven lang in herinnering zou blijven. Bij het raam, een eind van de kinderen af, stond doodstil, met de handen gevouwen neerhangend, Miss May. Zij luisterde geduldig naar den vloed van woorden, over haar uitgestort door Miss Rench, die zich op een kleine, houten verhevenheid bevond, vlak voor de banken, waarin de kinderen zaten. Miss Wells, blijkbaar hersteld van haar ziekte, stond naast haar en knikte telkens met het hoofd als bewijs van goedkeuring over de woorden, door haar "spion" uitgesproken. Hedwig, die eerst bij de deur was blijven staan, liep nu met een fiere houding, "echt Flinkie-achtig" vonden de kinderen, naar Miss May toe en week niet van hare zijde, een handelwijze, waarvoor Miss Rench niets over had dan een minachtend schouderophalen. Met een zeer luide stem, opdat de doove directrice toch geen enkel kostbaar woord zou missen en met haar vinger steeds uitgestrekt naar Miss May, vervolgde zij, zich tot de kinderen wendend, die erg bedrukt keken: "En nu _zegt_ zij wel dat zij het brood heeft willen stelen--_stelen_, herhaal ik, want wat was het anders?--om er u allen wat van te kunnen geven, maar zoo iets kan men gemakkelijk zeggen, als men op heeterdaad betrapt wordt, niet waar? Want waarom zou iemand ook niet even goed liegen als stelen? Liegen is immers nog wel zoo gemakkelijk; dat is hier al weer gebleken. Het is om te lachen! Ja, lacht haar maar uit, zooals zij daar staat met haar schijnheilig gezicht.... Maar als Miss May, die altijd beweerd heeft uwe _vriendin_ te willen zijn, weer wil stelen, zal zij handiger te werk moeten gaan. Hier op Hill House zal haar daartoe de gelegenheid niet meer worden gegeven. Onze waardige directrice...." "Ja, natuurlijk hebt gij uw ontslag, Miss May," viel de "waardige directrice" snel in. "Gij kunt nog heden vertrekken en anders morgen." Miss May hief het hoofd op. "Ik ga vandaag," zei ze bedaard. Er waren er onder de kinderen, die zacht begonnen te snikken en niettegenstaande het geroep van Miss Rench: "Ieder, die het waagt te schreien, wordt streng gestraft," hielden de tranen niet op te vloeien. Maar Hedwig, "Flinkie," was veel te vertoornd om tranen te kunnen storten. Met een moedig gebaar legde zij de hand op Miss May's schouder en riep uit: "En ik zeg dat het schande is!" "Wàt?" Miss Wells, die op het punt stond het vertrek weer te verlaten, keerde zich driftig om. "Wat?" "Ik zeg dat het schande is, groote schande!" herhaalde Hedwig, buiten zichzelf van verontwaardiging. "En als Miss May weggaat, op zoo onrechtvaardige wijze wordt weggestuurd, dan...." "Geen woord meer!" riep nu de directrice uit en de aderen op haar voorhoofd zwollen van drift. "Ik verkies uwe meening niet te kennen." "Maar ik wil mijn meening zeggen!" zei Hedwig, in haar gloeiende ergernis haar eigenbelang totaal vergetend en niet luisterend naar het waarschuwende: "Stil, stil toch!" van Miss May. "Ik _wil_ niet zwijgen!" In de oogen der meisjes, niet het minst in die van Taffy en Mary Wren, blonk bewondering voor zooveel moed. "En toch _zult_ gij het! Ik wil geen woord meer hooren, niets meer, begrepen?" gilde Miss Wells meer dan dat zij sprak, terwijl zij voor Hedwig staan ging en haar vlak in 't gezicht zag. "En ook u wil ik hier op Hill House niet houden. Gij vertrekt beiden op staanden voet. Pakt uwe koffers en verdwijnt." "Gaarne," zei Hedwig beleefd, maar nu begonnen de kinderen, geheel buiten zichzelven van droefheid, zoo wanhopig te snikken dat haar het hart week werd. "Stilte!" gebood Miss Rench. "Terstond!" Doch de kinderen snikten voort, zoo diep verslagen dat Hedwig noch Miss May het langer aan konden hooren en de schoolkamer verlieten. Een uur later had de zware voordeur van Hill House zich voor goed achter haar gesloten. Afscheid van de kinderen hadden zij niet meer mogen nemen. De koffers werden voorop het wagentje gezet, dat met den mageren Peter ervoor en zijne verzorgster erin, gereed stond haar weg te brengen en weldra ging het den heuvel af en naar het station toe. Hier nam Miss May afscheid van Hedwig om met den trein te vertrekken naar het kleine dorp, waar haar moeder woonde, voor wie zij gedeeltelijk den kost moest verdienen. Hedwig liet zich naar Mrs. Rowley brengen. Haar wilde zij om raad en hulp vragen en om logies, althans voor een paar nachten; dan zou zij zien wat haar verder te doen stond. Haar hoofd gloeide en zij voelde zich wonderlijk gestemd, juist alsof alles wat zij zooeven doorgemaakt had, een benauwde droom was geweest. Vergiste zij zich niet? Zou zij werkelijk nooit op Hill House terug komen en nooit meer iets kunnen doen voor die arme kinderen? Peter's verzorgster nam voor het huis van Mrs. Rowley op zeer koele wijze afscheid van haar, nadat de groote, Duitsche koffer met moeite door Hedwig en het dienstmeisje in de gang was neergezet. Met een kloppend hart liet zij zich nu door het meisje aandienen en weldra stond zij voor de verbaasde Mrs. Rowley, die juist verdiept was in een brief, dien zij in de hand hield. Terstond vertelde Hedwig alles precies zooals het gebeurd was, zich thans voor goed ontslagen rekenend van de belofte om over Hill House te zwijgen en Mrs. Rowley luisterde met een zeer ernstig gezicht. Nog steeds hield zij den brief in de hand en een paar malen keek zij er even in, ook terwijl Hedwig nog sprak; toen deze zweeg, zei ze: "Dat is een heel, heel droevige geschiedenis; het is dus op Hill House nog erger gesteld dan ik vermoedde. Natuurlijk begrijp ik dat gij niet anders hebt kunnen handelen en ik ben heel blij dat gij dadelijk bij mij gekomen zijt, vooral omdat.... Maar eerst moet ik u eens vragen: Hebt gij er nog niets van gehoord dat er kans bestaat dat de school op Hill House opgeheven wordt?" Hedwig keek zeer verbaasd op. Neen, daarvan wist zij in 't geheel niets af! "Ik had er juist dezer dagen eens met u over willen spreken, maar dacht dat het beter was nog even te wachten," vervolgde Mrs. Rowley. "Niet alleen ik, nog vele andere menschen hier in Chester weten wel of vermoeden, hoe de zaken op de school staan. Nu zijn er maatregelen genomen om Miss Wells te doen besluiten, haar betrekking neer te leggen en wij hopen beslist dat zij hiertoe wel zal overgaan, zoo niet tegen de groote vacantie, dan toch met Kerstmis. De kinderen zullen naar betere scholen gezonden worden, als er eerst met hunne betrekkingen is onderhandeld en de onderwijzeressen zullen een anderen werkkring moeten zoeken." Hedwig sloeg de handen in elkaar. "Ik ben er heel, heel blij om," zei ze uit den grond van haar hart. "Maar als ik het geweten had...." "Als gij het geweten hadt, zoudt ge wellicht tot het eind gebleven zijn, denkt gij?" vroeg Mrs. Rowley. "Toch is het goed dat dat niet gebeurd is, want ik geloof dat ik reeds nu een andere betrekking voor u weet." "Een andere betrekking? Gunst!" Hedwig sprong op van haar stoel. "Ja, maar voordat ik u daarvan iets naders vertel, moeten eerst die hoed en mantel eens afgedaan worden en wij het ons eens wat gemakkelijk maken. Ga in dezen lagen stoel zitten, dan zeg ik even aan Anna dat zij de logeerkamer voor u in orde brengt. Ik reken erop dat gij een weekje bij mij blijft om dan misschien tegen Juni...." Zij zweeg en ging lachend om Hedwig's nieuwsgierig gezicht, de kamer uit. In groote spanning bleef Hedwig achter. Wat, wat kon het zijn? Waar zou zij misschien tegen Juni heen kunnen gaan? Ze vouwde de handen achter het hoofd samen en leunde achterover in haar stoel, innig het gevoel van rust genietend, dat zij voor 't oogenblik althans, in veilige haven was aangeland. En ze was blij, zoo blij dat Mary Wren en Taffy en al de andere verhongerde leerlingen van Hill House het beter zouden gaan krijgen. Maar o, hoe vurig verlangde zij te hooren van die nieuwe betrekking.... Eerst later, toen zij aan het smakelijk avondeten zaten, bracht Mrs. Rowley haar op de hoogte. Zij had een brief gekregen van een vriendin, die toevallig door kennissen gehoord had van een rijke, Protestantsche, Iersche familie, die een Duitsche of Fransche gouvernante zocht. Muziek moest ook onderwezen worden. Of Mrs. Rowley misschien ook iemand kende, geschikt voor zulk een betrekking en zoo ja, of zij er dan spoedig werk van maken wilde, want Mrs. Balvourneen zou gaarne hebben dat de nieuwe gouvernante zoo spoedig mogelijk, liefst reeds met Juni, kwam; de kinderen--er waren er vier, drie meisjes en een jongetje--waren al veel te lang zonder geweest. Mrs. Rowley's vriendin wist niet veel van de betrekking af, wel had zij gehoord dat men het op het kasteel Balvourneen, wat voeding, enz. betrof, heel goed had. Zij geloofde dat een van de kinderen wat lastig was en dat Mr. en Mrs. Balvourneen zich nogal "voelden". Het salaris was vrij groot; voor iemand, die goede getuigschriften kon overleggen, veertig pond. Het kasteel lag in het zuiden van Ierland tusschen Glengariff en Killarney, meer in de buurt van Glengariff; het moest er prachtig mooi wezen. "O, daar zou ik heel graag naar toe gaan, heel graag!" riep Hedwig levendig uit. "Zou ik dan maar niet dadelijk schrijven? Anders is een ander mij misschien voor. "Het kasteel Balvourneen," wat klinkt dat mooi, he? En het is ook een mooi salaris; prachtig! En nu kan het getuigschrift van de barones von Zercläre mij uitstekend van dienst zijn! Ik moet maar dadelijk schrijven...." "Neen, neen," zei Mrs. Rowley, de hand op haar schouder leggend. "Weet je wát je dadelijk doen moet? Naar bed gaan en eens flink uitslapen. Je ziet er juist uit alsof dat hoog noodig is! Dan schrijf _ik_ aan Mrs. Balvourneen." "Is dat werkelijk niet te veel moeite?" "Het is verschrikkelijk veel moeite, maar je moest het mij nu toch maar opdragen. Ik beloof je dat ik den brief nog van avond naar de post zal laten brengen." In een opwelling van groote dankbaarheid, greep Hedwig de hand van haar gastvrouw en drukte er een kus op. Mrs. Rowley glimlachte. "Ik kan gerust schrijven dat je een echt Duitsch meisje bent," zei ze. De brief werd terstond geschreven en verzonden. Den volgenden dag echter lag Hedwig met koorts te bed, zoodat zij haar voornemen om op het wandeluur der school even in de buurt van Hill House rond te gaan loopen, niet ten uitvoer kon brengen. Mrs. Rowley hield haar een paar dagen thuis en verzorgde haar op moederlijke wijze. En toen er gunstig antwoord uit Ierland kwam en men schreef dat "Fräulein" of "Mademoiselle" maar zoo gauw mogelijk moest komen, had Hedwig nog zooveel in orde te brengen en te naaien dat er slechts van een haastig loopje naar Hill House sprake kon zijn. Zij ging tegen den avond en toen zij den heuvel beklom, zag het huis er bizonder kaal en somber uit. Niemand vertoonde zich buiten, geen geluid werd gehoord, alles was als uitgestorven en met een verlicht hart bedacht zij, hoe goed het wezen zou als binnen niet te langen tijd het huis werkelijk geen bewoners meer had en de beruchte school van Miss Wells tot het verledene zou behooren! Zij had een langen brief naar huis geschreven en ook nog geld gezonden, hoewel haar garderobe noodzakelijk vermeerderd moest worden. Mrs. Rowley wist haar echter over te halen eenig geld van haar aan te nemen, terwijl Mrs. Balvourneen haar het benoodigde zond voor den overtocht naar Ierland. Zij voelde zich dan ook heel rijk, toen ze haar grooten koffer weer had gepakt en reisvaardig was. Het was een vrij lange reis, die zij nu te maken had. Ze moest met den nachttrein uit Chester vertrekken, bij Holyhead de boot naar Ierland nemen en dan den volgenden ochtend ongeveer vijf uur te Kingstown landen. Daar zou zij een trein vinden naar Killarney, waar ze 's avonds om half zes zou kunnen zijn. Mrs. Balvourneen had haar geschreven hoe zij reizen moest en ook dat zij niet verder moest gaan dan Killarney, omdat Mr. Balvourneen juist dien dag daar in de buurt wezen moest en haar dan meteen met het rijtuig af zou kunnen halen en met haar naar het kasteel rijden. "Dan kun je dadelijk goed met Mr. Balvourneen kennis maken," zei Mrs. Rowley, "want dat zal zeker wel een rit van eenige uren wezen! Het is zóó mooi in die streken; ik ben er eens geweest en zou nu haast wel met je mee willen." Hedwig glimlachte. Het zou wel een _geheel_ andere ontvangst wezen dan op Hill House, dacht zij. Mrs. Rowley stond er op haar, niettegenstaande het late uur, naar het station te brengen. Zij zelf zou weldra voor geruimen tijd naar Duitschland vertrekken en toen zij bij den coupé afscheid nam, beloofde zij Hedwig voor de zooveelste maal dat zij haar moeder en Clärchen op zou gaan zoeken, als dit maar eenigszins mogelijk was. Een laatste handdruk, nog een hartelijke zegenwensch en--weg reed de trein. De maan scheen vrij helder en de overtocht zou wel kalm wezen, had Mrs. Rowley gezegd. Hedwig vond het een genot al spoedig de frissche zeelucht door het open raampje naar binnen te voelen komen. Zij stak het hoofd naar buiten om iets althans te kunnen zien van de schoonheden van Noordelijk Wales, waardoor zij thans heenstoomde, maar de trein reed snel door de liefelijke streek heen en bovendien was er een kring om de maan gekomen en kon zij bij het zwakke licht niet veel onderscheiden. De haven van Holyhead, schitterend in elektrisch licht, maakte des te meer indruk op haar en toen zij--het was nu twee uur in den nacht--naar de boot toeliep, kwam het prettige, oude, energieke gevoel weer over haar, dat zij op Hill House soms verloren had gewaand. Er waren nog zeer vele andere passagiers en zij besloot dus maar op het dek te blijven en niet te bed te gaan; zij zou het zeker boven beter hebben dan beneden in de overvolle dameskajuit. Zij vond een stoel en een beschut plaatsje tegen de leuning der trap en zij genoot de mooie afvaart en later het gezicht op den fraaien vuurtoren, die, vanaf de reusachtige rotsblokken van den South Stack Rock, bundels lichtstralen strooit over de geheele baai van Carnavon. Met het hoofd geleund tegen den rug van haar vouwstoeltje en met welbehagen de zoute zeelucht inademend, zat zij rustig te peinzen, tot hare oogen dichtvielen en zij in slaap geraakte. Het was zoel zomerweer en er was juist genoeg wind om de reis prettig te maken, zoodat er aan zeeziekte nauwelijks gedacht behoefde te worden. Zij sliep dan ook kalm door tot het daglicht haar in het gezicht scheen en zij, de oogen openend, Ierland voor zich zag. O, wat was het mooi, veel mooier nog dan zij het zich voorgesteld had! Doodstil bleef zij zitten, geheel verdiept in het teere schoon voor haar. In grootsche golving lag daar de schilderachtige baai van Dublin. De vroege ochtendzon wierp glinsterende lichtvlekjes op het water, dat eigenaardig levendig scheen in tegenstelling met de nog half droomende stad. De stille, blauwgetinte bergen, de bevallige villa's met de kleurige bloemen, de sierlijke, witte torenspitsen, die zich fijn en rank afteekenden tegen de heldere lucht, het was alles vol van een bekoorlijkheid, die haar als gevangen hield en ontroerde. Toen men echter aan Kingstown Pier landde en zij zich haasten moest om voor haar koffer te zorgen en een plaats in den trein te zoeken, werd zij weer als een ander mensch. Alles om haar heen was thans levendigheid en beweging en begroetingen van opgewonden Ieren. Even keek zij rond, als verwachtte zij half ook iemand te vinden, die uitbundig blij zou zijn _haar_ te zien, maar er was niemand--natuurlijk was er niemand, bedacht zij; toch verlangde zij nu aan het eind van haar reis te wezen. Dit verlangen werd nog sterker, toen zij de stad Dublin goed en wel achter den rug had en door eenzame streken spoorde, waar, tegen de purpergetinte bergen, in de ruime riviervalleien, bij de groene moerassen of op de uitgestrekte heidevelden met de blauwglinsterende plassen, zich slechts enkele, meest armoedige huizen vertoonden. Indrukwekkend schoon was het landschap, toch maakte het telkens een somberen indruk, een indruk, die nog verhoogd werd, toen de zon achter de wolken verdween en het eenige uren lang zóó stortregende, dat het er veel van had, als moest geheel Ierland door het water weggespoeld worden. "Het is wel jammer dat het in Ierland nogal veel regent," hadden kennissen van Mrs. Rowley meer dan eens tot Hedwig gezegd en zij moest er nu aan denken. Als die regen zóó erg was, ja, dan zag Ierland er zeker niet op zijn voordeeligst uit! Zij was vermoeid van het zitten, toen zij eindelijk te Killarney aankwam. Het was nu gelukkig droog en zij verheugde zich op den mooien rit met Mr. Balvourneen en zag nieuwsgierig rond naar iemand, die aan de korte beschrijving, haar door Mrs. Balvourneen gezonden, beantwoordde. "Ik moet maar allereerst kijken of hij er "echt uitziet om op een kasteel te wonen," zooals Clärchen schreef," besloot zij vroolijk. Maar, hoe zij ook zocht, zij bemerkte niemand, die, naar hare meening, ook maar eenigszins aan dien eisch voldeed. Het was een lastig geval! Een rijtuig van het kasteel Balvourneen was er _ook_ niet en ze wist dus niet, hoe zij de plaats harer bestemming zou moeten bereiken. "Dat lijkt in één opzicht althans al bizonder veel op mijn aankomst te Edinburg," dacht zij. "Het schijnt mijn lot te wezen nooit van den trein te worden gehaald, als ik er juist zoo stellig op gerekend heb!" Ze zou in ieder geval maar beginnen met een half uurtje aan het station te wachten; kwam Mr. Balvourneen dan nòg niet, dan zou zij een van de _jaunting-cars_[9] zien machtig te worden, die buiten het station stonden en door uiterst levendige koetsiers werden bewaakt. Er ging ruim een half uur voorbij en niemand verscheen. Zij liet dus haar koffer, waarop ze trouw was blijven zitten, even in den steek en liep naar de _cars_ toe. Terstond was zij door drie, vier koetsiers omringd. Met drukke gebaren en in een taal, die haar volstrekt onverstaanbaar was, trachtte ieder haar aan het verstand te brengen dat hij haar het mooiste en het gemakkelijkste en het snelst-rijdende voertuig kon aanbieden. De gebaren waren zeker welsprekend en duidelijk genoeg, vooral van een der Ieren, een man met zwarte, heel levendige oogen, die haar bij den arm nam, naar zijn _jaunting-car_ toe bracht en vlug, zonder meer, op een der zijbanken wilde tillen. Lachend duwde zij hem ter zijde, toen beduidde zij hem in het Engelsch, heel langzaam sprekend, waar zij naar toe moest en dat zij een koffer bij zich had. Hij knikte als een Chineesch poppetje ontelbare malen, ten bewijze dat hij haar verstond en toonde zich bereid, de bagage te gaan halen. [Illustration: Shamrock.] [Illustration: Een Iersche jaunting-car.] Maar ... toen hij den grooten, Duitschen koffer zag--door de kinderen op Hill House "_Flinkie's Cottage_" gedoopt--betrok zijn gezicht. Neen, dat zware ding kon hij onmogelijk op zijn _jaunting-car_ zetten! Hij keek treurig, schudde het hoofd en haalde de schouders op en Hedwig begreep natuurlijk al spoedig, waar het aan haperde. Wat nu te beginnen? Zij had geen lust den koffer aan het station achter te laten, wetend dat het kasteel Balvourneen uren ver af lag en er waarschijnlijk niet spoedig gelegenheid zou zijn de bagage te laten halen. Besluiteloos bepeinsde zij wat haar te doen stond, terwijl al de koetsiers een voor een naar den koffer kwamen kijken en eindelijk in een kring om haar heen kwamen staan. Zij babbelden onophoudelijk samen, telkens naar haar wijzend en onwillekeurig moest zij lachen om het wonderlijke taaltje en de zeer bewegelijke gezichten der sprekers, die blijkbaar nog nooit in hun leven een koffer van zulke afmetingen hadden aanschouwd! Eindelijk tikte er een, die er goedhartig en vriendelijk uitzag, haar op den schouder en zei in gebroken Engelsch dat hij bereid was "den koffer en haar zelf"--heel vleiend was deze zinvoeging zeker niet!--op zijn _jaunting-car_ te nemen en te brengen waar zij wezen moesten. Zij knikte hem dankbaar toe en hij en nog drie behulpzame Ieren namen den koffer op om dien op het wagentje te zetten. Heel handig ging het niet, wel was er een groot vertoon van ijver bij; maar juist toen de vrij zware koffer bijna stond waar hij staan moest, lieten zij dien nog te vroeg los; hij kantelde en een gedeelte van den bodem zakte naar beneden! Nu was het een lawaai van heftig vragen en antwoorden en een gewirwar van gebaren en een opgewondenheid van belang! Aanhoudend spraken allen te gelijk, herhaaldelijk deden allen hun best Hedwig in wonderlijk Engelsch nu dezen, dan dien raad te geven en het geheele tooneel was zoo dwaas en te gelijk zoo schilderachtig dat Hedwig onmogelijk boos kon zijn, vroolijk toekeek,--al meende zij telkens den bodem verder te zien zakken!--en geduldig wachtte op verdere hulp. Kinderen: Jongens en meisjes met grappige gezichtjes vol ondeugendheid en pret, gingen er nu ook bij staan en ten slotte kwamen een zes of achttal bereidwillige handen met een touw aandragen. Er werd meer geroepen en geplaagd en gelachen dan gewerkt en het duurde een heel poosje eer de bodem weer veilig tegen het bovenste gedeelte van den koffer was aangedrukt en het touw er behoorlijk om bevestigd was. Hedwig hielp ook zelf ijverig mee de knoopen stevig maken en men moedigde haar aan en gaf haar knikjes op een grappige, familiare wijze, die zij aantrekkelijk en ook wat zonderling vond. Zij was vermoeid van de lange reis, toch niet zóó vermoeid dat zij er hare opgewektheid door verloor en toen de koffer eindelijk werkelijk op de _car_ stond, dankte zij de haar omringende Ieren hartelijk en zocht ijverig in haar beurs naar een kleine vergoeding voor ieder, die meegeholpen had. Uitbundige dankbetuigingen volgden en onder een luid geroep van Iersche woorden, die klonken als "slaun lath" (_slan leat_ = goeden dag) en "Dheeash mera guth," (_Dia's mearagat_ = God zegene u rijkelijk), werd zij in of liever op het wagentje getild en reed zij weg. De goedhartige koetsier toonde zich eerst zeer spraakzaam, maar toen zij herhaaldelijk "_I don't understand_" had gezegd, gaf hij het op en begon ter afwisseling een deuntje te fluiten. Hedwig trachtte haar houding zoo gemakkelijk mogelijk te maken, wat geen kleinigheid was voor iemand, die nog nooit met een Iersche _jaunting-car_ had gereisd! Zij vond het vreemd zoo ter zijde van het voertuig te zitten en dikwijls onverwacht een hort of een stoot te krijgen, zoodat zij zich moest vasthouden om niet te vallen, maar langzamerhand begon zij eraan te wennen en kon zij van ganscher harte de mooie natuur en de verkwikkende stilte om zich heen genieten. De overigens tamelijk donkere lucht vertoonde hier en daar blauwe plekken, zoo krachtig van kleur, als zij zich niet herinnerde ze ooit elders gezien te hebben, daarbij was de atmosfeer zoo zuiver dat het ademhalen op zichzelf een genot scheen even groot haast als het kijken naar het steeds afwisselend natuurschoon. Malsch groen,--het echte groen van _Green Erin_--waren het gras en de hooge varens, die nog, evenals de bloeiende struiken, vol glinsterende waterdroppels hingen van den milden regen van dien middag en telkens weer ontdekte zij nieuwe boomsoorten. Want in groote verscheidenheid groeiden langs den steeds stijgenden weg pijnboomen en beuken, esschen, eiken, hulst met echt gezonde, gladde, donkere bladeren en de fraaie arbutus of aardbeiboom, met zijn schilderachtig rood getinte takken en glanzend groene bladeren, waartegen de zachtroode of witte bloemtrossen en later de vuurroode vruchtjes, zoo mooi afsteken. Langs de kale rotsen, grootsch in haar woeste dorheid, groeide lichtgroen en donker en bruinachtig mos en als een blijde verrassing vertoonde zich soms een overvloed van rijk bloeiende brem, die in groote trossen gouden bloesems het zonlicht scheen te hebben gevangen. Tooverachtig mooi zag Hedwig, toen zij al hooger kwamen, de beroemde meren van Killarney liggen, nu zacht zilvergrijs getint, in schilderachtige tegenstelling met de statige purperkleurige bergen erom heen, die wachtten op de rustige schaduwen van den avond. Dan weer, vanaf een hoogte, die haar deed duizelen, keek zij heel in de diepte neer op valleien, waarin rotsblokken als rondgestrooid lagen, terwijl langs de rotsen op enkele plaatsen het witte, schuimende water bruisend naar beneden stortte. Nu weer dalend, dan stijgend vervolgden zij hun weg en herhaaldelijk verbrak de koetsier door lustig gefluit de haast heilige stilte, die alom heerschte. Er lag iets teers, iets weemoedigs in de wijze, waarop de dag heengleed om straks plaats te maken voor den avond, die over al de lieflijke kleurschakeeringen een geheimzinnigen, doorschijnend witten nevel ging werpen. Hedwig huiverde, toen de lucht donkerder werd en met nieuwen regen dreigde en zij hulde zich in haar wollen doek en trok haar mantelkraag wat op, rillend meer nog van vermoeidheid dan van koude. Het was haast of de slaapzucht der directrice van Hill House over haar gekomen was en eindelijk sloot zij de oogen, zij kòn die niet langer open houden, hoe mooi het ook was om haar heen! Langzamerhand, bijna zonder het te weten, boog zij het hoofd dieper en dieper voorover en verviel in een soort sluimering, tot zij opeens door het stilstaan der _jaunting-car_ en het geluid van stemmen opgeschrikt werd en, de oogen wijd openend, een zeer fraai rijtuig voor zich zag, waarin een deftige heer zat, die haar met groote oplettendheid beschouwde en ... Mr. Balvourneen bleek te wezen. Dat zij juist op dit oogenblik haast in slaap was geraakt! Zij vond het akelig en dwaas te gelijk en zij beet zich op de lippen en ging terstond heel rechtop zitten, nu bizonder klaar wakker. De koetsier keek haar lachend aan en gaf haar een vriendschappelijk knipoogje, doch Mr. Balvourneen vertrok geen spier van zijn gezicht, nam statig den hoed af, vroeg of hij het genoegen had Fräulein Eiche te zien en verzekerde dat hij tot zijn spijt dien dag niet tot Killarney had kunnen komen en zich eerst te laat de afspraak had herinnerd om haar van het station te komen afhalen. Een paar minuten later zat Hedwig tegenover hem in het rijtuig, was haar koffer op den bok gezet en reed de bezitter van de _jaunting-car_, zeer tevreden over de belooning hem door Mr. Balvourneen gegeven, naar Killarney terug. Het werd nu hoe langer hoe donkerder en meer dan ooit verlangde Hedwig naar het eind van haar reis. Mr. Balvourneen vroeg een paar malen beleefd: "_I hope you are not tired?_" en scheen eenigszins verbaasd te wezen, toen Hedwig zeide dat zij wèl vermoeid was. Het begon te regenen, eerst zacht, toen harder en eindelijk heel hard en toen zij Glengariff naderden en een zijweg in moesten slaan, werd het noodig bevonden dat zij uit het rijtuig stapten, omdat de weg uiterst modderig en daardoor gevaarlijk was geworden. Het kasteel lag hoog en zij moesten een heel eind stijgen. Hedwig vond het lang geen gemakkelijk werkje, toch kon zij niet nalaten even te lachen om den eigenaardigen tocht, terwijl zij, achter haar zwijgzamen geleider aan, bij het gebrekkige licht der rijtuiglantarens, langzaam voortsukkelde. Maar zij kòn haast niet meer, zoo slaperig was zij en ze was heel blij, toen de weg breeder en vlakker werd en zij weer in het rijtuig konden stappen. Eindelijk, eindelijk hoorde zij het kiezel kraken onder de hoeven der paarden, het rijtuig nam een draai, toen nog een en ... stond stil voor een groot, fraai gebouw, het kasteel Balvourneen. Hedwig knipte met de oogen, zoo verblindend was na de grijszwarte duisternis buiten, de glans van het licht in de smaakvol gemeubelde vestibule, waar Mr. Balvourneen haar thans bracht. Hij schoof een stoel naar haar toe en verzocht haar te gaan zitten, maar in spanning over de eerste ontmoeting met Mrs. Balvourneen, bleef zij--trots haar slaperigheid!---staan bij een hooge palm en wachtte de dingen, die komen zouden. Het duurde niet lang of een knecht verscheen. Door gangen met dikke, zachte loopers bedekt, ging hij haar voor naar de eetkamer, waar Mrs. Balvourneen, een kleine, bleeke vrouw met een spits gezicht en een zeurderige stem, haar te gemoet kwam. "_I hope you are not tired?_" zei ze, met koele beleefdheid de vraag van haar man herhalend en het antwoord niet afwachtend. "Wij zullen maar dadelijk aan tafel gaan, het is zóó laat geworden!" Hedwig deed haar goed af en nam plaats op den stoel, die haar aangewezen werd. Zoo graag zou zij eerst even naar boven gegaan zijn om zich wat te verfrisschen, maar men liet haar geen keuze. Zij was nu zóó afgemat dat ze groote moeite had de vragen--gelukkig waren het niet vele!--die haar gedaan werden, te beantwoorden en zich zelfs een paar malen met een speld in den arm moest prikken om goed wakker te blijven! Eindelijk mocht zij tot haar groote vreugde van tafel opstaan en nu werd haar door een zeer vriendelijk meisje, zooals later bleek de _nurse_ der kinderen, haar kamer gewezen, waar zij haar koffer vond staan en zich eens naar hartelust kon wasschen aan de fraaie waschtafel met marmeren blad, waarbij een kan warm water voor haar was gereed gezet. Wèl zag alles er hier heel anders uit dan op Hill House! HOOFDSTUK IX. Vier Iersche Kinderen en een Hond. Zij werd den volgenden ochtend wakker met een gewaarwording alsof zij nog nooit zóó lekker geslapen had! Even nog bleef zij met half gesloten oogen liggen, droomerig beseffend hoe prettig het was, niet, als op Hill House, veel te vroeg door het wreede gelui van een bel te worden gewekt en juist dacht zij erover op te gaan staan, toen de deur zacht geopend werd. Een net dienstmeisje trad binnen, opende vlug de gordijnen, deelde haar mede dat het half acht was en verdween weer. "Hoe heerlijk, de zon schijnt!" riep Hedwig en zij sprong het bed uit en liep naar het raam toe om naar het uitzicht te kijken. "Wat prachtig!" Het was een kreet van louter verrukking. Had zij ooit eerder zoo iets gezien? Het was warm, een echte zomerdag, en zij duwde het raam open, dronk de zoele lucht in en keek opgetogen om zich heen. Tegen den muur bij haar venster bloeiden de zwellende knoppen van een donkerroode klimroos. Beneden, in het park van het kasteel, verspreidden de rose en witte bloemtrossen van een rij acacias, tusschen wuivend groen, hunne fijne geuren in het rond, wedijverend met de witte meidorens, die van bovenaf gezien, een gedeelte van den tuin als in bruidstooi hulden. Diep in het dal zag zij het schilderachtige Glengariff liggen omgeven door woeste, bijna zwarte rotsen en steile bergen, die hunne scherpgekante toppen in plechtigen ernst omhoog hieven, terwijl aan hun voet en op de hellingen dichte bosschen en malschgroene grasvelden groeiden, in vroolijke tegenstelling met de somberheid daar boven. In lieflijke kalmte, onder de bekoring der krachtige zonnestralen, lag de baai; over het glinsterend groene water hing een wonderschoon licht, dat ook over de talrijke eilandjes zijn glans wierp. En door al de zoete geuren heen van rozen, meidorens en acacia in haar nabijheid en van den overvloed van bloeiende struiken verderaf, meende Hedwig ook iets te proeven van de reine zeelucht, die haar zoo lief was. "Hè, wat een genot!" Zij kon er haast niet toe komen zich aan te gaan kleeden, maar zij begreep dat ze voortmaken moest en keerde zich met een zucht van het raam af. Zij moest haar koffer ook nog geheel uitpakken en zij trok dus eerst maar even de aardige muiltjes aan en de wit-serge _peignoir_, die Mrs. Rowley haar geschonken had, haar plagend omdat zij er trotsch op was dat het wit haar zoo goed stond. "Neen meisje, niet ijdel wezen," zei ze, toen zij neiging voelde om even in den spiegel te kijken van de groote hangkast, waarin zij den vorigen avond hare japonnen had geborgen. Zij knielde bij den koffer neer, doch bijna op hetzelfde oogenblik sprong zij weer op. Wat was dat toch voor gefluister bij haar deur? Zij bleef heel stil staan om goed te kunnen luisteren, toen glimlachte ze, zij had duidelijk kinderstemmen gehoord. Nu drong ook het korte, half ingehouden geblaf van een hond tot haar door. Daar klonk het luid: "Kijk nu, ik heb je wel gezegd dat je hem steviger vast moest houden!" De deur vloog met een ruk open en een prachtige St. Bernhards-hond stoof naar binnen, sprong tegen haar op, besnuffelde haar aan alle kanten en legde toen vertrouwelijk zijne beide ruige voorpooten op hare schouders. Zonder de minste verlegenheid te toonen, in tegendeel schaterend van het lachen en in de handen klappend van pret, bleven de vier kinderen in de deuropening staan. De twee oudste meisjes van dertien en veertien jaar, bogen de hoofden nieuwsgierig voorover om beter in de kamer te kunnen zien, terwijl het achtjarige, blonde zusje en het aardige broekmannetje van vijf, uit alle macht Bruce, den hond, toeriepen dat hij "_Mam'selle_" een kus moest geven! Hedwig lachte mee en legde haar hoofd even tegen den kop van Bruce aan, die vond dat de vriendschap nu gesloten was en naar de kinderen terugliep. "_Oh mam'selle! The new man'selle!_" riepen de meisjes met eigenaardig welluidende stemmen, die Hedwig prettig in de ooren klonken. Toen vroegen zij met schalksche gezichtjes of zij binnen mochten komen. Hedwig knikte maar. Wat kon zij anders doen? "Vijf minuten," zei ze en terstond stond het geheele troepje, Bruce incluis, in haar kamer. "Ziezoo, nu zal _ik_ u eens vertellen wie wij eigenlijk allemaal zijn," zei het tweede meisje, dat een echt bij-de-handje was en er ook zoo uitzag met haar kort, bruin haar, grijsgroene oogen en het brutale wipneusje in het smalle, scherpomlijnde gezicht. "Dit is May," en zij schoof haar ouder zusje naar voren. "Een snoes, vindt u niet?" En May, een mooi meisje met dik, blauwzwart haar en heel donkerblauwe oogen, bloosde even en keek lachend tot Hedwig op. "Dan kom ik," ging het praatstertje voort, "niets mooi, zooals u ziet, maar wezenlijk nogal aardig! Ik heet eigenlijk Kathleen, maar ik word altijd Bunny genoemd, niet omdat ik op een konijntje lijk...." "Jawel, jawel, daarom juist wel," riep May er tusschen door, doch Bunny legde haar de hand op den mond en vervolgde: "Dàt heelemaal niet, maar omdat Bunny korter en makkelijker is dan Kathleen. Dit is Nesta," en zij duwde het achtjarige meisje naar voren, een teergebouwd kind met donkerbruine oogen en lang, blond haar. "Nesta is een _klein_ beetje een driftkopje, maar anders niet kwaad...." En Nesta rukte zich los, stampte op den grond en riep half schreiend: "Ik ben heelemaal geen driftkopje, heelemaal niet! En jij moogt geen leugens vertellen...." Maar Hedwig had haar bij de hand genomen en keek haar ernstig en doordringend in de oogen. Toen ging het blonde hoofdje langzaam naar beneden en de trillende lippen zwegen. "En dit is de eenige heer," zei Bunny, met gemaakte deftigheid op haar broertje wijzend. "Zijn naam is Gerald, voorloopig noemt iedereen hem echter Boy. Toch heeft hij zich al vast een mannenstem aangeschaft en daarom wordt hij ook wel eens de _thunderboy_ genoemd, maar dat gebeurt toch niet dikwijls." "Neen, dat geloof ik dadelijk," zei Hedwig lachend en zij keek naar het stevige figuurtje van den kleinen jongen, die de donkerblauwe oogen van May had en krullend, goudbruin haar, dat hij telkens ongeduldig wegstreek om Hedwig beter te kunnen zien. Hij en de St. Bernhardshond, die trouw naast hem bleef staan, onophoudelijk met zijne verstandige oogen van den een naar den ander kijkend en met zijn staart kwispelend, vormden een alleraardigst schilderijtje. Hedwig liet de hand van Nesta los, die nog steeds zacht snikte en bij Boy neerknielend, vroeg ze, zóó zacht dat Nesta het niet hooren kon: "Schreit Boy wel eens?" Zij schrikte bijna van de grappige, grove stem, waarmee hij antwoordde: "Boy is geen meisje." Trots Bunny's mededeeling kwam die diepe toon uit dat kleine lichaampje, haar toch nog onverwacht. "Maar nu, een, twee, drie, de kamer uit," gebood zij eindelijk en de kinderen lachten en gingen heen, met hun aardigen, Ierschen tongval maar al "_Oui mam'selle_" en "_Chère mam'selle_," roepend; blijkbaar was hunne laatste gouvernante een Française geweest. Hedwig haastte zich nu met kleeden en juist was zij klaar, toen de gong voor het ontbijt luidde. Zij vond Bruce, die met zijn slim hondenverstand terstond begrepen had dat zij den langen weg naar de ontbijtkamer niet dadelijk alleen zou kunnen vinden, nog voor de deur liggen en hij ging haar thans voor naar beneden, aldoor even den kop omdraaiend om te zien of zij hem wel volgde. Eindelijk stond hij stil voor de deur der kamer, waar zij wezen moest, zag eerst haar aan en toen naar de deur en liet een kort, gebiedend geblaf hooren. [Illustration: Bruce.] Hedwig opende de deur, Bruce volgde langzaam en bleef met den staart tusschen de pooten weifelend staan, toen de stem van Mrs. Balvourneen klagend zeide: "Och, nu komt die hond toch weer binnen! Ik wil hem hier niet hebben 's ochtends aan het ontbijt, dat heb ik al zoo dikwijls gezegd. Ik kan niet tegen die drukte...." "Ach Bruce, lieve, beste Bruce! Mag hij niet even een stukje geroosterd brood hebben, moeder?" vroeg Boy smeekend en toen zijn moeder lijdelijk toestemde, na eerst even lijdelijk Hedwig goeden morgen te hebben gewenscht, riep Boy, terwijl hij een smakelijk stukje geroosterd brood in de hoogte hield en zijn stem zoo mogelijk nog grover maakte dan gewoonlijk: "Zeg dan _please_, Bruce." Bruce opende den bek zeer wijd, smakte dien toen snel weer dicht en liet met een tikkend geluid zijn tanden op elkaar klappen, wat bij hem "als 't je blieft" beteekende. "Daar!" zei Boy, hem de begeerde lekkernij gevend. "Nu moet hij ook dadelijk weg!" hernam Mrs. Balvourneen en de geduldige Bruce verdween, zooals zijn plicht was. Eerst nu kwam Mr. Balvourneen binnen, gevolgd door de schare dienstboden en knechten, die iederen ochtend bij de korte godsdienstoefening tegenwoordig waren. Mr. Balvourneen deed een gebed en las enkele verzen van den negentienden psalm voor. Er was iets kouds en plichtmatigs in de wijze, waarop hij zijn werk deed, toch vonden de woorden, die hij las, warmen weerklank in Hedwig's hart. En, terwijl zij door de wijd openstaande verandadeuren een blik kon werpen op de blauwe lucht en op de steeds wisselende tinten van purper en teerrood en zachtgrijs op de bergen en rotsen en zich koesterde in de zon, die grillige figuren tooverde op het goudlederen behangsel der kamer, luisterde zij met stille vreugde naar wat haar juist hier zoo toepasselijk scheen: "_De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk._" Na het lezen, toen het dienstpersoneel verdwenen was, verzocht Mrs. Balvourneen weer dringend om stilte en de kinderen fluisterden en giegelden onder elkaar, maar van een geregeld gesprek was geen sprake. Mr. en Mrs. Balvourneen bemoeiden zich nauwelijks met Hedwig, schoven haar alleen de verschillende schotels toe en hoopten een paar malen--nogal uit de hoogte--dat zij "zou doen alsof ze thuis was." Hedwig vond het dan ook niet jammer toen het tijd was om met de meisjes naar de leerkamer te gaan en Bridget, de _nurse_, kwam om Boy mee naar de kinderkamer te nemen. Boy stribbelde tegen, steeds met krachtige stem bewerend dat hij "niet wilde", tot zijn vader hem vierkant opnam en de kamer uitzette, een tooneel, waaraan allen gewend schenen te wezen, want niemand toonde er ook maar de geringste verbazing over. Boy zelf zong spoedig in de gang zijn hoogste lied en liep met klinkende stappen de trap op naar de kinderkamer, die zich naast de leerkamer bevond. Weer kon Hedwig niet laten vergelijkingen te maken met Hill House, toen zij de leerkamer voor zich zag. Als Miss May en Taffy en Mary Wren nú toch eens naast haar hadden kunnen staan! Wat zouden zij de handen in elkaar hebben geslagen over den rijkdom van boeken op de planken langs de muren, over de groote eikenhouten tafel, de flinke stoelen met hooge ruggen, de nette inktkokers, pennehouders, vloeiboeken en alle mogelijke andere leerbenoodigdheden meer en--zeker het meest haast nog wel over de heerlijke weelde van licht en zon, die door de breede ramen naar binnen stroomde en over de met bloemen gevulde nissen, die zoo'n vroolijk aanzien aan de kamer gaven! "Hier zit _ik_ altijd," zei Bunny, haar plaats aan de tafel innemend. "En vandaag moeten wij Duitsch leeren, heeft moeder gezegd. Wij kennen er nog niets van, maar wij zijn heel vlug." "Zoo!" Hedwig glimlachte. "Dat geloof ik nog maar zoo dadelijk niet." "'t Is toch zoo," verklaarde Bunny beslist, maar nu liet Boy's diepe stem zich uit de andere kamer hooren: "Maddy moet ook even bij mij komen kijken!" "_Maddy_? O, dat beteekent _Mam'selle_, dat heeft Boy weer heelemaal zelf bedacht," zei de kleine Nesta met bewondering in haar stem. "Zoo is hij altijd. Hij bedenkt altijd naampjes voor iedereen." "Dus hier zal ik Maddy heeten," dacht Hedwig lachend. Zij vond het aardig aan haar moeder en Clärchen te kunnen schrijven dat men _hier_ ook al weer een aparten naam voor haar had gevonden! "Kom nu Maddy, gauw!" riep Boy weer. "Voor dezen éénen ochtend dan," zei Hedwig naar hem toegaande. "Maar morgen en overmorgen en al de andere dagen nooit weer. De zusjes en ik moeten aan het werk en Boy moet gaan spelen." "Ja, dat heb ik ook al gezegd," zei Bridget. "Maar Boy wil van ochtend bij Maddy blijven," verklaarde Boy, de wenkbrauwen fronsend. "Dat moet!" "Neen, dat kan niet," zei Hedwig beslist. "Boy blijft van ochtend hier in deze kamer." "En van middag?" "Van middag gaan wij allen samen wandelen." "Boy wil nù wandelen." "Neen, dat gebeurt van middag." "Och neen, dat moet nu, nù," drong Boy aan en hij ging vlak voor haar staan en deed zijn best heel streng te kijken. "Neen, volstrekt niet," zei Hedwig, Bridget een wenk gevend, terwijl ze naar de leerkamer terug ging. Zij draaide den sleutel om, om zeker te zijn niet gestoord te worden. May en Bunny zaten reeds met Duitsche leesboekjes voor zich; de achtjarige Nesta was in een hoekje bij een der ramen gaan zitten, omdat zij toch afzonderlijk werken moest, zooals zij zeide. Voorloopig stelde zij zich tevreden met een fraai geïllustreerd sprookjesboek! Hedwig beduidde haar dat zij een oogenblikje bij de oudere zusjes moest komen zitten; zij had tot alle drie iets te zeggen, voordat het werk begon. En juist sprak zij erover hoe ze van plan was alles in te richten en dat zij een lijst wou maken en alles opschrijven, toen er uit de kinderkamer een vervaarlijk gegil klonk, dat haar opeens ontsteld zwijgen deed. "O, het is niets, doet u maar net of u het niet hoort," zei May, goedig haar hand op die van Hedwig leggend. "Dat zijn kunsten van Boy." "Ja, echte kunsten," zei Nesta, met haar hoofd knikkend tot de blonde haarlokken ervan schudden. "Hij kent er een heeleboel en dit is een nieuwe oorlogskreet." "I-a-hoep!" klonk het weer van Boy en Nesta vloog naar de tusschendeur, bonsde er tegen en riep luid terug: "I.. a.. hoep!" Hedwig stond bedaard op en bracht haar naar haar plaats terug. "Niet weer doen, Nesta, de lessen beginnen nu." "Maar het is anders wèl genoegelijk zoo'n klein beetje pret tusschenin; vindt u ook niet?" zei Bunny en zij keek Hedwig aan en kneep hare oogen zoo grappig dicht dat Hedwig moeite had ernstig te blijven. Boy liet nog eenmaal zijn krijgskreet hooren, maar toen er geen antwoord kwam en hij te vergeefs aan den deurknop gerammeld had, hield hij zich stil. Nesta kreeg wat schrijfwerk op en de Duitsche les begon met de beide oudsten. Bunny was onuitputtelijk in het bedenken van allerlei aardigheden en wist er zich met verwonderlijke vlugheid door te slaan, als zij een woord verkeerd uitsprak of iets niet begreep. May had die handigheid niet, maar zij deed erg haar best en keek verheugd, toen Hedwig aan het eind der les verklaarde, dat het al veel beter ging dan zij gedacht had. Nu kregen de beide oudste meisjes schriftelijk werk op en moest Nesta een heel eenvoudig Fransch stukje lezen en uitleggen. Het ging niet naar haar zin en meer dan eens sloeg zij ongeduldig met haar vuist op de tafel, maar Hedwig zette door en rustte niet, voordat de geheele bladzijde gelezen was. Het vroege middagmaal werd, evenals later de thee en het avondeten, door haar en Bridget en de kinderen in de kinderkamer gebruikt en zij begreep dat zij alleen iederen dag aan het ontbijt met Mr. en Mrs. Balvourneen zou aanzitten. Het speet haar niet. De kinderen trokken haar aan en zij vond het prettig zich geheel aan hen te wijden en, evenals indertijd bij de familie von Zercläre, de rustige avonduren voor zichzelf te hebben of eens een praatje te maken met de vriendelijke Bridget, die doorgaans in de kinderkamer te vinden was. Bridget ging dien eersten dag ook met haar en de kinderen--Bruce moest met zijn meester uit--wandelen en wees Hedwig den weg naar de lievelingsplek der kinderen in het bosch, waar vlugge beekjes het water over gladde steenen lieten kabbelen en telkens tusschen de donkere, hooge lanen lichte plekken waren, waar de hei reeds roodachtig begon te schijnen en de brem nog in vollen bloei stond. Het was een vrij lange wandeling en zij moesten eerst een zonnig bergpad over, vanwaar zij herhaaldelijk Glengariff en de baai, thans vol ranke zeilscheepjes en bootjes, zagen liggen. De kinderen waren onvermoeid, groetten ieder, die zij tegen kwamen, met groote hartelijkheid en werden even hartelijk teruggegroet, het allermeest door de jonge boerinnetjes, die in haar aardige, losse kleedij met korte mouwen en rokken, op bloote voeten den berg bestegen, haar mand met eieren onder den arm houdend of minder breekbare waar achter op den rug dragend. Aantrekkelijk zagen de deerntjes eruit met hare heldere oogen, het donkere, onbedekte, krullende of golvende haar en de warmbruine gelaatskleur, door veel beweging in de buitenlucht veroorzaakt. Een van haar, blijkbaar een goede kennis van de kinderen en reeds van verre begroet als "_sweet_ Kate" en "_darling_ Kate", wierp hen in 't voorbijgaan een ruiker margrieten toe en een bosje groen, door Hedwig voor gewone klaver aangezien. Bunny had het 't eerst opgeraapt en kwam er mee naar Hedwig toe loopen, steeds met die eigenaardig welluidende Iersche stem, die Hedwig telkens op nieuw trof, juichend en zingend dat het een aard had. "Dat treft prachtig dat wij u den eersten dag al _shamrock_[10] kunnen laten zien!" riep zij uit. "Echte Iersche _shamrock_! Eenig mooi is die, he?" En zij streelde liefkoozend de fijne blaadjes. "_Shamrock_ kan nergens anders groeien dan in Ierland," verzekerde nu May, die ook naast Hedwig was komen loopen. "Zooveel menschen hebben al beproefd haar ergens anders te kweeken, maar de _shamrock_ wil maar niet. Is dat niet aardig? Zal ik u eens vertellen wat Ieren doen, als zij naar een ander land reizen, naar Amerika bij voorbeeld? Dan nemen zij een pot met Iersche aarde mee en planten daar hun _shamrock_ in en dan gaat het goed, maar als zij in andere aarde gezet wordt, nooit! O, op St. Patrick's Day, dan zult u eens wat zien...." "Dat is pas 17 Maart!" viel Bunny in. "Dat duurt nog zóó lang! Ja, dan is het net of er in Ierland niet anders groeit dan _shamrock_, want dan heeft iedereen het letterlijk aan en dan dragen velen er mooie, groene linten bij. En dan is er 's avonds een echt Iersch concert, daar worden alleen maar Iersche liederen gezongen en dan worden er Iersche dansen gedanst, de _jig_ en de _reel_ en ten slotte zingt iedereen: "_Let Erin remember the days of old_...." En nu heb ik nog vergeten te vertellen dat alle Ieren, die niet in hun eigen land zijn, dan in brieven _shamrock_ gestuurd krijgen om die ook op St. Patrick's Day te kunnen dragen...." "Lieve, lieve Maddy, ik kom ook bij jou," zongen nu Nesta en Boy en zij liepen van Bridget weg en holden den berg af om met een bons tegen Hedwig en de meisjes aan te vallen. "Neen, neen, dat gaat zoo niet. Ik ben gesteld op keurige Iersche manieren," zei Hedwig vermanend. "Keurige Iersche manieren!" herhaalde de _thunderboy_ met grove stem en hij liep met Nesta vooruit op een drafje het bosch in, naar de opene plek, waar zij gewoonlijk speelden. Het was er lekker koel door de zware boomen rondom en de nabijheid van het water en de kinderen juichten, toen Bridget voorstelde om van de dikke takken, die er lagen en van mos, een huisje te gaan bouwen. IJverig togen nu alle handen aan het werk. Nesta en Boy hadden het zóó druk dat zij meer dan eens in hun haast tegen elkaar aanstootten en den zoo vlijtig verzamelden mosstapel op den grond lieten vallen. May en Bunny hielpen Bridget en Hedwig de muren vast maken en trapten en drukten het losse mos in elkaar tot het, volgens May, "zoo stevig werd als echte planken." Hedwig genoot de zuivere lucht en het aardige werkje. Zij keek bewonderend naar Bridget's vlugge handen, die de takken tot bogen vormden om het dak te maken. Tusschen de naast elkaar gelegde takken moest weer mos worden bevestigd. "Het dak geeft het meeste werk," zei Bridget, "daar komen wij vandaag niet mee klaar." "Er zijn nog heel groote gaten in het dak," zei Nesta, die midden in het "huis" naar boven stond te kijken. "Daar komt nog heelemaal de zwarte lucht door." De zwarte lucht? Hedwig en Bridget keken snel op. Zij waren te zeer verdiept geweest in haar werk om op het weer te letten; nu kwamen zij met schrik tot de ontdekking dat de zon verdwenen was achter steeds donker wordende wolken. "Hè, net op mijn neus!" riep Boy. "En nu op mijn wang! En daar is er weer een op mijn kin!" Want er begonnen dikke regendruppels te vallen en, wat erger was, er deed zich een dof gerommel hooren tusschen de bergen. Een flauwe bliksemstraal verlichtte het binnenste van het huisje, dichterbij klonk de donder, heel fel scheen plotseling het licht, luider en zwaarder werden de donderslagen en met onstuimige kracht viel de regen in dichte stralen neer. "Gauw naar huis. Loopen, draven, den kortsten weg nemen!" riep de hevig ontstelde Bridget, Boy bij den arm grijpend. "Voortmaken kinderen, vlug!" riep Hedwig. "Nesta, geef mij een hand, May en Bunny houdt elkaar vast.... Niet bang wezen...." "Bang? Wie is er bang? Ik niet!" riep Bunny met vuur uit. "En ik blijf hier. Het is veel te prachtig om nu weg te loopen. En wij hebben immers een huis! Kijk, wat blijft het stevig staan! Oef...." En zij sloeg den rok van haar jurk over het hoofd en veegde zich den regen uit het gezicht. "Ja, ik blijf ook hier; ik wil niet weg, ik doe het niet," riep nu Nesta met haar hooge sopraanstem en Boy rukte zich van Bridget los en riep mee: "Ik ook! Ik ook! Ik wil niet naar huis!" "Dan gaan wij ook niet, he?" vroeg May, met schitterende oogen tot Hedwig opziende. "_Mogen_ wij blijven?" "Neen, natuurlijk niet. Wij gaan onmiddellijk naar huis, allemaal," zei Hedwig zeer beslist. "Komaan kinderen, geen gekheid!" "Gaat allemaal maar weg; _ik_ blijf hier," herhaalde Bunny, die geheel onhandelbaar geworden scheen door het onweer. "Och, wat moeten wij doen? Wat moeten wij doen?" riep Bridget wanhopig uit, zich met echt Iersche opgewondenheid de handen wringend. "O, hoort toch eens, wat een noodweer! Ach en daar is de _banshee_, de _banshee_, ach, ach!" Een ratelende donderslag was door een verblindend licht gevolgd, toen dit wegstierf, deed zich een langgerekt, klagend geluid hooren, dat door de bergen weerkaatst werd. "Biddy," zei May, haar hand op Bridget's arm leggend en bedaard sprekend, hoewel zij doodsbleek zag, "het is alleen het onweer. Je moet niet bang wezen voor de _banshee_; die is er niet, zegt vader." Doch Bridget was te zeer buiten zichzelf om naar haar te kunnen luisteren. "We moeten vluchten, vluchten voor de _banshee_," fluisterde ze, Hedwig angstig aanziende. "Ja, wij gaan naar huis," hernam Hedwig, die heel bedaard bleef. "Komt kinderen, dadelijk, terstond!" "Ik wil niet, ik doe het niet!" riep Nesta driftig, Bunny zei nog eens: "Ik _blijf_ hier," en nu nam Hedwig den zeer tegenstribbelenden, gillenden Boy op hare schouders, greep Nesta's hand stevig vast en liet Bridget met May vooruit gaan om den kortsten weg te wijzen. Nesta schreeuwde het uit. "Ik wil niet! Ik wil mijn zin hebben!" riep zij. "Ik wil niet in den regen loopen...." Hedwig had moeite haar voort te trekken, maar toen Bunny eieren voor haar geld koos en, zooals Hedwig ook verwacht had, al spoedig achter de anderen aan kwam snellen, ging het beter. Zij nam Nesta van Hedwig over, liet haar nu en dan bij wijze van pretje op een draf loopen en lachte Bridget uit, toen deze nog eens verschrikt riep: "Ach, daar is de _banshee_ weer, de _banshee_ gaat met ons mee naar huis. Als zij van nacht maar niet onder een van onze ramen komt...."[11] Boy gaf vanaf zijn hooge zitplaats allerlei opmerkingen ten beste. "Maddy's hoed wordt zóó nat!" "Maddy's ooren beginnen te glimmen van den regen!" "Bunny's jurk druipt!" "Wat stapt Nesta lekker in de plassen!" "Vort paardje, vort!" En hij sloeg zijn armen steviger om Hedwig's hals en drukte zijne beenen tegen hare schouders. Hedwig keek om en knikte hem eens toe, waardoor tot groot plezier van Boy, een lange straal water van haar hoed af liep. Eindelijk, juist toen de regen minder werd, waren zij thuis. Nooit nog had Bridget den weg naar boven zóó lang gevonden, maar toen zij eenmaal het kasteel Balvourneen in het gezicht had, schaamde zij zich haar angst en een weinig verlegen kwam zij Hedwig op zijde, keek haar trouwhartig aan met hare grijze oogen en zei: "Ik ben een slechte hulp geweest vandaag. Een volgenden keer zal ik niet weer zoo laf zijn!" Hedwig kon onmogelijk anders antwoorden dan met een glimlach, zoo hijgde ze van den tocht den berg op met den zwaren Boy op haar rug. Daar kwam Bruce aanhollen. Met woeste sprongen en een luid geblaf begroette hij zijn natte kameraden en als om hun te zeggen dat zij toch voort moesten maken, draafde hij toen voor hen uit, om bij den ingang op hen te blijven wachten. In de vestibule, neergezegen op een der lage stoelen, vonden zij Mrs. Balvourneen. Zij hield hare handen voor 't gezicht, maar liet die met een gebaar van neerslachtige berusting in den schoot vallen, toen zij al de kinderen gezond voor zich zag. "Is dat uitblijven!" riep ze. "Mijne zenuwen zijn geheel in de war. Ach, mademoiselle Eiche, hoe kondt u zóó ver met die arme, teere kinderen gaan en hen aan dien storm blootstellen? En mijn lief, eenigst zoontje, ach, wat ziet hij er nat en akelig uit! Ga dadelijk naar boven, Bridget, en laat de kinderen allen een warm bad nemen en iets warms drinken en dan naar bed gaan.... Ik kan niet meer spreken, ik ben doodop van al den angst, dien ik doorgestaan heb! Gaat nu allen heen." Bridget gehoorzaamde terstond, dankbaar dat zij er zoo gemakkelijk af kwam. De "teere" kinderen volgden met Hedwig en Bruce sprong tegen ieder om de beurt op en deelde likken uit op een wijze, die duidelijk toonde hoezeer hij in zijn schik was dat allen weer goed en wel thuis waren. Toen zij boven gekomen waren, liep May naar Hedwig toe en liet haar triomfantelijk iets kijken. Het was het bosje _shamrock_, dat zij door allen storm en regen heen, trouw had bewaard. "Voor u," zei ze, Hedwig vroolijk aanziende, "als het uitgespreid wordt, droogt het gauw en dan kunt u ervan in een brief naar huis sturen; dat is zoo aardig, want _shamrock_ hebben zij in Duitschland niet, die groeit heusch alleen maar in Ierland!" "Dank je wèl," zei Hedwig, het aardige, tot haar opgehevene gezichtje kussend. "Wij behoeven niet _echt_ naar bed, hoor Maddy," zei Bunny met overtuiging, "het is nog zóó vroeg!" En Nesta en Boy riepen ook terstond: "Ja, nog véél te vroeg!" Doch Hedwig was onverbiddelijk en liet de orders van Mrs. Balvourneen zóó stipt uitvoeren dat zelfs Bridget er verbaasd over was. Met die nieuwe mam'selle viel blijkbaar niet te gekscheren! Het gevolg was gelukkig dat geen van allen het minste nadeel van den tocht ondervond. Het mooie huisje van takken en mos kwam enkele dagen later geheel klaar en bleek zooveel aantrekkingskracht te hebben dat de kinderen er slechts zelden toe over te halen waren, hunne dagelijksche wandeling ergens anders heen te richten. Bunny stelde het zich zelfs als een heerlijkheid voor, eens een week in dat huisje te mogen wonen, "middenin het bosch met niets om mij heen dan vogels en bloemen en boomen en water", maar May zeide: "Ik denk dat je toch wel naar Balvourneen terug zoudt verlangen, als je eenmaal in dat kleine huisje zat; en wat zou je dan altijd willen eten?" "Eten! O, daar kon ik wel een weekje buiten!" beweerde Bunny dan en Hedwig hoorde het haar zeggen en dacht aan het schrale voedsel op Hill House! Zij voelde zich spoedig thuis op Balvourneen en met de kinderen, doch van de ouders bemerkte zij al heel weinig. Er gingen weken voorbij dat zij hen alleen de korte poos aan het ontbijt sprak en de regeling der lessen en der vrije uren werd nagenoeg geheel aan haar overgelaten. Slechts een enkele maal kwam Mrs. Balvourneen eens de leerkamer in, om dan haastig een paar opmerkingen te maken of lievigheidjes tegen de kinderen te zeggen en hun te vragen of alles wezenlijk ging, zooals _zij_ het prettig vonden. Bunny riep dan geregeld: "Natuurlijk moeder, Maddy is een snoes!" en May herhaalde met vuur: "Ja, een echte snoes!" alleen het driftkopje Nesta, die volstrekt niet vond dat alles naar haar wensch ging, hield zich nukkig stil, wat haar moeder echter, in het begin althans, niet opmerkte. Een groot genot was voor de kinderen en ook voor Bridget, het verteluurtje Zaterdagsavonds, als allen, ook Boy, wat later op mochten blijven en Hedwig verhalen deed over Duitschland en over Clärchen. Ook van Tieka von Zercläre vertelde zij nu en dan en Nesta kroop altijd dichterbij, als er van Tieka's poppenkamer en de verzameling kinderportretjes sprake was. Soms mochten de kinderen zelf ook vertellen, wat zij dolgraag deden, Bunny vooral, wier fantasie onuitputtelijk was. Boy's verhalen waren altijd heel kort; gewoonlijk handelden zij over iets lekkers. "Ik droomde van nacht dat ik heel alleen in de eetkamer zat en dat John een groote taart binnen bracht en dat ik die heel alleen op mocht eten. En dat deed ik toen ook en ik werd heelemaal niet ziek en ik had er juist erg graag nog eentje gehad!" Nesta, die haar moeders lieveling was, vertelde graag--en het trof Hedwig pijnlijk--van een gezonde moeder, die heel veel met hare kinderen speelde en zong en wandelde en toch nooit vermoeid was en May deed met haar zachte, heldere stem verhalen van wit-rose wonderlelies, die in koude landen 's winters tusschen de sneeuw bloeiden en van een witten meidoornstruik, heel diep in het bosch, die veel langer bloeide dan andere meidoorns en nooit omgehakt mocht worden, omdat de fee, die erin woonde dan boos zou worden en ver weg trekken naar andere landen. Bridget vertelde iederen keer weer van een bizonder vadzig Iertje, dat zelfs te lui was om te eten, want hij vond het veel te veel moeite zijn hand naar den mond te brengen. Zijne vrouw, die ook wel een beter huwelijk had kunnen doen, moest hem altijd voeren, terwijl hij languit in het gras lag! Als het vertellen gedaan was, ging Hedwig aan de piano zitten en speelde danswijsjes. Dan huppelden de kinderen er lustig op los en tot slot werd dikwijls, op algemeen verzoek en met groote geestdrift, het geliefde Iersche lied van Moore gezongen: "_Let Erin remember the days of old_...." Dan kwamen soms Mr. en Mrs. Balvourneen zachtjes binnen om te luisteren naar de zeer welluidende kinderstemmen en ook Hedwig vond dit een aantrekkelijk oogenblik. Het was op een regenachtigen Zaterdagavond,--over de witte huizen en de baai van Glengariff lag een waas van somberheid--dat Bunny met verschrikte oogen de kinderkamer kwam binnensnellen. Zij was de beukenheg voorbijgegaan bij het kleine meertje in het park en de bladeren ritselden zóó geheimzinnig, er was daar zeker een bijeenkomst van _leprechauns_[12] van avond en o.... Maar Hedwig nam een schrift op en liet de bladen ervan om Bunny's ooren waaien. "Dit geluid was het zeker, he?" riep ze. "En heeft het je zoo bang gemaakt dat je geen trek meer hebt in thee? Arme Bunny! Wie heeft er wel trek? De thee is klaar." Bunny keek een beetje boos. "Waarom mag ik niet verder vertellen?" vroeg ze. "Omdat wij nu eerst thee gaan drinken," zei Hedwig, die Nesta bleek en Boy's oogen wat angstig had zien worden. "Straks moog je vertellen, na de thee, op het gewone uurtje." "Ja, ja, op het gewone uurtje," riep May, stoelen aan de tafel schuivend. "Laten wij maar gauw gaan zitten, dan zijn we des te eerder klaar. Ik ben toch zóó nieuwsgierig...." "Ik ook! Ik ook!" riepen nu Nesta en Boy als uit één mond, maar nu hield Bunny zich stil. Het was duidelijk dat zij over iets zat na te denken en nog was de maaltijd niet geheel afgeloopen, toen zij opsprong en de kamer uitsnelde. "Maar Bunny, Bunny!" riepen Hedwig en Bridget haar na. "Ja, ja, ik kom dadelijk weer om te vertellen," riep zij terug. "Wacht maar even." "Dat doet zij nu weer _alleen_ om ons nieuwsgierig te maken," zei Nesta vertrouwelijk en als dat zoo was, bereikte Bunny zeker haar doel, want het duurde zoo lang eer zij terug kwam, dat Hedwig ongerust werd en opstond om haar te gaan zoeken. Maar juist wilde zij de kamer verlaten, toen er hard op de deur werd geklopt, Bruce hevig begon te blaffen, allen opsprongen en.... Wat voor wonderlijk wezen kwam daar binnen? Nesta greep Hedwig's hand en Boy kreeg een hoogroode kleur en liep dichter naar Bridget toe, maar hij stak zijn handen in zijn zakken en ging wijdbeens staan, alsof hij zeggen wilde: "Denkt maar niet dat ik bang ben!" Al strompelend, zwaar leunend op een stokje, kwam nu een oud vrouwtje binnen, dat door haar zonderling uiterlijk en vreemd starenden blik, "op 't eerste gezicht," zooals May later zeide,--"een echt griezeligen indruk maakte." Het vrouwtje droeg boven een zwarten rok een vaalgroenen mantel, zooals de Iersche boerinnen die dragen; de kap, die met verschoten rood gevoerd was, had zij over het hoofd geslagen, terwijl haar voorhoofd bijna geheel bedekt was door een stijf vastgeknoopten doek, juist alsof zij aan erge hoofdpijn leed. Onder de oogen lagen onnatuurlijk donkere, breede kringen en ... boven de bovenlip was een geelwit snorretje te zien, dat sterk aan verkleurd poppenhaar deed denken. Het heksje stak den mond ver vooruit, en liep zeer gebogen. En met een akelig doffe stem sprak ze: "Ik heb een lange reis gemaakt. Bij de meren van Killarney ben ik geweest; aan den voet van den hoogen berg Carran Tual woon ik. De _leprechauns_ hebben mij betooverd! Een schoone, jonge maagd ben ik geweest...." hier giegelde May hardop--"nu ben ik een oude, oude heks...." "Kom toch wat dichter bij, heksje," zei Hedwig, haar vriendelijk bij de hand nemend en het heksje liet zich in den kring leiden, maar begon, toen men al meer en meer om haar heen drong om haar goed te bekijken, zulke afschuwelijke geluiden te maken dat May oneerbiedig uitriep: "O Bunny, houd toch op!" Allen lachten, doch nu keek het heksje zeer toornig, hare groene oogen flikkerden en met haar stok op den grond stampend, riep zij uit: "Past op! Past op! Neemt u allen in acht of ik zend u naar de _leprechauns_!" "De _leprechauns_? Wat zijn dat toch voor dingen?" vroeg Hedwig en de heks hief dreigend haar stok op en zei verontwaardigd: "Dingen! Durft gij het wagen de geduchte _leprechauns_ _dingen_ te noemen? Hoor, gij lichtzinnige Germaansche en gij, kinderen van het groene Erin, hoort, hoe ik in mijne _Geschiedenis der Leprechauns_, deze machtige berggeesten beschreven heb ... maar geeft mij dan eerst een stoel, want mijne stramme leden worden moe." "O, hoor Bunny eens! Haar stramme leden!" riep Nesta, maar Boy zette vlug een stoel bij het bestje neer en vroeg: "En toen ... en toen?" "Boy moet eigenlijk naar bed," zei Bridget. "Laat deze zoon van Erin eerst nog een oogenblik naar mij luisteren," zei het oudje. En op plechtigen toon vervolgde ze: "De _leprechauns_ zien er uit als allerverschrikkelijkst leelijke, verschrompelde oude dwergen met heel groote neuzen en kleine, valsche, gniepige oogen, die altijd schuin staan. Niettegenstaande hunne nietige gestalten zijn de _leprechauns_ al uit de verte te herkennen aan de roode buisjes, waarbij zij altijd kuitenbroeken en lage schoenen met gespen dragen en aan de puntmutsen, waarmee zij hun borstelig haar bedekken. De _leprechauns_ wonen in de bergen en in groote, holle boomen en als de maan heel helder schijnt, vertoonen zij zich in hunne Zondagskleeren--groene jagerbuizen en roode mutsen--en dansen, dansen, dansen uren lang, tot het ochtendlicht begint te schijnen. Hunne groote kracht ligt in die kleine, valsche, gniepige oogen"--hier kneep het oudje de hare bijna geheel dicht en zette zoo'n dwaas gezicht dat allen in lachen uitbarstten--"waarmee zij iemand betooveren kunnen, zooals ik helaas betooverd ben! Maar wie de kracht bezit een _leprechaun_ strak aan te kijken, twee minuten lang, zonder met zijn oogen te knippen of ook maar een vin te verroeren, die komt niet onder de betoovering en kan zakken vol goud van hem los krijgen, zooveel als hij er maar wenscht te bezitten! Twee heele minuten doodstil te blijven staan, is echter een verbazende toer en--als men maar even met de oogen knipt, of ook maar het puntje van zijn pink beweegt, is het mis en verdwijnt de _leprechaun_, zonder een enkel korreltje goud achter te laten...." "En nu moeten Nesta en Boy ook verdwijnen," zei Bridget. "Het is al zóó laat; ik durf niet eens te zeggen hoe laat!" "Och, ik ben nog niets slaperig," zei Boy, zijne oogen heel groot makend. "Wacht, ik ga mee je naar bed brengen," riep Bunny met haar gewone stem en nu riepen Boy en Nesta te gelijk uit: "Ja, ja, ja! Ga maar gauw mee, heksje!" En het heksje liep mee, vroolijk met haar stok zwaaiend en zingend dat de _leprechauns_ het van avond maar zonder haar moesten stellen, er mocht dan van komen wat er wilde! HOOFDSTUK X. Nesta's Drift. "Neen moeder, kennissen heb ik hier niet gemaakt," schreef Hedwig in antwoord op een vraag van haar moeder, "maar dat gaat ook zoo gemakkelijk niet, omdat wij vrij eenzaam wonen, nog een heel eindje van Glengariff af en de vrienden van Mr. en Mrs. Balvourneen kunnen moeielijk òòk de mijne wezen, want die ontmoet ik heel zelden, al hoor en zie ik nogal eens fraaie equipages naar ons kasteel rijden; er komt veel bezoek. De kinderen zijn bijna altijd bij Bridget en mij, een heel enkele maal mogen zij eens beneden eten en dan doe ik dat ook, maar dan zijn er geen gasten. Ik heb heusch geen conversatie noodig, moedertje; er is afwisseling genoeg in mijn leven! Het is zóó iets anders dan op Hill House en het is hier zoo prachtig mooi en zoo vol bloemen; soms is de temperatuur mij wel eens wat al te zoel, niet "stevig" genoeg, maar er moet wat wezen! Wat zal ik u een massa te vertellen hebben, als ik met Kerstmis thuis kom, want komen doe ik nu _zeker_! Ik verdien nu zoo flink en Mrs. Balvourneen wil mij veertien dagen geven; heerlijk, he? Hoe aardig dat Mrs. Rowley toch nog bij u geweest is; wel jammer dat het bezoek maar zoo kort kon zijn en dat zij nu naar Italië is met hare kleine neefjes. Zoo ver weg; was ze maar naar Ierland gereisd! Ik wou dat ik Clärchen en u mijn troepje eens kon laten zien! Zulke levendige kinderen zijn het, vol grappen en pret en toch ook, als het zijn moet, ernstig; dat ondervind ik telkens, als ik Bijbelsche geschiedenis met hen behandel. Dan kunnen zij zulke aardige vragen doen en zulke onverwachte opmerkingen maken. Nesta, de eenige met wie ik wel eens last heb, want zij is en blijft een geducht driftkopje, zei laatst, toen wij het over Ezau hadden: "Als die óók maar eerst tot twintig geteld had, voordat hij zoo riep dat hij van dat "roode daar" wou hebben, dan zou het vrij wat beter met hem gegaan zijn!" Ik had haar eens, toen zij een erg booze bui had gehad, geraden om toch altijd dadelijk even tot twintig te tellen, als ze driftig werd. Nesta is geen gemakkelijk kind. Ik geloof haast dat May mijn lieveling is. Dat schepseltje is altijd even zonnig en hartelijk en vol bewondering voor de anderen, terwijl zij zelf toch ook wel degelijk begaafd is. Het is een genot om in de kerk naast haar te zitten, want zij heeft een allerliefste stem en zingt heel mooi. Ook _fluit_ zij mooi! Nu zie ik u verbaasde oogen opzetten, maar de meisjes hebben mij verteld en ook Mrs. Balvourneen sprak er laatst over dat mooi fluiten hier tegenwoordig even hooge kunst wordt geacht als mooi zingen. En waarom ook niet? Al de kinderen, ook Boy met zijn grove, diepe stem, zingen goed. Morgen zullen zij alle vier druk in de weer zijn om varens en wilde bloemen te plukken, want Mrs. Balvourneen is over een paar dagen jarig en de kinderen en ik zullen dan vroeg opstaan om de ontbijtkamer een feestelijk aanzien te geven. De kinderen krijgen dien geheelen dag vacantie...." Den dag voor den verjaardag was Boy, wat bijna nooit gebeurde, uit zijn humeur. Zij waren allen samen naar een prachtigen waterval gewandeld, waarbij een bizonder sierlijk soort varens groeide en Boy had druk en vroolijk meegeplukt, maar op de wandeling terug werd hij pruilerig. Hij duwde zelfs Bruce, die telkens bij hem opsprong, ongeduldig op zijde en riep tot vervelens toe: "Boy _wil_ niet! Boy _wil_ knorrig wezen!" toen Hedwig trachtte hem wat op te vroolijken. Bridget en zij keken elkander eens aan; het kereltje was zeker moe, de tocht was te ver voor hem geweest. Hedwig vond dit echter geen reden waarom hij den geheelen weg over behoefde te loopen zeuren en toen hij niet ophield en al maar op één dreun met een treurig doffe stem bleef drenzen dat hij zoo moe was, zóó moe, riep Hedwig opeens: "Weet je wat?" Boy hield onmiddellijk op met schreien en keek haar aan; zijn belangstelling was gewekt. "Weet je wat?" herhaalde Hedwig: "Als jij zoo moe bent, ga daar dan maar een beetje zitten op dat heuveltje en dan zal _ik_ wel voor je schreien! Kijk maar, ik kan het heel goed." Zij trok de neusvleugels samen en fronste de wenkbrauwen, daarbij zulke dwaze gezichten trekkend dat uit Boy's blauwe oogen plotseling alle droefheid verdween en hij door zijn tranen heen prettig begon te lachen. "Ziezoo," zei May nu, "als Boy geen muziek meer maakt, dan mag ik het nu wel eens een beetje doen, niet waar Maddy?" Zij wachte het verlof niet af, maar spitste hare lippen en floot een opwekkenden marsch, haar lievelingsdeuntje. Onwillekeurig ging het loopen nu bij allen vlugger, ook Boy's korte beenen stapten dapper mee en hij schaterde het uit van plezier, toen May hem, even voordat zij thuis waren, in de hoogte tilde en "een moedigen, kleinen soldaat" noemde. Den volgenden morgen vroeg droomde Hedwig dat zij de gast was van Miss Wells, de directrice van Hill House en zich met deze vermaken moest met bellen blazen. Miss Wells blies haar daarbij onophoudelijk groote bellen tegen het voorhoofd en giegelde op hoogst onaangename wijze, als zij het vocht ongeduldig weg wreef. Eindelijk ging het giegelen over in fluiten en nu begon Miss Wells met een zeer ongewonen, mooien klank in haar stem het lievelingswijsje van May te fluiten.... Hedwig staarde haar verbaasd aan, voelde toen weer een zeepbel op haar voorhoofd uiteen spatten en ... werd wakker. Daar zag zij May en Bunny reeds geheel gekleed naast haar bed staan, Bunny zoowaar met een bloemenspuitje vol water in de hand! "Maar kinderen...." "Maar Maddy, het is hoog tijd om op te staan en wij vonden dit de lieflijkste manier om u te wekken." "In 't vervolg doe ik mijn deur op slot," zei Hedwig lachend. "Het is wat moois iemand zulke rare droomen te bezorgen! En, daar komt waarlijk nog al iemand binnen." Die "iemand" was Bruce, die met groote bedaardheid naar het ledikant toe wandelde, zijn voorpooten op den rand zette en met den staart kwispelend, vragend van Hedwig naar de meisjes en van de meisjes naar Hedwig keek. "Kom hier Bruce, beste hond," zei Bunny. "Je krijgt vandaag een extra biscuit, omdat de vrouw jarig is. Hier!" Zij haalde een biscuit uit haar zak en hield het hem voor. "Pas op, je weet wel," hernam zij gebiedend. "Laat Maddy eens kijken hoe verstandig je bent!" Nu ging Hedwig opzitten in bed en Bunny hurkte bij den geduldigen hond neder, liet hem zijn linkerpoot op haar schoot leggen, legde op den poot de lekkernij en hield haar vinger in de hoogte. "Pas op! Niet opeten voordat ik zeg dat het mag!" Bruce zat heel stil, met zijn rechterpoot stijf op den grond geplant en zijn staart bewegingloos. Hij boog den mooien kop voorover en er lag droefheid in zijne houding, als wilde hij zeggen: "Och, waarom stel je mijn geduld nu zoo lang op de proef? Wat beteekent dat nu eigenlijk?" "Toe, geef het hem nu!" zei May. "Opeten!" riep Bunny en met één flinken hap had Bruce de versnapering verorberd. "Nu mag hij mee naar beneden," zei Bunny. "Maak maar gauw voort, Maddy; Bridget kleedt de kleintjes al aan. Wij moeten terstond met het versieren beginnen." "Tijd genoeg ten minste," dacht Hedwig en het bleek dat zij gelijk had, want de ontbijttafel, de spiegel en de schoorsteen, al de etagères en kleine tafeltjes, waarop of waarom maar varens en bloemen konden worden gezet of klimop geslingerd, waren van groen voorzien, meer dan een uur voordat Mrs. Balvourneen binnen kon komen. Toen zij verscheen, heden gelijktijdig met den heer des huizes, was de vreugde dan ook heel groot. Zij zag er veel opgewekter uit dan gewoonlijk, was hartelijk voor de kinderen, bewonderde de versiering en sprak Hedwig vriendelijk toe over de moeite, die zij zich had willen getroosten. Nesta en Boy mochten naast haar zitten en Nesta's gezichtje straalde van blijdschap. Het liefst zou zij den geheelen dag bij haar moeder gebleven zijn, maar daar was geen denken aan. Er zou buitengewoon veel bezoek komen en 's avonds zou er een groot diner worden gegeven, wat Mrs. Balvourneen heerlijk vond. De kinderen mochten dan aan het dessert beneden komen en lang blijven, beloofde zij. "Hoera!" riep Boy, terwijl hij zijn stem zooveel mogelijk uitzette en zijn best deed een onderkin te zetten en "hoera!" riepen Nesta en de oudere zusjes, toen zij met Hedwig de kamer verlieten om allen "precies te gaan doen, waarin zij lust hadden";--maar luider nog klonk het "hoera!" 's avonds, toen eindelijk het lang verbeide oogenblik daar was en de boodschap boven kwam, of _Mademoiselle_ nu met de vier kinderen beneden wilde komen. De meisjes zagen er allerliefst uit, geheel in 't wit en ieder met een toefje heliotropen, de lievelingsbloem van Mrs. Balvourneen, in het borduursel van hare breede kragen. Boy had ook een wit pak aan en zoo'n grooten ruiker tusschen zijn das gestoken dat allen er om lachen moesten. Toch wilde hij er de bloemen alle in houden. "Dat vindt moeder prettig," beweerde hij. "En Boy ook, geloof ik," zei Hedwig en Boy knikte maar eens even, heel genadig; hij vond het onnoodig verder over de zaak te spreken. Hedwig had zich ook netjes gemaakt in wit mousseline met een lichtblauw streepje. "_You look awfully pretty_," zei Bunny met groote openhartigheid en Hedwig lachte. Jong meisje als zij was, beviel het komplimentje haar toch nogal. Zij vond het dwaas van zichzelf, maar zij was bepaald wat opgewonden over dien gewichtigen tocht naar beneden. Het zou zoo aardig wezen ook eens iemand te spreken, al was het maar voor een oogenblikje en later alles van dezen avond naar huis te schrijven. Bunny had gelijk, zij was werkelijk "_pretty_" nu; het was of het mooie, blonde haar en het echt jonge in de heldere, grijze oogen meer tot hun recht kwamen, nu zij zich eens naar haar leeftijd had gekleed. "Gunst, Maddy heeft nog geen heliotropen aan," riep Nesta uit, een paar bloemen uit het glas nemend. "Neen, ik draag geen bloemen," zei Hedwig, haar afwerend, maar de meisjes drongen zoo sterk aan en maakten het ruikertje zoo handig vast tusschen de kant van haar lijfje, dat zij het maar rustig liet waar het was en opgewekt met de kinderen naar de groote eetzaal toeliep, die alleen bij bizondere gelegenheden werd gebruikt. Verlegenheid kende zij over het algemeen nauwelijks; toen zij echter met de vier kinderen om zich heen bij den ingang van de eetzaal stond, plotseling tegenover een veertig- of vijftigtal menschen, die een voor een opzagen en naar haar keken, verloor zij toch een oogenblik hare tegenwoordigheid van geest. De kinderen werden dadelijk door kennissen geroepen en snelden heen en zij bleef alleen staan, niet recht wetend wat zij doen zou. Terstond sprong een der jongere heeren op om haar een stoel aan te bieden, maar Mr. Balvourneen, die dicht in de buurt zat, legde de hand op zijn arm en zeide, duidelijk verstaanbaar voor Hedwig: "Och, doe geen moeite, het is onze gouvernante maar!" De jonge man ging een weinig verlegen weer zitten en Hedwig beet zich op de lippen. Het was haar juist alsof iemand haar een slag in het gezicht had gegeven, maar zij moest hare kalmte geen oogenblik verliezen en geen woord zeggen, dat besefte zij zeer goed. "De gouvernante maar, de gouvernante maar!" klonk het na in hare ooren, terwijl zij zeer rechtop en schijnbaar heel bedaard, de rijen gasten langs liep naar Boy toe. Hij zou haar hulp noodig kunnen hebben, dacht ze, en zij moest toch iets doen en _ergens_ zitten, al was ze maar de gouvernante! Een opwelling gehoor gevend, bracht zij haar hand aan de heliotropen in de kant van haar japon. Ze wou die niet meer dragen, zij was immers toch volstrekt geen lid van het gezin ... maar ze liet de hand weer zakken; zij had de bloemen immers alleen aangestoken, omdat de kinderen het graag wilden. Kom, ze moest zich flink houden en zich niet zoo gauw in haar eer getast rekenen, maar ze zou hierover niet naar huis schrijven, dat wist zij heel zeker! Het was of de woorden van Mr. Balvourneen over gansch de met bloemen en kristal getooide tafel door al de rijk-gekleede heeren en dames waren verstaan, zoo duidelijk toonde ieder thans te weten, dat het moedige, jonge meisje, dat met zoo'n rustige houding de lange eetzaal doorliep, de gouvernante der kinderen was. Slechts enkelen keerden even het hoofd om om naar haar te kijken, de meesten bleven doorpraten en letten ter nauwernood op haar; bij uitzondering knikte nu en dan een dame haar flauwtjes toe, doch niemand sprak haar aan of verzocht haar ergens een plaatsje uit te zoeken. Zij was blij dat Boy, toen hij haar zag aankomen, luid riep: "Maddy, Maddy, kom hier bij mij, niet bij Nesta!" Ze kon nu ten minste zijn stoel met hem deelen en stil blijven waar ze was. Boy liet haar van alles kijken en proeven en strooide suikertjes voor haar neer, alsof het zoo maar niets was. De twee jonge dames, tusschen wie hij zat, hadden er plezier in; zij zagen er vriendelijk uit en juist wilde Hedwig iets zeggen, toen een langgerekt: "Sst! Stil nu!" zich langs de tafel hooren liet en eindelijk allen zwegen. Hedwig zag nu dat May, die zij uit het oog verloren had en die zich heel aan het andere einde der zaal bevond, op was gestaan. "Kom naast mij, kind," zei haar moeder, wie het aan te zien was dat zij trotsch was op het viertal, dat hedenavond zoo'n bizonder goeden indruk maakte, trotscher zeker ook wel dan op de schitterende juweelen, die aan haar hals prijkten. "Kom naast mij, dan kan iedereen je goed hooren." "Wat gaat er gebeuren, wat zal May doen?" werd er in Hedwig's buurt gevraagd. "Zingen misschien?" "Dat zou aardig zijn, ze heeft een heel mooie stem, maar misschien durft ze niet recht; het is nogal geen kleinigheid voor zoo'n uitgelezen publiek te zingen," was het lachend antwoord. "Zwijgen, als 't je blieft," klonk het nog eens. Weer was er een algemeene stilte, die verbroken werd door de stem van Mr. Balvourneen. "Allereerst wou ik even zeggen," zei hij, "dat verscheidene gasten hier in mijn buurt den wensch te kennen hebben gegeven naar een lied, ter afwisseling van het aangename discours hier aan tafel. Mijn oudste dochtertje wil gaarne aan dien wensch te gemoet komen, maar ... zou ik de onbescheiden vraag mogen doen of er wellicht onder onze jonge dames zijn, die ook zingen kunnen en zich geroepen voelen zich te laten hooren?" "Ja, o ja!" "Die en die en die!" "Ik wil ook wel!" werd er geroepen en Mr. Balvourneen glimlachte. "Heel goed," hernam hij, "als er zooveel krachten zijn, moest er dan, dunkt me, eens een wedstrijd in het zingen worden gehouden tusschen May en die jonge dames, die lust hebben aan den wedstrijd deel te nemen." "Ja, ja, ja! Prachtig!" riep men weer. "Dan stel ik voor dat zij, die ons door haar zang en door de keuze van haar lied het diepst weet te treffen, dit tot belooning zal krijgen. Godsdienstige liederen zou ik thans buiten willen sluiten...." En hij nam een fraaie, kristallen bloemvaas op, die met roode anjelieren gevuld was. "_Splendid!_" "_Lovely!_" "_How very nice!_" klonk het opgewonden en men klapte in de handen en lachte en had plezier en Hedwig vergat hare grieven en lachte van harte mee. Het bleek dat er, behalve May, nog zes jonge meisjes waren, die aan den wedstrijd wenschten deel te nemen en allen moesten zich nu naar het eind der zaal begeven en bij de palmen gaan staan tegenover de eettafel; ieder zou zich dan van de rij af op haar beurt laten hooren. May vond het een eer zich met zooveel oudere meisjes te mogen meten en toen zij van uit de verte Hedwig ontdekte, wuifde zij haar eenige malen hartelijk toe. Hedwig wuifde terug, doch keek verrast om, toen zij de hand van Bunny op haar schouder voelde. "Maddy," zei ze opgewonden, "als May het nu toch eens won, wat zou dat vreeselijk aardig zijn! Als zij zich maar goed kan houden en niet lachen moet; _ik_ zou zoo verschrikkelijk moeten lachen! Ik kan mij nu al niet inhouden; ik kruip maar achter u weg, anders ziet May mij nog en dan breng ik haar misschien in de war! Zij zal wel 't allerlaatst moeten zingen; wat een toer om eerst naar al die anderen te moeten luisteren!" May scheen het echter volstrekt geen "toer" te vinden; zij vond zingen en ook luisteren naar zang, altijd een genot en zij stond rustig naast de zes jonge dames haar beurt af te wachten met een uitdrukking van innig welbehagen in hare blauwe oogen. Alle gasten keken thans in één richting naar de plek, waar de meisjes stonden en nagenoeg alle gezichten glimlachten, zoodat het voor de zangeressen zelf niet gemakkelijk was ernstig te blijven, wat toch noodzakelijk was bij het bedenken van een lied, dat de harten in ontroering moest brengen. Men zette zich tot luisteren, toen, op een teeken van Mr. Balvourneen, nummer één begon te zingen, maar nauwelijks had zij een paar noten doen hooren, of zij sloeg de handen voor het gezicht en barstte in lachen uit. Al die vroolijke, nieuwsgierige oogen voor haar werkten al te zeer op hare lachspieren en met een zucht moest zij eindelijk tot de bekentenis komen dat zij werkelijk van avond niet goed zingen kon. De lachmanie werkte, zooals het doorgaans gaat, aanstekelijk en nummer twee en drie brachten het er niet veel beter af. De anderen hadden meer weerstandsvermogen en zongen haar lied eenvoudig en zeer zuiver; Hedwig genoot terwijl zij luisterde en ook de gasten waren blijkbaar getroffen, maar van diepe ontroering was weinig te bespeuren. "Nu is het May's beurt! O, ik stop mijn zakdoek in den mond," fluisterde Bunny, nog steeds achter Hedwig verscholen. "Ik geef geen kik!" May toonde echter geen de minste zenuwachtigheid. Met een tevreden trek op haar lief gezicht, stond zij, geheel een kind nog, thans alleen voor de palmen en begon, met het donkere hoofdje een weinig naar voren gebogen, zacht te zingen. Een, volgens Bunny "allerakeligste" jonge man had de lafheid zijn buurvrouw een flauwe aardigheid in te fluisteren, die haar hoorbaar giegelen deed, maar ook dit geluid verflauwde, langzamerhand gleed de lach van de gezichten weg en luisterden allen met ontroering naar de schoone melodie van het lied, dat wel door weinig Ieren gevoelloos kan worden aangehoord, het lied van Thomas Moore, ook aan Hedwig nu reeds zoo vertrouwd: "_Let Erin remember the days of old._" Toen May zweeg, bleef het eerst heel stil. Eindelijk trok haar vader haar naar zich toe en nooit nog had Hedwig hem zoo aantrekkelijk gevonden als op het oogenblik dat hij met een paar woorden, alleen voor zijn kind verstaanbaar, haar de kostbare vaas in handen gaf. Het was goed van hem gezien dat hij haar en de drie andere kinderen dadelijk daarop naar boven terug zond, en tot Hedwig's groote vreugde gingen allen gewillig mee. Het was trouwens ook al heel laat geworden en het afscheid nemen van de gasten, die over 't algemeen zeer warm waren in hunne betooningen van hartelijkheid, moest haastig gaan. Op Hedwig zelf werd even weinig acht geslagen als in het begin en toen zij later in de stilte van haar kamer met den kop van den trouwen Bruce tegen haar knie, nadacht over de ondervindingen van dien dag, moest het haar even van de lippen: "Al was er nu maar een, één geweest, die mij een hand gegeven had en eens gevraagd had, hoe het mij beviel hier in dit vreemde land, zóó ver van huis!" Bruce hief zijn kop op en keek haar met vragende oogen aan. Zij had hardop gesproken, dat moest toch wel tot hem geweest zijn, meende hij. "Ja Bruce," zei ze, zijn kop tusschen hare handen nemend, "ik ben en blijf een echt dom, sentimenteel Duitsch juffertje, maar het zàl anders worden, dat beloof ik je. Het moet er _uit_, die overgevoeligheid!" Zij keek hem half lachend, half weemoedig aan en Bruce blafte een paar malen bescheiden om zijn sympathie te toonen. Wat kon hij beter doen? Den volgenden dag, toen de kinderen aan het spelen waren en Hedwig een oogenblik alleen op de leerkamer was, kwam Mrs. Balvourneen bij haar. De prettige, geanimeerde uitdrukking van gisteren was van haar gelaat verdwenen en had plaats gemaakt voor den hooghartigen trek, dien Hedwig maar al te goed kende. "Het was niet heel amusant voor u gisteravond, geloof ik," zei ze met de zeurderige stem, die er op aangelegd scheen iemand prikkelbaar te maken. Onwillekeurig antwoordde Hedwig dan ook driftiger dan zij eigenlijk wilde: "Amusant? O neen, en ... en ... ik hoop dat u mij veroorloven zult in het vervolg boven te blijven bij dergelijke gelegenheden." "Natuurlijk," en Mrs. Balvourneen glimlachte spottend; blijkbaar vond zij het ongerijmd dat Hedwig zich zoo opwond. Zij wachtte even, toen zei ze: "U zult er toch zeker wel niet op tegen hebben aanstaanden Zaterdag met May en Nesta en mij naar Kenmare te rijden? Ik moet daar een bezoek afleggen en wil de twee meisjes gaarne mee nemen; de vorige maal zijn Kathleen en Gerald mee geweest." (Als Mrs. Balvourneen in een bizonder deftige stemming was, sprak ze nooit over Bunny en Boy, maar steeds over Kathleen en Gerald.) "Nu ik weet," vervolgde ze, "dat u er niet van houdt menschen te zien,"--Hedwig trok de wenkbrauwen op; dat had zij niet gezegd!--"sta ik u natuurlijk gaarne toe in het rijtuig te blijven, terwijl wij ons bezoek maken. Ik ben er echter op gesteld dat u mee gaat." Hedwig haastte zich te zeggen dat zij hiertoe natuurlijk ten volle bereid was, maar den Zaterdagmiddag daarop was zij zeer geneigd hare woorden weer in te trekken. Want Nesta was toen zoo onhandelbaar dat er letterlijk niets met haar was te beginnen en Bridget, die haar netjes kleeden moest en door het ondeugende kind de eene jurk na de andere uit de handen werd gerukt, geen raad meer wist en met een hoogroode kleur bij Hedwig kwam om hulp. Met vereende krachten kregen zij haar eindelijk klaar, nog maar net bijtijds, want Mrs. Balvourneen zat reeds met May naast zich in 't rijtuig en begon ongeduldig te worden. "_Ik_ wil naast moeder zitten!" riep Nesta, toen zij goed en wel naast Hedwig in het rijtuig zat en dit op het punt was om weg te rijden. "Neen, neen, dat kan nu niet meer, mijn schat, het blijft nu zooals het is. Op den terugweg mag mijn kleine Nesta naast mij zitten," zei Mrs. Balvourneen. "Neen, nù, ik wil nù naast u zitten, niet naast Maddy!" riep Nesta heel boos. "Ik blijf hier niet zitten, dat wil ik niet!" Zij stond op en trachtte May van haar plaats te duwen, maar haar moeder strekte de hand uit en drukte haar terug. Buiten zichzelf van drift greep het kind nu den kostbaren kanten mantel van haar moeder beet, trok er woest een groote scheur in en riep nog eens: "Ik wil naast moeder zitten!" "O Nesta!" Één oogenblik keek Mrs. Balvourneen zeer ernstig, doch toen Nesta de oogen neersloeg, werd zij al heel gauw verteederd en, haar bij de hand nemend, vroeg zij wel wat overbodig: "Wou je dan werkelijk zoo erg graag naast mij zitten?" "Ja, ja!" snikte Nesta. Hedwig waagde het op te merken dat het beslist beter zou wezen haar thuis te laten. Mrs. Balvourneen verwaardigde haar echter met geen ander antwoord dan met een blik, die duidelijk zeide: "Ik geloof dat _ik_ hier meesteres ben, niet waar?" Met de grootste kalmte liet zij een anderen mantel komen. Toen moesten de plaatsen worden omgeruild en kreeg Nesta haar zin! May schoof dicht naar Hedwig toe als om te toonen dat zij het heel prettig vond naast haar te mogen zitten en Hedwig glimlachte, maar bedacht bij zichzelf dat het werkelijk zeer noodig zou wezen, Nesta voor haar ondeugendheid te straffen. Het was jammer dat juist dit driftige, moeielijke kind zoo onverstandig werd opgevoed en veel meer verwend werd dan de andere. De rit was verrukkelijk mooi, toch kreeg Hedwig te midden van de bijna tropische planten- en bloemenweelde, telkens een verlangen naar vorst en sneeuw en rijp en spiegelglad ijs en naar een frisschen, krachtigen wind, die langs bladerlooze boomen streek. Want, hoewel het nu October was, bloeiden de rozen haast even overvloedig als in den zomer, terwijl in de tuinen der villa's camelias en magnolias dikke knoppen vertoonden en breede randen donkere en lichte violen mooi tegen het zachtgroene gras afstaken. Nesta hield zich nu heel rustig. Tegen haar moeder aangeleund, keek zij met hare donkere oogen oplettend naar alle kanten om zich heen, doch vermeed zorgvuldig Hedwig aan te zien, wat Hedwig met vermaak opmerkte. Zij had beloofd dien avond allerlei te zullen vertellen van de Kerstviering in Duitschland; zij zou er plaatjes bij laten zien en op verzoek der kinderen precies beschrijven hoe het er op een Duitsche _Weihnachtsmarkt_ uitzag. Ze wilde Nesta nu echter verbieden hierbij tegenwoordig te zijn, tenzij zij oprecht berouw toonde over haar ondeugendheid van straks. Het kind _moest_ leeren haar drift te bedwingen en ... niet altijd haar zin door te willen zetten. Terwijl zij daar nu zoo heel stil en tevreden zat met het mooie, blonde haar beschenen door de zon en de bevallige kleine gestalte geheel in rust, leek zij zoo zachtzinnig en lief mogelijk en Hedwig zuchtte eens even, toen zij naar haar keek. Nesta kon bizonder aantrekkelijk zijn--als zij wilde! Maar wat moest er van haar groeien, als zij zoo toegegeven werd? _Zij_ zou althans niet toegevend voor haar wezen, besloot ze. Verkwikt door den rit en door het prettige bezoek aan het groote landhuis, waar May en zij op een aardig torenkamertje hadden mogen spelen, terwijl haar moeder deftig beneden haar visite maakte en Hedwig in het rijtuig bleef zitten, was Nesta 's avonds weer in het beste humeur en gemakkelijk viel het Hedwig niet haar te straffen. Heel verwonderd en verschrikt keek het kleine meisje tot haar op, toen zij haar apart nam en ernstig onder het oog bracht, dat zij niet bij het vertellen wezen mocht, als zij niet eerst heel oprecht had gezegd dat zij spijt had over haar driftbui van dien middag. Plotseling rukte zij zich los, zei boos: "Dat doe ik toch niet!" en liep heel bleek de kamer uit. Bunny vroeg met zeer levendige belangstelling wat er toch aan de hand was, maar May, die wel begreep wat Hedwig gezegd moest hebben, zei zacht: "Vraag er maar niet naar, Maddy vindt het zoo jammer en ... misschien komt Nesta wel gauw terug." Het laatste kwam er aarzelend uit, May twijfelde zelf aan de waarheid van haar woorden en te recht, want Nesta liet zich niet weer zien, voordat het tijd was om te zingen en Hedwig een paar akkoorden aangeslagen had op de piano. Toen kwam zij met een strak gezicht binnen, ging naast Boy staan en zong mee, maar van harte ging het niet en haar "goeden nacht" klonk later zeer koel, heel anders dan gewoonlijk. Een paar malen sloop Hedwig dien avond naar Nesta's kamertje om aan de deur te luisteren of zij haar misschien ook riep, doch alles bleef stil; Nesta was blijkbaar heel gewoon gaan slapen. Er gingen twee, drie, vier dagen op deze wijze voorbij en Hedwig begon te vreezen dat de straf den volgenden Zaterdag zou moeten worden herhaald. Doch Donderdagsavonds, toen zij op haar kamer zat te schrijven met Bruce, die haar trouwe vriend was geworden, tot gezelschap, stond opeens een kleine gedaante in 't wit naast haar. "Het spijt me zoo vreeselijk," klonk een zachte stem, twee donkere oogen werden smeekend tot haar opgeheven en er kwam een wonderlijk gevoel van geluk in Hedwig's hart, een onuitsprekelijke blijdschap omdat het kind werkelijk zichzelf overwonnen had en naar haar toe gekomen was. Zij zeide niet veel, een paar hartelijke woorden maar en Nesta slaakte een zucht van innige verlichting en liet een kort, zenuwachtig lachje hooren, toen ze den staart van Bruce tegen haar bloote beenen voelde tikken. "Ja zeker, Bruce hoort er ook bij," zei Hedwig en ze hurkte bij den hond neer en stond Nesta toe hem een biscuit te geven, iets dat Bruce op dit ongewone uur een heel eigenaardig en verblijdend verschijnsel vond. Ook aan haar moeder zei Nesta uit eigen beweging dat het haar erg speet dat zij den mooien mantel bedorven had, "omdat ik zoo driftig was," voegde zij er fluisterend bij, maar Mrs. Balvourneen lachte en gaf haar _bonbons_. "Daar denken wij maar niet meer aan," zei ze, "ik heb mantels genoeg, kind. Kijk maar gauw weer vroolijk!" En haar dochtertje voelde wel dat zij er niet zoo tegenop had behoeven te zien om naar haar moeder toe te gaan en--het ook wel had kunnen laten! Toen het eind October was, begonnen de kinderen reeds te spreken over de kerstvacantie en het heerlijke kerstfeest, waarvan zij zich zeer veel voorstelden. "Alleen maar jammer dat Maddy dan weg is," zei Bunny, maar May zeide: "Wèl jammer, maar heerlijk voor Maddy om thuis te zijn en wat zal zij ons, als ze weer terug komt, veel nieuwe dingen te vertellen hebben!" "Dat denk ik ook," zei Hedwig vroolijk en Boy verklaarde met zijn mannenstem "best heelemaal mee te willen naar Duitschland," waarop Nesta beslist beweerde: "Dan ik ook mee!" En dan moest Hedwig telkens weer verhalen doen over het ijs en het verrukkelijke schaatsenrijden, de vlug neervallende sneeuwvlokken en de bloemen op de ramen van een echten winter, zooals geen dezer Zuid-Iersche kinderen er ooit een had bijgewoond. Bridget luisterde dan al even aandachtig toe als het jongere publiek en scheen soms wel wat te twijfelen aan de waarheid van Hedwig's voorstellingen. Dat men poppen zou kunnen maken van sneeuw, kon zij nauwelijks gelooven! Hoe weinig dacht Hedwig in die gezellige uren, terwijl zij en de kinderen elkaar hoe langer hoe beter begonnen te begrijpen en zich hoe langer hoe meer aan elkaar hechtten, dat het met hare kerstvacantie zoo geheel anders af zou loopen dan zij zich toen voorstelde! Dat kwam zoo. Nesta hield zich, na de hevige driftbui in het rijtuig, een poosje bizonder goed, wat voor Bridget en Hedwig een ware verademing was en Hedwig hoopvol den tijd te gemoet deed zien, waarin het kind meer zou gaan gelijken op May en Bunny en met dezelfde gulle goedhartigheid als hare zusjes, haar eigen gewichtig persoontje meer op den achtergrond zou weten te dringen. Het zou zoo heerlijk wezen, dacht Hedwig haast moederlijk, als--ook door haar toedoen--de kleine Nesta opgroeide tot een echt gelukkig menschenkind. "Ik houd veel van mijn werk, zóóveel," schreef zij naar huis, "en ik stel er mij ook veel van voor er u van te vertellen. Meer dan ooit ben ik blij dat ik hier gekomen ben en ik hoop vurig dat ik hier jaren en jaren zal mogen blijven! Nu, daar is, dunkt me, wel kans op. De kinderen zijn nog jong en alles gaat zóó prettig tegenwoordig!" "Jaren en jaren blijven!" Reeds twee dagen nadat zij dit geschreven had, wist Hedwig dat het niet zoo zijn zou. Zij was op zekeren ochtend, verlokt door het mooie weer, vroeg opgestaan en had met Bruce een wandeling gemaakt naar het mooi gelegene kerkje van Glengariff. Terwijl zij naar haar kamer terug liep om hare schoenen uit te trekken, bleef zij eensklaps midden op de trap verschrikt staan, want een hevig gegil drong vanuit een der badkamers tot haar door. Wat kon er nù aan de hand zijn? Zonder zich te bedenken snelde zij naar de badkamer toe en daar vond zij Nesta, die door Bridget gebaad werd, gillen en schreeuwen dat het een aard had. "Akelige, nare Biddy!" riep ze, haar de spons uit de hand rukkend en de zeep, zoover zij maar kon, door de kamer keilend. "Ik zal het aan moeder zeggen ... aan moeder zeggen...." Zij hield zich even stil, toen zij Hedwig gewaar werd, doch toen de geduldige Bridget zeep en spons bij elkaar gezocht had en haar weer begon te wasschen, gilde zij het opnieuw uit en gaf haar in haar woede een harden slag in het gezicht. Onder den invloed van de tintelende pijn, liet Bridget hare handen zakken en ging achteruit, maar Hedwig trad terstond op Nesta toe, greep haar beide handen vast en vroeg streng: "Met welke hand heb je Bridget geslagen, Nesta?" Nesta werd donkerrood. Hedwig zag aan de uitdrukking van hare oogen dat zij zich begon te schamen, maar dit niet weten wilde en koppig kwam het antwoord eruit: "Met de rechter." "O." In de vaste overtuiging dat zij goed handelde, nam Hedwig de bewuste hand beet en gaf er een flinken tik op, wat natuurlijk tengevolge had dat Nesta nogmaals een keel opzette. "Dat zal wel gauw bedaren," dacht Hedwig, "het kan niet anders dan heilzaam voor haar zijn," maar zij had er niet op gerekend dat nog iemand anders dan Bridget haar met Nesta bezig had gezien. Daar stond echter Mrs. Balvourneen, die ongemerkt was binnengekomen, juist op het gewichtige oogenblik dat Nesta den bestraffenden tik op haar arm kreeg! "Mag ik weten wat dit beteekent?" vroeg zij op hoogen toon en zonder het antwoord af te wachten, ging zij naar Nesta toe en sloeg den arm om haar heen met de woorden: "_My poor little darling!_" De "arme, kleine lieveling" ging nu zoo erbarmelijk snikken dat het haast niet aan te hooren was. "Kleed Miss Nesta dadelijk aan Bridget, terwijl ik er bij ben," zei Mrs. Balvourneen en tot haar dochtertje: "Ach mijn kindje, schrei toch niet meer zoo, dat vindt moeder zoo naar. Wil zij vandaag eens een prettig vacantiedagje hebben en den heelen ochtend bij haar moedertje wezen?" "Ja, ja," snikte Nesta. "Als u zoo goed wilt zijn even naar de leerkamer te gaan, _mademoiselle_, dan kom ik straks bij u," vervolgde Mrs. Balvourneen en Hedwig verdween; zij kon wel niet anders dan gehoorzamen. In spanning wachtte zij het onderhoud af; zeker zou Mrs. Balvourneen haar een scherpe berisping geven over de wijze waarop zij Nesta gestraft had, maar ... zij zou zich weten te verdedigen; zij geloofde stellig dat zij goed gehandeld had.... Doch veel erger dan een berisping was haar deel. Het onderhoud was kort, want toen Mrs. Balvourneen de leerkamer in kwam, beweerde zij van alles reeds precies op de hoogte te wezen. "Ik erken," zei ze "dat Nesta soms wat lastig is, maar dat geeft niemand, u allerminst, het recht, haar zóó wreed te straffen! Ik heb reeds meer dan eens opgemerkt dat u zeer, zeer weinig takt met haar hebt. Ook de wijze, waarop u met de andere kinderen omgaat, draagt mijne goedkeuring slechts ten deele weg en in ieder geval is het gebeurde van zooeven gewichtig genoeg, om mij te doen besluiten eene andere gouvernante te zoeken. Het zal mij dus aangenaam wezen u tegen de kerstvacantie te zien vertrekken." Dàt had Hedwig niet verwacht, dàt niet, zoo iets ergs.... Doodsbleek stond ze voor Mrs. Balvourneen. "U kunt toch niet meenen ... moet ik dan voor goed vertrekken?" "Ja zeker en ik wil nu liever verder niet over de zaak spreken, terwijl u mij zeer beslist zult moeten beloven tegenover de kinderen geen woord over uw vertrek te reppen. Mijn besluit is onherroepelijk; ik reken er beslist op dat u tegen Kerstmis heengaat. Kan ik er vast op aan dat u tegenover de kinderen zult zwijgen?" "O ja," zei Hedwig dof. Als in een droom deed zij dien dag haar werk en zoo stil en ernstig was ze dat de kinderen ervan onder den indruk kwamen en toch maar niets vroegen, vermoedend dat de driftbui van Nesta haar bedroefd gemaakt had. Maar toen haar vroolijkheid haar ook de volgende dagen telkens in den steek liet, vroegen May en Bunny een paar malen bezorgd of haar iets scheelde. Toen moest het hooge woord er uit. Ja, haar scheelde wèl iets, bekende Hedwig openhartig, maar zij kon niet zeggen wat en zij moesten er haar niet meer naar vragen. De meisjes gehoorzaamden en trachtten door allerlei kleine oplettendheden, vooral door het zetten van vele geurige ruikertjes op haar kamer, haar leed te verdrijven en zij was er dankbaar voor, maar voelde er de smart te dieper om. Toch begaven het krachtige geloof in Gods hulp en hare oude energie haar niet. Zij schreef moedig het voornaamste naar huis en meldde ook dat zij nu dit jaar haar plan om naar Duitschland te gaan, moest opgeven en besloten was het opgespaarde geld te gebruiken om naar Londen te reizen, daar tijdelijk haar intrek te nemen in een Governesses' home, (tehuis voor gouvernantes) haar door Mrs. Balvourneen aanbevolen en dan naar een nieuwe betrekking uit te zien. Mrs. Balvourneen was bereid haar een goed getuigschrift mee te geven. Intusschen wisten de kinderen van niets en bleven zij zich onstuimig verheugen op de naderende Kerstvacantie. Eindelijk begon Hedwig de weken en toen de dagen te tellen, die nog voor haar vertrek moesten verloopen. Alleen Bridget had zij, onder diepe geheimhouding, mogen vertellen dat zij ging vertrekken en Bridget had de handen gewrongen en was gaan schreien, al maar uitroepend hoe vreeselijk, hoe verschrikkelijk dat voor de kinderen zijn zou! Den dag voor Hedwigs' vertrek, kregen de kinderen vrijaf. "Nu al? Begint de vacantie nu al?" riepen zij verheugd. "Hoe prettig!" Maar toen Hedwig bezig was op haar kamer haar koffer te pakken, kwamen opeens Boy en Bruce bij haar binnen. Hedwig meende dat het geen kwaad kon, vooral omdat zij wist dat de meisjes met hun vader uit waren, maar Boy vroeg parmantig, terwijl hij in den grooten koffer keek: "Waarom moet dat _allemaal_ mee naar Duitschland? Waarom mag het portretje van Tieka niet zoolang hier blijven?" Zijn moeder hoorde hem praten en riep hem bij zich en Hedwig hoorde hoe hij dringend vroeg: "Maddy komt toch weer, moeder? Maddy komt toch _natuurlijk_ weer?" Het antwoord kon Hedwig niet verstaan, maar duidelijk hoorde zij Boy nog vragen: "Als het nieuwe jaar er is, dan is Maddy toch weer bij ons?" Toen was alles stil en met een oproerig hart verder pakkend, vroeg Hedwig zich af, wat Boy's moeder toch wel geantwoord zou hebben! 's Avonds was hij nog laat wakker en riep hij om "Maddy." Bridget haalde Hedwig. Met een kleur, de groote oogen heel wijd open, zat Boy op in zijn bed. "Maddy komt toch terug? Maddy komt toch _natuurlijk_ terug?" vroeg hij weer en Hedwig, te bedroefd om iets te kunnen zeggen, knielde bij hem neer. Ze trok zijn gezicht naar zich toe en drukte er een kus op, doch opeens rukte Boy zich los. "Ik vind het niet prettig om op mijn oog een kus te krijgen!" riep hij. Toen ging hij liggen, keerde zich om en viel in slaap. Hedwig en Bridget glimlachten. "Nacht lieve, lieve Boy," fluisterde Hedwig. Nog even liep ze naar de slapende meisjes toe en zei haar zwijgend goeden dag; het was het eenige afscheid, dat zij van haar nemen mocht. Zij zou den volgenden ochtend heel vroeg vertrekken en niemand meer zien. Mr. en Mrs. Balvourneen wenschten haar het beste voor haar volgend leven en Bridget bedankte haar in een stortvloed van vurige woorden voor "al haar hartelijkheid en gezelligheid." Zij sliep weinig dien nacht en was maar blij toen het haar tijd was om op te staan en zich reisvaardig te maken. Het was nog schemerdonker, toen zij wegreed, weg van de schilderachtige plek, die haar zoo lief geworden was, dubbel eenzaam in het besef dat zij voortaan de hartelijke toegenegenheid der vier Iersche kinderen zou moeten missen en toch dankbaar voor den tijd, dien zij op het kasteel Balvourneen had mogen doorbrengen. Toen zij aan het station van Kenmare uit het rijtuig stapte, sprong er iets tegen haar op en klonk er een luid geblaf en met den uitroep: "O Bruce, lieve, lieve Bruce!" boog zij zich voorover en streelde den grooten, trouwen St. Bernardshond, die haar tot aan het laatste oogenblik toe zijn aanhankelijkheid wilde toonen en het rijtuig nageloopen was. HOOFDSTUK XI. Londen en Mist. Heel mooi trof zij het niet voor haar zeereis, want tegen den avond stak er een hevige wind op en werd de lucht donker en toen zij op het dek van de boot stond, zwiepte de regen haar in het gezicht en had zij moeite staande te blijven. Toch kon zij er ook thans niet toe besluiten naar beneden te gaan; er waren zeer vele reizigers en als zij boven bleef, had zij ten minste frissche lucht. Zij wikkelde zich in haar langen mantel, veroverde een vouwstoel en zocht een beschut plaatsje uit om te gaan zitten. In 't eerst ging alles tamelijk goed, maar toen de storm steeds aanwakkerde en de boot geweldig ging schommelen, begon zij zich minder plezierig te voelen en eindelijk werd het zóó erg dat zij zich genoodzaakt zag, zoo goed en zoo kwaad als het ging, naar beneden te strompelen en te zien of zij door rechtuit te gaan liggen, de booze zeeziekte weer verdrijven kon. Doch toen zij eindelijk met groote moeite beneden gekomen was, was het daar zoo overvol, dat er voor haar van "rechtuit liggen" niets kon in komen. Aanlokkelijk was het buitendien ook geenszins in de propvolle ruimte met de drukkende atmosfeer en met de slaperige, bleeke gezichten van lustelooze dames, die met de doffe onverschilligheid van echte zeezieken, even naar haar keken en dan weer kreunend de oogen sloten. Maar hoewel zij nauwelijks op hare beenen kon blijven staan en het onplezierige gevoel er lang niet beter op werd, kon zij toch niet laten even te glimlachen om het tragische tooneel. Hier kon zij echter niet blijven! Zij had bovendien ook geen keuze, want er was geen enkel plekje meer open. Ze zou dus maar trachten zoo gauw mogelijk haar vouwstoeltje op het dek weer op te zoeken. De boot danste nu zoodanig dat zij zich met beide handen stevig aan de trapleuning vast moest houden en telkens even moest blijven staan om niet omver geworpen te worden. De felle regen flitste haar weer in het gezicht, toen zij boven kwam. Met een steeds groeiende gewaarwording dat zij zich nog nooit in haar leven zoo aller-ellendigst had gevoeld, bereikte zij met horten en stooten de plek, waar zij zooeven gezeten had. Maar hoe zij ook zocht, haar stoel was nergens te vinden; men had dien zeker terstond weggenomen, toen zij naar beneden gegaan was en daar stond zij nu, _te_ ziek om verder te kunnen handelen, tegen de deur aangeleund, waarvoor straks de kostbare stoel nog gestaan had. Steeds heviger gierde en loeide de wind, onbarmhartig sloeg de regen tegen haar aan, één oogenblik voelde zij het verlangen bij zich opkomen dat iemand haar toch op mocht nemen en in zee werpen,--en in haar pijn en benauwdheid kermde zij het uit.... Zoo bleek en ziek zag zij eruit dat een paar matrozen, die haar voorbij kwamen, medelijden met haar kregen en haar een stapel dik opgerold touw aanwezen om op te gaan zitten. "Zóó, nu zal het wel beter worden," zei de eene, en "o, dank u wel," zuchtte Hedwig, terwijl zij met een oogenblikkelijk gevoel van verlichting, op het touw neerviel. Maar lang liet de verraderlijke zeeziekte haar geen rust. Daarbij werd telkens als zij opstond, het pikkerige touw door den aanhoudenden regen hoe langer hoe natter en toen eindelijk het ergste geleden was en zij met onuitsprekelijke blijdschap de kust zag naderen, werd die blijdschap wel wat getemperd door de ontdekking dat haar lange mantel vol leelijke vlekken zat. "Ja, dàt konden die vriendelijke matrozen niet weten," bedacht zij dadelijk. Als zij goed en wel in Londen was, zou zij den mantel eens flink onder handen nemen; ze wou er nu niet over gaan treuren, het was veel te heerlijk dat zij thans van die akelige zeeziekte af was. Wel voelde zij zich nu uitermate vermoeid; zij kon hare oogen haast niet meer open houden en toen zij goed en wel in den trein naar Londen zat, bleef zij heel stil in haar hoekje zitten, tot niets meer in staat dan om zich lijdelijk te laten meevoeren naar de groote wereldstad. De groote wereldstad vertoonde zich, toen zij haar vroeg in den ochtend naderde, niet juist op haar aantrekkelijkst, want er hing een vuilgrijze mist, die het in de huizen en straten akelig donker maakte en den indruk gaf als zouden deze duistere Decemberdagen, de een na den ander, zonder één enkelen lichtstraal, in eentonige somberheid, moeten voorbijgaan. Londen zag er nu wel geheel anders uit dan zij het gezien had op dien stillen Septemberochtend, toen zij op weg was naar Edinburg. Wat scheen dat nu lang reeds geleden! Toen hing er een ragfijne, teere nevel, die tooverachtig en geheimzinnig over de groote gebouwen en boomtoppen gleed, nu lag over alles een groezelig, zwartachtig waas en verbaasde zij er zich haast over dat zij Londen ooit mooi had kunnen vinden. Londen en Glengariff--wat trof haar het verschil, terwijl zij zich in een oude, uitgezakte vigilante naar het _home_ liet rijden! Zij troostte zich met de hoop dat zij misschien niet zoo heel lang in Londen zou behoeven te blijven en, als zij maar eerst zeker was van een mooie nieuwe betrekking--wie weet, of zij dan toch niet nog enkele dagen naar Duitschland zou kunnen gaan! Al was het maar voor een week, voor vier dagen zelfs, zij zou ... ja, zij zou er de reis dolgraag voor over hebben, al moest zij dan nog eens weer heel zeeziek wezen! En in de versleten, slordige vigilante, rijdend door de modderige straten van het mistige Londen, op sommige plaatsen nog spookachtig verlicht door mat lantarenschijnsel, dat streed met het grauwe licht van den winterdag, begon zij opeens vroolijk te neuriën: "_Wenn ich komm', wenn ich komm', wenn ich wieder komm'...._" "_Ach, wird das schön sein!_" riep zij opgewonden. Toen raakte zij weer in gepeins verdiept, sloot de oogen en gaapte dat het een aard had. "Hoe kom ik zóó moe! En wat duurt die rit toch lang!" riep zij ongeduldig. Maar eindelijk was zij waar ze wezen moest. Zij was een gedeelte van een park voorbij gereden, waar het er bijster kil en verlaten uitzag en bevond zich nu in een lange straat met smalle, hooge huizen, die alle precies op elkaar geleken. Voor één hiervan, kenbaar aan een groot bord, waarop in reusachtige letters iets stond aangekondigd, hield de vigilante stil. Hoewel de koetsier met veel geweld den klopper op de voordeur liet vallen, duurde het geruimen tijd eer deze geopend werd en Hedwig was dus in staat de aankondiging op het bord op haar gemak te lezen. Dit was wat zij las: _Select Governesses' Home and Agency, For Gentlewomen Only. Office Hours--Eleven till half past Four Saturdays--Eleven till Two._ "_For Gentlewomen only_!" Dan mocht zij er zeker op rekenen in deftig gezelschap te komen! Zij hoopte dat zij in haar gevlekten mantel maar niet al te veel _gentlewomen_ zou tegenkomen straks in de gang. Vooralsnog scheen daar ook al heel weinig kans op; het huis was als uitgestorven en eerst na een herhaald, donderend geklop van den verontwaardigden koetsier, werd de deur langzaam geopend door een vrij slordig dienstmeisje. Zij groette Hedwig nauwelijks, toen deze haar goeden dag zeide en verdween terstond weer, nadat de koffer in huis was gezet. Vermoeid als zij was, moest Hedwig nu langen tijd op de vloermat in de smalle gang staan wachten, tot het iemand believen zou haar te woord te staan. Het bleef eerst doodstil om haar heen, alleen hoorde zij even bij een trap, die blijkbaar naar de keuken leidde, een gestommel van dienstmeisjes. Te oordeelen naar de woorden, die zij opving, konden zij het niet te best samen vinden. Eindelijk klonken er ook voetstappen in haar nabijheid. Een reeds bejaarde dame met vriendelijke oogen, die het bleeke, vermagerde gezicht nog aantrekkelijk maakten, stond voor haar, zeide haar goeden dag en vroeg haar welken prijs zij voor haar kamer wenschte te betalen. Welken prijs? Dat kon Hedwig niet zoo precies zeggen. "Liefst niet te duur," zei ze aarzelend, "want ik hoop wel gauw een goede betrekking te vinden, maar toch...." "Maar toch wenscht ge nu wat zuinig te wezen," zei de directrice van het _home_ met een glimlach. "Dan kan ik u juist aan een kleine kamer helpen, die gisteren open gekomen is. De grootere kamers zijn alle voor twee of vier personen...." "Als het kan, zou ik wel graag alleen slapen," zei Hedwig. "Zeker, die kleine vertrekken zijn voor één persoon bestemd. Ik zal u even den weg wijzen." Zij ging Hedwig voor, een hooge trap op met erg uitgeloopen treden, die slechts ten deele door een rafeligen, grijzen looper waren bedekt. Zij bevonden zich nu op een groot portaal, waarop ettelijke, met nummers voorziene deuren uitkwamen en dat door een raam uitzicht gaf op een naargeestig, door hooge muren omringd, binnenplaatsje. Het zeil, dat er lag, was zoo kaal dat er van het oorspronkelijke patroon niets meer was te ontdekken en de draden er doorheen kwamen; toch had alles meer een armoedig dan een slordig aanzien, vond Hedwig, die erg haar best deed het kasteel Balvourneen met zijn smaakvolle weelde en bloemenpracht, zonneschijn en vroolijke kinderen, voor het oogenblik althans, uit hare gedachte te bannen. Zij volgde de directrice naar een hoogst eenvoudig gemeubileerd vertrekje, dat ook weer licht kreeg--veel was het inderdaad niet!--door een raam met uitzicht op het genoemde binnenplaatsje. Niemand zou het ooit een "aardig" of "lief" kamertje hebben kunnen noemen, maar met een dankbaar hart merkte Hedwig op dat het bed er frisch en behagelijk uitzag en toen de directrice verdwenen was, haastte zij zich, zich te ontkleeden en onder de dekens te kruipen. Zij zou vandaag maar niet aan het ontbijt komen, had zij gezegd en met een zucht van welbehagen legde zij haar hoofd op het kussen, blij dat ze niet voor zoowat half één weer zou behoeven op te staan om klaar te zijn voor het _lunch_. Wat was het een genot de beenen eens flink uit te strekken en aan niets te denken dan aan: rust ... rust! "Hè, hoe heerlijk dat ik niet meer op de boot ben," fluisterde zij, het dek over zich heentrekkend; toen viel zij in slaap. Zij werd een uurtje later wakker door het eentonig geluid van geregeld neervallende waterdruppels, die almaar, als op de maat, hun tik ... tik ... tik ... lieten hooren. Wat kon dat toch wezen? Regen was het niet, daarvoor kwam het geluid met te lange tusschenpoozen, maar waar kwam het dan toch vandaan? Het onophoudelijk getik begon haar nu zóó te hinderen dat zij er boos om werd op zichzelf en wrevelig uitriep: "Wat kan mij die leelijke muziek nu toch schelen? Kom, ik ga weer slapen!" Ze keerde zich om en wikkelde zich nog eens warmpjes in de wollen dekens, maar ... het slapen vlotte niet meer. Telkens opnieuw, als zij bijna sliep, deed het hatelijke tik ... tik ... haar weer klaar wakker worden en eindelijk ging zij knorrig opzitten in bed en keek om zich heen. Ja, nu zag zij het, daar kwam het vandaan! Dicht bij het voeteneind van haar ledikant was onder het behang een pijp verborgen, waardoor voortdurend druppels naar beneden kwamen. Waarom die pijp daar juist was aangebracht, was haar niet duidelijk, maar zij veronderstelde dat het met de waterleiding in verband stond en zij begreep dat zij zich zoo goed als het ging, aan dat druppelgeluid zou moeten gewennen, tenzij ze liever met nog twee of drie meisjes op één kamer sliep. Andere kamertjes voor één persoon waren er op het oogenblik niet over, had de directrice haar meegedeeld. Zij ging op haar rug liggen met hare handen gevouwen achter het hoofd en dacht na. Van uit haar bed kon zij juist over het binnenplaatsje heen een blik slaan in de benedenkamer van een huis aan den overkant. Zij zag een oudachtig heer in een leuningstoel bij het raam zitten. Hij hield het hoofd wat voorover gebogen en gaf door zijne houding een indruk van verveling, die geheel in overeenstemming scheen met zijne omgeving en het sombere weer buiten. Wat zag het er daar ook naargeestig en doodsch uit, vond Hedwig. Zij moest eens even zuchten; toen riep zij op een toon, dien zij te vergeefs trachtte spottend te maken: "O, wonderschoon Glengariff! Ach Balvourneen! Balvourneen! O Bruce, mijn lieve, beste, trouwe hond! O lieve, lieve May en Bunny...!" Maar ze ging daar toch niet snikken? Dat wou ze niet, heelemaal niet, daar mocht _niets_ van in komen en met één sprong was zij het bed uit. Zij vond dat het hoog tijd voor haar werd om eens flink aan den gang te gaan en zich niet meer over te geven aan nuttelooze overpeinzingen. Zij belde en verzocht het verbaasde dienstmeisje, dat er zich niet op gehuurd achtte om "tusschentijds" de bewoonsters van het huis te bedienen, haar wat warm water te brengen. Zij vroeg het zoo vriendelijk dat het meisje het haar werkelijk bracht en met zeer grooten ijver toog zij nu aan het werk om den gevlekten mantel te reinigen. Haar hoofd klopte en zij voelde zich nog "raar" van de doorgestane zeeziekte, doch daar zou ze nu maar geen acht op slaan; ze wou vooral niet te veel letten op pijntjes en andere kleine lasten; ze wou vol moed en energie haar weg gaan. En zeer noodig bleek die energie, want prettig was het leven in dit Tehuis voor Gouvernantes allerminst en het kostte Hedwig vooral in het begin, moeite te gewennen aan het eenzame van haar toestand, aan het schamele, echt armoedige van de geheele omgeving en aan de zeer sobere maaltijden, die stellig beter waren dan die op het beruchte Hill House, maar er haar toch, juist door de karigheid van het voedsel, wel aan herinnerden. Daarbij kwam dat het menu iedere week voor iederen maaltijd precies hetzelfde was en men er dus bij voorbeeld vast op kon rekenen, Maandags aan het ontbijt geregeld een plak worst te vinden, Dinsdag's een reepje gebakken spek, Woensdags een hompje kaas en ... Zondags een ei, maar dat was dan ook een groote traktatie! Er was iets saais in deze steeds eentonig terugkeerende volgorde en saai was het ook dat er nooit één enkele levende bloem of plant op de eettafel te zien was, die iederen dag weer met een paar bakken met leelijke ijzeren planten prijkte, aan iederen kant der tafel één, om de regelmaat te bewaren! Iets saais lag er ook over de stemming van vele der tijdelijke bewoonsters, die voor 't meerendeel gebukt gingen onder de noodzakelijkheid om betrekkingen te zoeken, welke zoo heel moeielijk te vinden waren en onder den angst, niet genoeg geld te hebben voor een vrij langdurig verblijf in het _home_. De directrice was vriendelijk en goed en gaf een hartelijk woordje waar zij kon, maar zij had het veel te druk om zich werkelijk met hare tijdelijke huisgenooten bezig te houden en zag er dikwijls zoo afgemat uit dat Hedwig medelijden met haar kreeg. Er waren er meer met wie zij medelijden had, arme, afgetobde schepsels, die veel te weinig geleerd hadden om haar werk naar behooren te kunnen doen en dan ook geringe kans hadden als gouvernante te worden gekozen door een der dames, die bij de directrice om inlichtingen kwamen. Hedwig werd benijd om haar vlot Duitsch en Fransch en haar muziek en de goede getuigschriften die zij kon toonen, maar ook zij moest geduld hebben. Want hoewel het nu spoedig Kerstmis zou zijn en het dus tegen Nieuwjaar liep, kwamen er maar weinig aanvragen in om gouvernantes en het speet Hedwig telkens dat zij zich niet kon aanbieden als "een vlug, knap, eerlijk dienstmeisje", want _die_ werden genoeg gevraagd! Toen er zich werkelijk een paar betrekkingen voordeden, gingen anderen haar nog weer voor. Er waren twee slordige, drukke Françaisetjes in het _home_, die aan tafel de flauwste grappen verkochten en er een eer in stelden, nauwelijks een paar woorden Engelsch te kennen. Zij giggelden den lieven, langden dag om niets, hadden zich aangewend om over allerlei, dat zij elkaar vertelden, in gemaakt gebroken Engelsch uit te roepen: "Iet ies kjoerioes" (_It is curious_) en lieten er zich verbazend veel op voorstaan dat zij uit Parijs kwamen. Dat zij slecht onderricht hadden gehad en zeer onontwikkeld waren, daarover bekommerden zij zich niet en toen haar op zekeren dag meegedeeld werd dat twee dames den wensch te kennen hadden gegeven naar een "echt Parijsche" gouvernante, waren zij terstond bereid zich aan te bieden. Zij moesten zich toen in het middaguur bij de bewuste dames gaan vertoonen en gingen lachend op weg, slordig en wel, met hier en daar een vastgestoken speld om scheurtjes en torntjes te bedekken--toch, het moet erkend worden, niet zonder gratie,--en toen zij terug kwamen, beiden in het bezit van een goede betrekking, riepen zij ieder op haar beurt zegevierend uit: "_Mais, je suis Parisienne, moi!_" Intusschen zocht Hedwig ijverig verder en leerde zij Londen vrij goed kennen. Mr. Balvourneen, die haar heengaan overigens vrij koel had opgenomen, had haar nog een van de laatste dagen den raad gegeven, vooral alle mogelijke couranten door te zien bij het zoeken naar een nieuwe betrekking. Iederen ochtend na het ontbijt, begaf zij zich dan ook naar een boekwinkeltje op den hoek der straat, waar zij voor één _penny_ de advertentiekolommen der verschillende bladen, die daar werden verkocht, door mocht kijken. Menig adres teekende zij op en menig briefje schreef ze, dat onbeantwoord bleef en ook menig vruchteloos bezoek maakte ze, want, de stoute schoenen aantrekkend, begaf zij zich dikwijls terstond, nadat zij het adres was machtig geworden, naar een of ander huis, waar een gouvernante werd verlangd. Zij moest daartoe soms langer dan een uur met den trein--boven of onder den grond--reizen, of lange ritten doen per omnibus of tram en vaak ook door modder en mist, lange einden loopen. De vrouw in het boekwinkeltje was heel vriendelijk voor haar, gaf haar een kaart van Londen ter leen en buitendien voor iederen tocht nauwkeurige aanwijzingen en het was niet alleen voor Hedwig zelf een teleurstelling, als zij telkens weer op de belangstellende vraag: "Nù geslaagd misschien?" het hoofd moest schudden. De vrouw van het winkeltje voelde moederlijk medelijden, maar meer nog bewondering voor het dappere, jonge, Duitsche meisje, dat iederen dag weer met nieuwen moed zocht en zocht en er, helaas, zoo bleek en vermoeid kon uitzien. Want Hedwig was, door de afmattende tochten, door het druilerige, slappe weer, door het eenzame en weinig gezonde van dit leven en vooral door het telkens op nieuw zoeken en niet vinden, soms zóó "op" dat zij er zelf met eenige ergernis verbaasd over was en zich voornam vooral niet toe te geven aan de al sterker wordende, bij haar zeer ongewone neiging, om eens een paar dagen thuis en te bed te blijven en heelemaal uit te rusten. "Uit te rusten? Waarvan?" zei ze dan, als in antwoord op hare gedachten. "Ik _mag_ niet moe zijn en ik ben het ook niet, ik verbeeld het me maar." Den middag vóór Kerstmis nam ze vrijaf en ging voor haar plezier wandelen. Wat leek het al lang, lang geleden dat zij dat gedaan had en o, wat zag het er in de Londensche straten toch heel anders uit dan om Glengariff heen met al den gloed van velerlei bloemen en met de schoone baai met het glinsterend groene water! Het weer was tamelijk goed vandaag, het regende ten minste niet, maar het bleef somber donker in de straten en als een blijde verrassing trof Hedwig achter een winkelraam een hooge kerstboom, die prijkte in een glans van mooi, zacht licht en frissche kleuren. Terwijl zij er naar keek, was het of er meer licht scheen ook in haar ziel. Zij had nog zóó weinig gedacht aan het Kerstfeest, veel te weinig, vond zij nu--haar hart was bekommerd geweest en vol zorg voor de toekomst; ze wou dat nu alles van zich af laten glijden en alleen denken aan den trouwen God en aan de rijke beteekenis van het Kerstfeest. En toen zij in het _home_ en op haar kamer terug kwam, nam zij haar Bijbel en las bij het schamele licht van haar kaars de beschrijving van de geboorte van Gods Zoon, het "kindeke, liggende in de kribbe;" toen vouwde zij de handen en bad innig om steun, bad vurig ook om den zegen dat dit Kerstevangelie tot in haar ziel mocht doordringen en zij het nooit half vergeten zou, zooals zij heden bijna op weg was geweest te doen. Er kwam vreugde in haar hart en den volgenden dag, Kerstmis, nam zij een paar van de arme, afgetobde schepseltjes uit het _home_ mede naar den dienst in Westminster Abbey, de machtige kathedraal, waar alle _kleine_ gedachten wegvallen en alleen plaats is voor stil gelooven en geheele overgave aan God in het gebed. Met aandacht luisterde zij naar de eenvoudige Kerstpreek en toen uit het koor, als de krachtige mannenstemmen zwegen, het geluid van een glasheldere jongensstem zich hooren liet en ver, ver omhoog steeg en haar buurvrouw de hand op haar arm leggend, met bevende lippen fluisterde dat het haast "hemelsch mooi" was, knikte zij haar toe met een glimlach van geluk. De directrice van het _home_ onthaalde haar huisgenooten dien dag op een werkelijk smakelijk kerstmaal; op de tafel stond, in plaats van de planten van ijzer, een kom met hulsttakken vol roode bessen en 's middags kwamen allen te zamen in haar kamer en werd er bij het orgel gezongen. Tot ieders verrassing werden later thee en _cake_ binnengebracht--een ongekende lekkernij in het _home_--en de directrice had zelfs voor allen een klein geschenk, dat zij ieder met een paar hartelijke woorden ter hand stelde. "Ik heb wezenlijk toch zoo'n gelukkigen Kerstdag gehad," schreef Hedwig 's avonds nog aan haar moeder, "en nu ga ik, echt verkwikt door dezen prettigen vacantiedag, weer dubbel ijverig aan het zoeken. Ik ben benieuwd waar het nieuwe jaar mij brengen zal." Vooralsnog scheen dit raadsel niet te zullen worden opgelost, want hoe zij ook haar best deed, hoe zij ook iederen dag weer _meer_ schreef en meer bezocht--het liep alles op niets uit. Zij zou er wanhopig onder geworden zijn, als zij niet met alle energie, die in haar was en met het oude, krachtige geloof in den steun van Gods liefde, alle moedeloosheid in zich had onderdrukt, evenals zij het vreemde gevoel van afmatting trachtte te onderdrukken, dat haar meer en meer plagen ging. Zij spoorde en tramde en las en schreef maar door, altijd maar door--_eens_ zou ze toch zeker slagen! Na een nacht van knagende kiespijn, waarin het druppelgeluid in den hoek van haar kamer haar haast dol had gemaakt, stond zij op zekeren dag duizelig en loom op. "Wat doe ik toch mal!" zei ze een paar malen, toen het juist was of alles met haar in de rondte danste en het haar maar niet gelukken wou de zeep uit het bakje te krijgen. "Geen gekheid, Hedwig, straks in de lucht zul je wel weer opknappen!" Zij voelde zich werkelijk beter, toen zij ontbeten had en in de buitenlucht kwam, al was het dezen ochtend zóó mistig dat zij er een oogenblik van schrikte, toen zij de voordeur opende. Wel hadden zij bij gaslicht moeten ontbijten, maar dat was in deze donkere dagen geen zeldzaamheid en dat het in en om Londen in Januari, zoowel als in December misten kon, wist zij nu reeds lang. Maar zóó erg! Ze knipte met de oogen, toen zij voorzichtig--want zóó dicht voor haar hing de nevel dat zij telkens bang was tegen iemand aan te stooten,---de straat doorgeloopen was. Lag het ook soms aan haar, wàs de mist eigenlijk wel zóó zwaar of waren hare oogen vermoeid na den bijna slapeloozen nacht en kon zij daardoor zoo slecht zien vandaag? Ze vond het prettig, toen zij het boekwinkeltje had bereikt en even rusten kon; toch was er een zekere gejaagdheid in haar om voort te maken, zoo gauw mogelijk voort te maken dat zij toch verder kwam en eindelijk eens werk machtig werd en haastig sloeg zij de eene krant na de andere op en noteerde advertenties en adressen. De vrouw van het winkeltje keek haar een paar malen bezorgd aan en toen Hedwig de kranten neerlegde, vroeg zij deelnemend of het niet beter voor haar zou wezen, vandaag eens rust te nemen en zich niet te ver te wagen in dien dichten, ongezonden mist, die haar ziek zou maken. "Ziek? Ik? Wel neen, ik word zoo gauw niet ziek," zei Hedwig lachend. "Neen, neen, ik neem geen vrijaf van morgen, dat zou mij volstrekt niet passen. Het beste geneesmiddel voor mijne kwalen is werken, flink werken." Het trok zenuwachtig om haar mond, terwijl zij sprak en met een kort afscheid verliet zij het winkeltje, boos op zichzelf omdat de hartelijkheid van het vrouwtje haar week maakte. Maar die stemming kwam natuurlijk ook door het akelige weer, verontschuldigde zij zich, toen zij weer buiten was gekomen. Het was werkelijk of er nòg meer nevel hing dan zooeven en zij den mist zou hebben kunnen snijden, zoo tastbaar was hij. Daarbij gaf de geheimzinnige, spookachtige stilte, die overal heerschte, den indruk alsof alles in den mist was weggezonken, in den "bruinrooden, rollenden nevel, die de weerlooze stad verzwolg, haar levend smoorde, die torens, bruggen, straten, pleinen in het niet deed verzinken, alsof een spons geheel Londen had uitgewischt."[13] Toch ging zij door. Langzaam maar zeker liep ze den bekenden en nu toch zoo moeielijk te vinden weg naar het eerste station van den ondergrondschen spoorweg, waarmee zij een eind reizen wilde om in een der voorsteden van Londen te komen. Zij vond de wandeling zoo ver vandaag, het was of zij niet voortkomen kon, of de mist met zware, klamme hand haar op de borst drukte en belette adem te halen, zoodat zij herhaaldelijk stil moest staan. Een paar malen bonsde zij tegen iemand aan, die dan met een haastig: "_Beg pardon! Such nasty weather!_" haar voorbij ging. Zij begon zich nu weer heel onpleizierig te voelen. De knagende kiespijn keerde terug en daarbij was zij telkens weer zóó duizelig dat zij groote moeite had verder te komen. Zij moest het nu toch erkennen: de vrouw in het boekwinkeltje had gelijk gehad, zij zou verstandiger gedaan hebben met vandaag rustig thuis te blijven. Daar viel haar iets in. Nu zij toch eenmaal zoo ver geloopen was, kon zij wel even aangaan bij de knappe, vrouwelijke dokter, van wie men haar in het _home_ verteld had en die hier in de buurt woonde. Die had om dezen tijd haar spreekuur, dat wist zij en die zou haar zeker wel iets kunnen geven om die lastige duizeligheid te overwinnen; zij zou zeker ook zeggen dat het niet erg was, als 's avonds, als zij te bed lag, haar hart zoo schrikkelijk kloppen kon en er zwarte vlokjes voor hare oogen kwamen. Het zou wel niets zijn, het zou stellig niets zijn, redeneerde zij bij zichzelf. Plotseling uitte zij een kreet van schrik--daar stond ze vlak voor den kop van een paard. Met een ruk werd zij door een krachtigen arm weggetrokken. Paard en wagen verdwenen in den mist en een politieagent, een stoere reus, stond naast haar. "Ik wist niet ... ik dacht...." stamelde zij. Hij haalde de schouders op; zij was zooveel kleiner dan hij, hij kon haar niet verstaan. Hij boog zich nu tot haar over om beter te kunnen luisteren. "Gelukkig dat ik u nog juist bijtijds helpen kon," zei hij vriendelijk. "Het is lastig loopen met dien mist, niet waar? Kan ik nog iets voor u doen?" Maar Hedwig schudde het hoofd; zij kon niet dadelijk spreken, de duizeligheid overviel haar weer. Eindelijk vroeg ze, na diep te hebben adem gehaald, hoe zij loopen moest naar het huis van Miss Hearty, de dokteres. Hij keek haar onderzoekend aan. Zij zag er zoo bleek en teer uit op dit oogenblik dat hij, krachtige reus als hij was, medelijden met haar kreeg. "Het is hier dicht bij; ik zal er u even heen brengen," zei hij welwillend. Zij glimlachte flauwtjes; ze was hem dankbaar voor zijn aanbod. Ze kòn niet meer, ze was angstig ook dat zij zich in dien mist zou vergissen in den weg en zij verlangde nu sterk om de dokteres te spreken. Langzaam sleepte zij zich voort, tot de politie-agent, ziende hoeveel moeite zij had met loopen, haar dringend aanried zijn arm te nemen. Zij deed het gaarne en, zich opeens veel veiliger voelend door den steun van dien sterken arm, vroolijkte zij weer op en dacht eraan, hoe aardig en grappig het wezen zou om over dit avontuurtje naar huis te schrijven. Zij was echter heel blij, toen zij het huis van Miss Hearty hadden bereikt. De aangename warmte in de wachtkamer deed haar goed na de doordringende kilheid buiten; toch huiverde zij nog en bleef zij zich ziek voelen. Ze trof het dat er heden niet veel menschen waren en het vrij spoedig haar beurt werd om binnen te komen, maar toen zij in de consultatiekamer tegenover de dokteres stond, een kleine, tengere, op 't eerste gezicht onaanzienlijke vrouw, doch wier scherpe oogen alles schenen te zien, werd zij weer zoo hevig door kiespijn aangetast dat zij onmogelijk terstond kon antwoorden op de vragen, die haar werden gedaan. "Wacht maar, wij hebben allen tijd," klonk het vriendelijk, "en ga hier nu eens zitten. Zoo'n erge kiespijn? Ja, dat is al heel akelig en dan met dit weer! Dan is het ook haast net of men zichzelf niet is, he? Blijf nu even heel stil zitten, dan zullen wij die wang eens onder handen nemen en probeeren of wij die hatelijke pijn niet weg kunnen maken." Zij drukte Hedwig met zacht geweld achterover in een lagen stoel en liet haar met de gezonde wang tegen de gevulde leuning rusten. Toen wreef ze met hare vingertoppen geurige zalf over de zieke plek heen en weer, heen en weer en langzamerhand voelde Hedwig tot hare onuitsprekelijke verlichting, de kiespijn verdwijnen. Dankbaar sloeg zij de oogen op. "Nù kan ik heel goed spreken," zei ze glimlachend. Toen begon zij alles te vertellen: van de zonderlinge duizeligheid, die haar den laatsten tijd kwelde, van de plotselinge, groote vermoeidheid, het onstuimig kloppen van haar hart en eindelijk, met verheffing van stem en met een kleur van opgewondenheid, van haar zoeken naar werk, naar een betrekking, waar ze niet buiten kòn.... De groote belangstelling in de ernstige oogen, die haar voortdurend bleven aankijken, noopte haar haar geheele hart uit te storten en toen zij eindelijk zweeg, was het met de plotselinge hoop dat Miss Hearty, die zóóveel menschen kennen moest, haar misschien aan een mooie betrekking zou kunnen helpen! Maar de dokter sprak in 't geheel niet over een betrekking. Zij deed Hedwig een paar vragen, onderzocht haar nauwkeurig en zei toen zeer beslist: "Ik zou u aanraden eens een tijdlang volkomen rust te nemen." "Wat?" Hedwig's zelfbeheersching begaf haar. "O neen, dat kan niet, dàt kan ik niet!" riep zij uit met wanhoop in haar stem. "Alles, maar dàt niet!" "Waarom niet?" klonk het zeer rustig. "Ik ben arm. Ik _moet_ zelf mijn brood verdienen en als het kan, nog wat oversparen voor mijn moeder ook. Ik heb nog een weinig geld, het is niet veel meer en als dat op is...." "Het zal stellig genoeg zijn om uw verblijf te bekostigen in het ziekenhuis, dat ik op het oog heb." "Ja, ja, maar daarnà, daarnà? O, ik _moet_ geld verdienen en voor mij zelf zorgen! Och, als ik door u geholpen kon worden aan werk, dan zou ik u zóó dankbaar zijn...." Ze had met veel vuur gesproken, nu kon zij niet meer. Zij kon zich ook niet inhouden en opeens, tot hare eigene bittere ergernis, snikte zij het uit. De dokter nam hare beide handen in de hare. "Als wij nu eerst eens maakten dat we heelemaal weer gezond werden," zei ze zacht. Hedwig keek haar aan; zij zag er zielsbedroefd uit. "Hoe?" vroeg ze fluisterend. "Dat heb ik u gezegd, door te rusten." "Maar dat kàn niet," herhaalde Hedwig. Toen, opeens doordrongen van het besef dat zij al te veel beslag legde op den kostbaren tijd van Miss Hearty, bedwong zij met kracht hare aandoening en maakte zich gereed heen te gaan. "Uwe andere patiënten wachten," zei ze eenvoudig. De dokter knikte even. "Ja zeker, maar wij hebben geen haast." Zij nam haar receptenboekje, schreef een paar woorden op, schelde het dienstmeisje en gaf haar het stukje papier. En zich weer tot Hedwig wendend, vroeg ze: "Heb ik uw vertrouwen?" "O ja, ja." "Doe dan wat ik u zeg." Hedwig knikte. Ze hield zich nu weer flink en wachtte met opgeheven hoofd wat Miss Hearty verder zeggen zou. "Er komt straks een _hansom_ voor, die zal u naar een ziekenhuis brengen, waar het heel goed is. Aan de directrice van uw _home_ zal ik vandaag nog schrijven; men zal u uwe kleeren sturen....." "En ... mijn moeder?" "Haar moogt ge schrijven, zoodra gij wat uitgerust zijt. Houd maar goeden moed; alles zal zeker te recht komen." Hedwig knikte weer; ze kon niet goed spreken. Ook voelde zij zich nu zoo afgemat dat zij nauwelijks in staat was hare gedachten te regelen. Zij wist alleen maar dat de opbeurende stem van de dokteres haar weldadig aangedaan had en dat zij thans niets liever wilde dan haar raad volgen. Als in een droom liet zij zich in de _hansom_ helpen; men gaf den koetsier het briefje en aanwijzingen, even merkte zij op dat de mist iets minder ondoordringbaar was dan straks, toen sloot zij de oogen en reed heen, bij zichzelf prevelend: "Ik geef toch den moed niet op. God helpt, God helpt!" HOOFDSTUK XII. Aan de blauwe Zee. Zij zat nog doodstil en met gesloten oogen, toen de _hansom_ staan bleef voor een groot grijs gebouw, dat door een plein en hek omgeven was en hoewel zij niet sliep, verkeerde zij toch in een soort verdooving, die alles wat zij doormaakte, slechts half werkelijkheid voor haar deed zijn. Als uit de verte hoorde zij het geluid van stemmen, daarop werd zij uit het rijtuig getild, even opende zij de oogen en keek in een lief, ernstig gezicht, toen vielen de zware oogleden weer toe. En steeds als in een droom liet zij zich lijdelijk verder brengen, zonder het ook maar in 't minst vreemd te vinden dat zij, Hedwig Eiche, zich nu in een ziekenhuis bevond en door een pleegzuster gesteund, door breede, hooge gangen liep, waarop ontelbare deuren van ziekenkamers uitkwamen. Later voelde zij hoe men haar ontkleedde en te bed legde en hoe zij eindelijk geheel toe mocht geven aan den overweldigenden drang tot slapen, niets dan slapen ... toen wist zij niets meer. Toen zij een paar uren later klaar wakker werd, zag zij dat zij in een kleine, nette kamer lag en dat alles om haar heen er bizonder proper uitzag. Een ware verademing vond zij het 't eentonige druppel-getik in de waterpijp niet meer te moeten aanhooren, dat haar in het _home_ zoo gekweld had en met een flauw glimlachje deed zij de oogen weer dicht en viel op nieuw in slaap. Het was avond, toen zij weer ontwaakte. Men had het licht in haar kamer nog niet aangestoken, maar door de openstaande deur gleed langs het tochtschut heen, een breede straal van het ganglicht naar binnen. Zij vond het prettig in deze rustige schemering te blijven liggen en hare oogen door het vertrek te laten dwalen over de lichtgrijs-en-blauw geschilderde muren met den zachtgetinten rand, waarin zij duidelijk de witte lelies kon onderscheiden en over de vogels in gouddraad op het kamerschut,--maar lang hield zij het kijken niet vol. Zij had nu zware hoofdpijn en niets scheen haar op dit oogenblik begeerlijker dan haar geheele leven verder te mogen slapen ... al maar slapen! Maar men liet haar geen rust. Opeens flikkerde er hel licht in de kamer; zij schrikte ervan. "Doet het pijn aan de oogen?" zei een zachte stem. "Wacht eens." Er werd een schermpje voor het licht gehangen, maar Hedwig was er niet mee tevreden. Waarom stoorde men haar toch? Zij wou veel liever niet wakker wezen! En zij zuchtte lang en diep. "Ik geloof dat ik niet heel welkom ben," zei dezelfde stem van zooeven en het frissche gezicht van een jonge pleegzuster boog zich over haar heen. Nu kwam er een glimlach op Hedwig's gezicht en haar stemming veranderde. "Juist wel," zei ze met iets van haar oude opgewektheid. "Zoo? Dat klinkt bemoedigend. Drink dit dan nu eens vlug op," en de zuster hield haar een glas melk met ei voor. Hedwig gehoorzaamde, maar toen zij haar hoofd weer op het kussen legde, kreunde zij van de pijn; toch vloog zij plotseling weer overeind. "Ik moet nog aan mijn moeder schrijven," riep zij gejaagd, "het had al lang moeten gebeuren en ik heb maar geslapen den geheelen dag door! En ... en hoe kan ik hier nu toch eigenlijk blijven? Dat _gaat_ immers niet, want wat moet dat allemaal wel kosten! O, het is vreeselijk!" "Misschien wordt het wat minder vreeselijk, als ik u mededeel dat wij van onze patienten geen betaling eischen, omdat onze inrichting voornamelijk wordt gesteund door giften van menschen, die veel en graag geven--èn als ik u zeg dat er aan uwe moeder al bericht is gezonden." "Al bericht gezonden?" stamelde Hedwig verbijsterd, terwijl zij weer liggen ging. "Ja zeker, Dr. Hearty is een poos geleden al bij uw bed geweest. Men had haar vanuit het _home_ ook uw adres in Duitschland gestuurd en toen zij u zoo rustig slapend vond, heeft zij voorloopig in uw plaats aan uw moeder geschreven." Hedwig haalde verruimd adem. "Miss Hearty is een engel!" zei ze met warmte. "Dr. Hearty is iemand, die altijd om anderen denkt," zei de pleegzuster glimlachend. "Dat weten wij hier zóó goed! Zij heeft meer zieken hier in het huis en ze komt van avond ook nog even bij u kijken." "Ik zal wel oppassen dat ik dan niet weer slaap," zei Hedwig, die, niettegenstaande haar hoofdpijn, opeens zeer spraakzaam geworden was. Zij had nu een hooge kleur en hare oogen schitterden. "Ik heb Dr. Hearty een heeleboel te vragen." "Dan zou ik nu toch eerst nog wat gaan rusten," zei de pleegzuster. "Ik kom straks nog wel eens bij u." "Dat is gezellig en ... ik zou zoo graag uw naam weten." "Ik ben zuster Kate. Onthoud het maar goed, want ik ga geregeld voor u zorgen." "Pas dan maar op," zei Hedwig plagend. "Ik ben bepaald een heel lastige patiënt." "Daar geloof ik niets van, maar nu moet mijn patiënt niet meer zoo druk praten," zei zuster Kate beslist. "Anders is Dr. Hearty ontevreden, als zij straks komt." "Ik zal niets meer zeggen, maar ik blijf wakker, want ik wil Miss Hearty beslist spreken." Tot eenig antwoord legde zuster Kate haar wat terecht, dekte haar nog eens toe en verdween. Met hare oogen zoo wijd mogelijk open bleef Hedwig nu "echt goed wakker" liggen. Haar hoofd klopte en de pijn was heviger nog dan zooeven; zij drukte hare handen stijf tegen de slapen, dat gaf wat verlichting. Ze wou nu eens goed bedenken wat zij alles aan Dr. Hearty te vragen had, het was echter alsof zij niet geregeld denken kon en zij vond het nu opeens ook niets rustig meer om zich heen. Wat hoorde zij de zusters duidelijk door de gangen loopen en samen fluisteren! Daar lachte er een! Wat kon er nu toch te lachen zijn? Zij moest het weten, _waarom_ lachte die zuster? Nu bedaarde het gepraat weer. Daar werd luid gescheld. Wat klonk dat hard! Alweer een bel! Ze zou haar deur maar dicht doen, dan hoorde zij alles niet zoo lastig duidelijk. Toen zij echter op wou staan om de deur te sluiten, kwam de duizeligheid weer over haar en zij moest wel blijven liggen, ten prooi nu ook aan een martelend gevoel van eenzaamheid, dat haar drukte meer haast nog dan de erge hoofdpijn. Als zij nu toch eens heel, heel ziek werd en ze werd niet weer beter en als haar moeder en Clärchen dan bericht kregen dat zij heengegaan was--wat zouden die dan bedroefd wezen! En zij was nog zoo jong, ze wou zóó graag blijven leven en flink werken ... och, waarom was alles nu ook zoo gegaan, waarom.... Doch opeens een duw aan het kussen gevend dat het dreunde in haar arm hoofd, zei ze hardop: "Hedwig Eiche, je moest je schamen!" "Zoo, liggen wij zoowaar in ons eentje te babbelen in bed?" klonk terstond daarop de stem van Miss Hearty, die juist om het schut heen kwam kijken. "Ben je soms bezig verzen te reciteeren, meisje? Dat zou ik toch maar voor later bewaren!" De prettige toon en het vertrouwelijke "meisje" stemden Hedwig dadelijk opgewekter. "Hoe heerlijk dat u komt!" zei ze. "Waarom?" "Omdat ik zoo erg alleen was!" "Zóó...." En Dr. Hearty keek zuster Kate aan, die met haar binnen gekomen was. "Neen, zuster Kate is heel vriendelijk voor me," zei Hedwig snel, "maar och, ik weet niet hoe ik het zeggen moet, ik voel me zóó eenzaam! Ik geloof dat het komt omdat ik hier nu zoo lui lig niets te doen! Ik wou zoo erg graag heel gauw weer beter wezen en weer aan het werk en aan het verdienen gaan. Als ik nu maar eerst een goede betrekking had, als ik daar maar zeker van kon wezen, dan zou alles zooveel gemakkelijker zijn." "Wil je me beloven niet over werken te spreken en er zelfs niet aan te _denken_, voordat je geheel en al beter bent?" "Ik wil het wel probeeren." "Goed, dan begin je nu dadelijk met kalm te gaan slapen en iederen dag precies te doen wat zuster Kate je beveelt." "Ja, maar dàt mag ik toch nog wel even vragen, dokter. Lang zal ik toch zeker niet ziek zijn, wel?" "Dat hangt er heelemaal van af of je zelf medewerkt tot je herstel." "O. Dan wou ik u alleen nog zeggen hoe blij ik ben dat u me hierheen hebt laten gaan en ... dat ik mij niet ongerust behoef te maken over al de onkosten...." Zij had het laatste zoo fluisterend gezegd dat Dr. Hearty zich tot haar over moest buigen om haar goed te verstaan. "Je behoeft je over niets ook maar in het minst ongerust te maken," zei ze beslist. "En morgen mag er wel eens een woordje aan je moeder geschreven worden." "Door mij?" "Ja." "Dank u wel, dank u wel." En Hedwig ging gehoorzaam weer slapen met het vaste voornemen, alle gedachten aan werken en nieuwe betrekkingen voorloopig met kracht te onderdrukken en ter dege te doen wat zij zelf maar kon ter bevordering van haar herstel. En zij deed haar best, iederen dag en ieder uur op nieuw, hoewel het niet gemakkelijk was, omdat het herstel heel langzaam kwam en het soms scheen--niettegenstaande al het rusten en al de versterkende middelen--alsof eigenlijk nooit de tijd terug zou komen, waarin zij krachtig en gezond zou wezen als vroeger. En al schertste zij dikwijls vroolijk met zuster Kate en al maakte zij gewoonlijk den indruk van een echt moedige, opgeruimde patiënte, toch kon zij zeer bezwaard van hart wezen en Dr. Hearty, die meestal slechts tijd had voor een haastig bezoekje, zag toch duidelijk hoe de zaken stonden en buiten de kamer schudde zij het hoofd en zei tot zuster Kate: "Zij doet haar best, flink doet zij haar best, maar wij zijn er nog niet...." Door alles heen had Hedwig den moed telkens een paar opgewekte woorden aan haar moeder te zenden, dikwijls herhalend dat zij toch vooral niet bezorgd omtrent haar zijn moest en dat alles zeker spoedig beter zou gaan. Zij schreef ook over een landgenootje, een klein Duitsch meisje, dat in een kamer lag tegenover de hare en een operatie had ondergaan. Het kind had veel pijn en zou lang moeten liggen, had zuster Kate haar verteld, maar zij hield zich kloek, slechts een enkel maal hoorde Hedwig haar pijnlijk kreunen. De moeder had verlof gekregen nacht en dag in het ziekenhuis te wezen; soms kon Hedwig haar het kleine meisje heel zacht in slaap hooren zingen. Zoo gingen de dagen voorbij en veel te langzaam kwam, naar Hedwig's meening, de beterschap. Na een bijna slapeloozen nacht, voelde zij zich op zekeren ochtend nauwelijks in staat te strijden tegen de moedeloosheid, die haar bitter vragen deed, hoe lang deze toestand nu eigenlijk nog wel zou moeten duren--maar ze gaf toch niet toe, ze wou niet tobben, ze woù vol hoop en moed blijven en ze wilde ook doen wat Dr. Hearty haar "duren plicht" noemde: heel bedaard rusten, echt _uit_rusten! Zij bleef stil in dezelfde houding liggen en hare stemming begon iets kalmer te worden, toen zij opeens opgeschrikt werd door het geluid van een scherpen kreet van pijn vanuit de kamer aan den overkant der gang. De kreet werd gevolgd door hevig gesnik en een smeekend geroep van "moeder! moeder!" Daarop klonk teeder de stem der moeder: "Ja, mijn kind," toen was het even heel stil. Doch spoedig vroeg het kleine meisje weer: "Zing wat voor me, moedertje, zing wat!" En zacht, maar duidelijk verstaanbaar voor Hedwig, zong de welluidende vrouwenstem: So nimm denn meine Hände Und führe mich Bis an mein selig Ende Und ewiglich! Ich mag allein nicht gehen, Nicht einen Schritt, Wo Du wirst gehn und stehen, Da nimm mich mit! In Dein Erbarmen hülle Mein schwaches Herz, Und mach' es gänzlich stille In Freud' und Schmerz; Kann ich auch nicht verstehen Wie Du mich führst, Will fröhlich weiter gehen, Weil Du regierst. Wenn ich auch gar nichts fühle Von Deiner Macht, Du führst mich doch zum Ziele Auch durch die Nacht. Lasz ruhn zu Deinen Füszen Dein schwaches Kind, Ich will die Augen schlieszen Und folgen blind.[14] Toen de stem zweeg, bleef alles stil. De kleine lijderes was zeker onder het zingen in slaap gevallen. Hedwig verroerde zich niet. Met haar geheele hart had zij geluisterd. Zij vond het een genot in haar eigen taal te hooren zingen en zij kende de woorden en de melodie en had het lied zelf wel gezongen, toen zij een kind was,--was het daarom alleen dat het haar zoo ontroerde? Zij wist dat zij tot in hare ziel getroffen was door het echt vrome, kinderlijke geloof, dat uit de eenvoudige woorden sprak, zij wist dat ook haar eigen vertrouwen in Gods zorgende liefde er door versterkt werd en opgewekt herhaalde zij zacht bij zichzelf: "Kann ich auch nicht verstehen Wie Du mich führst, Will fröhlich weiter gehen, Weil Du regierst." ... Zij sliep dien nacht rustig en werd voor 't eerst in vele, vele dagen verkwikt wakker. Zuster Kate keek verheugd over den opgewekten toon, waarmee zij haar goeden morgen zeide en Hedwig was blij, toen zij hoorde dat ook het patientje aan den overkant een goeden nacht had gehad. Zij was ook blij dat het Zondag was. Dan werden om twee uur de deuren der ziekenkamers wijd open gezet, opdat de patiënten het orgelspel en het gezang der zusters zouden kunnen hooren, die in het zusterhuis hare middag-godsdienstoefening hielden. Tot nu toe was Hedwig te afgemat geweest om er werkelijk van onder den indruk te komen, maar vandaag was dit anders en stemde de plechtigheid haar blijmoedig ernstig, haast alsof zij er zelf aan deelgenomen had. "Ik ben toch in zoo'n echte Zondagsstemming," zei ze later tot zuster Kate, "ik ga nu eens een heel vroolijken brief aan mijn moeder schrijven." Maar de "heel vroolijke brief" matte haar nog wel af en 's avonds viel het haar weer moeielijker opgewekt te zijn. Ze lag met de oogen dicht en beproefde zooveel mogelijk aan "prettige dingen" te denken, het was echter of de "prettige dingen" heden niet komen wilden! Ze zuchtte ongeduldig,--toen voelde zij een koele hand op haar voorhoofd. Verbaasd keek zij op en: "O dokter, hoe heerlijk!" riep zij uit. "Zoo, dat klinkt al heel hartelijk," zei Miss Hearty lachend. "Hoe gaat het?" "_Veel_ beter nu ik u zie!" Dr. Hearty ging naast het bed zitten, bevoelde Hedwig's pols en zei: "Wij gaan bepaald vooruit." "Gelukkig!" riep Hedwig op een toon van verlichting. "Ik wist het ook eigenlijk wel. En wanneer mag ik nu eens op zitten en eens uitgaan en--weer beginnen te werken? Ik word wezenlijk bepaald slecht van het niets doen!" "Ik zou het maar wat kalm aanleggen." "Kalm aanleggen? Maar dokter, weet u wel dat het hoog, hoog tijd is dat ik weer flink aan het verdienen ga?" "Is dat nu werkelijk zóó noodig?" "Ja _zeker_," en Hedwig knikte driftig, verontwaardigd dat Miss Hearty het belang der zaak zoo weinig scheen te begrijpen. "Vertel mij eens bedaard waarom dat zoo noodig is." En Hedwig vertelde alles. Door de warme sympathie, waarmee naar haar geluisterd werd, aangemoedigd, vertelde zij zonder den minsten ophef, hoe en waarom zij op haar vijftiende jaar van huis gegaan was en van dien tijd af voor zichzelf en gedeeltelijk ook voor haar moeder en zusje had gezorgd. Hoe heerlijk zij het gevonden had dit te mogen doen en hoe gelukkig zij zich doorgaans had gevoeld in haar werk, zelfs op het beruchte Hill House,--welk een genot zij vond in den omgang met kinderen en toen opeens met een opgewondenheid, die haar zelf verbaasde dat zij nu snakte, _snakte_ letterlijk naar nieuw werk, maar nauwelijks wist hoe daaraan te komen en dat zij toch moedig was, heusch heel moedig en ook nog wel geduldig wezen wou. Toen werd het haar te machtig en kon zij niets meer zeggen. En zonder een woord te spreken, trok Miss Hearty haar naar zich toe en met een gewaarwording van veiligheid legde Hedwig het hoofd aan haar borst en schreide rustig uit. Lang duurde het echter niet, of zij hief het hoofd weer op en lachend door hare tranen heen, zei ze: "Ik schaam me verschrikkelijk eigenlijk." "Zoo? En ik kwam je een voorstel doen eigenlijk." "Een voorstel? O, wat is het? Waarom hebt u me dat niet eerder gezegd?" "Je liet mij niet aan 't woord komen," zei Dr. Hearty plagend. "Kijk eens, ik neem omstreeks Paschen mijn vacantie en hoop dan een poosje naar Devonshire te gaan. Nu zou ik me graag in dien tijd wat oefenen in het Duitsch en daarom wou ik jou mee hebben. Wij kunnen dan ook eens bedaard overleggen wat je verder doen zult. Maar nu weet ik natuurlijk niet of je er lust in hebt." "_Weet_ u dat niet?" was al wat Hedwig zeide. Toen met een gebroken stem: "_Oh, how good you are, how good!_" "En nu kalmpjes afwachten wanneer je met je nieuwe leerling beginnen moogt," zei Dr. Hearty, toen zij afscheid nam en Hedwig zei kalm: "Ja, natuurlijk," maar toen Miss Hearty weg was, riep zij opgewonden om zuster Kate. Zuster Kate kwam lachend binnen. "Ja, ja, ik heb alles al gehoord," zei ze. "En 't is een waar genot met Dr. Hearty op reis te zijn, dat weet ik bij ondervinding. Zij neemt bijna ieder jaar iemand met zich mee, als ze vacantie heeft; is dat niet aardig? Broers of zusters heeft zij niet meer, maar haar leven is toch alles behalve eenzaam natuurlijk, omdat zij altijd om anderen denkt." "Zij is zeker een heel knappe dokter en erg geliefd en gezien, niet waar?" vroeg Hedwig, met bewondering in haar stem. "Zeer geliefd en gezien en een weldaad voor velen," zei zuster Kate warm. Wat schreef Hedwig nu een paar blijde regeltjes naar Duitschland en hoe bespoedigde de groote vreugde het herstel! Toen er zonnige dagen kwamen, mocht zij eens opzitten, later eens even met zuster Kate wandelen, toen geregeld iederen dag uitgaan en eindelijk kon de dag voor de reis naar Devonshire worden bepaald. 't Was kil, druilerig weer en er viel een hardnekkige motregen, toch vond Dr. Hearty het onnoodig de reis uit te stellen. Zij kwam Hedwig in een vigilante halen, liet haar zich goed instoppen, zeide meer dan eens dat zij hàar nu in alles gehoorzamen moest, toonde zich blij als een kind dat zij vacantie had en reed in de prettigste stemming met de gelukkige Hedwig naar Paddington-station. "Hè, wat ziet Londen er weer vuil en donker en somber en modderig uit!" riep Hedwig onder het rijden. "Heerlijk dat wij er uitgaan!" "Ja, ten minste ... als wij het in Devonshire beter krijgen," zei Dr. Hearty op bedenkelijken toon. "Maar dat zal toch wel! Zuster Kate zei dat de lucht daar zoo zuiver was en dat het er zóó mooi was! Zij heeft er familie wonen, in de buurt van Teignmouth, juist waar wij naar toe gaan. Het moet er verrukkelijk wezen!" "Ik _hoop_ het," zei Miss Hearty weer, "maar als wij er zulk slecht weer treffen...." "Dan vind ik het _toch_ heerlijk, omdat ik bij u ben!" zei Hedwig vroolijk. "Pas op maar, mijn gezelschap kon je wel eens niet meevallen op den duur!" "_Was sich liebt, neckt sich_," zei Hedwig lachend. "Wilt u dat nu eens voor mij in 't Engelsch vertalen?" "Daar heb ik op dit oogenblik volstrekt geen tijd voor, want hier zijn wij aan Paddington-station. Zorg jij nu voor de bagage en de kleine pakjes--denk er om, er is een _luncheon-basket_ bij,--dan ga ik plaats nemen en zien dat wij een goeden coupé krijgen." Een _luncheon-basket_? Hoe aardig dat die er bij was! Hedwig was er zeer benieuwd naar en toen zij de kostbare mand werkelijk veroverd had, stond zij erop haar zelf te dragen en liet de andere bagage aan den kruier over. Miss Hearty stond reeds bij een coupé op haar te wachten, omringd door vrienden, die echter de een na den ander afdropen, toen zij beslist te kennen gaf met haar patientje alleen te willen reizen. Hedwig moest languit op de bank gaan liggen en het zich zoo gemakkelijk mogelijk maken. "Je laat je maar door mij bedienen, alsof het van zelf spreekt," zei Dr. Hearty om haar te plagen, terwijl zij haar een kussen onder het hoofd legde. Zij moesten eenige uren in den trein doorbrengen, maar de tijd viel geen van beiden lang. Zij rustten en lazen en babbelden wat en Hedwig klapte in de handen, toen Dr. Hearty eindelijk het oogenblik gekomen achtte om de _luncheon-basket_ te openen. "Misschien is het ook nog wel wat te vroeg om nu reeds te gaan eten," zei ze met een strak gezicht, terwijl zij de mand gesloten hield. "Je hebt zeker nog geen honger?" "Als een paard!" liet Hedwig zich ontvallen. "Maar meisje, wat een uitdrukking! Ik hoop niet dat ik iets heel ondoordachts gedaan heb door met jou op reis te gaan." "'t Is nu te laat," zei Hedwig overmoedig, "er is niets meer aan te veranderen. En mag ik nu als 't je blieft wat te eten hebben? Anders val ik nog flauw en dan krijgt u nog maar meer last met me!" "Daar, daar!" En Miss Hearty opende de mand en zette haar een stuk koude kip voor, een schoteltje geconfijte peren en een bekertje wijn. "Begin daar maar vast mee." "Graag." Welk een grappige, prettige maaltijd was het en hoe keek Hedwig op bij alles wat die gewichtige mand bevatte! Het was of er nooit een eind zou komen aan de verrassingen en toen er nog als dessert een paar trossen druiven verschenen, riep zij uit: "Waar hebben die nu toch gezeten?" "Dat is mijn geheim," zei Dr. Hearty. "Ja, ja, het is geen kleinigheid praktisch met zoo'n voorwerp om te kunnen gaan. Maar nu moeten wij uitkijken, want nu zijn we in Devonshire." "Gunst!" Hedwig was onmiddellijk één en al aandacht en ging dicht bij het raampje zitten. Zij kregen thans herhaaldelijk een kijkje op de blauwe zee en rijen met frisch groen begroeide huizen. Een paar malen zei Hedwig: "Ziet u wel dat het hier heel anders is dan in Londen?" En Dr. Hearty knikte en zeide: "Ja, _hier_ wel, maar wij zijn er nog niet!" Toen zij er waren, toen zij te Teignmouth den trein verlieten, de zoele, geurige lucht inademden en zich in een open rijtuig naar de kamers lieten rijden, die Dr. Hearty gehuurd had, was het Hedwig toen niet als droomde zij? En hadden zij werkelijk eerst dien ochtend Londen met alle guurheid en donkerheid en mist en motregens en modder verlaten om overgeplaatst te worden naar dit wonderland, waar de zon vroolijk scheen, waar de zee zoo liefelijk blauw was en met haar wit schuim zoo teekenachtig afstak bij de terra-cotta-tinten der rotsen, waar langs de muren der villa's reeds--het was in April--klimrozen bloeiden en de heggen vol witten en rooden hagedoorn stonden? "O, ik had niet gedacht dat het zóó mooi zijn zou," zei Hedwig. "Kijk toch eens!" Zij reden de breede laan van een bosch door en tusschen het klimop op den grond, vertoonden zich primula's zoo ver het oog maar reiken kon, groote, zacht-gele primula's in dichte bossen, alle bestemd, naar het scheen, om vroolijkheid en lichte, heldere gedachten in het leven te roepen. [Illustration: De kerk te Cockington (Devonshire).] Later steeg de weg en zagen zij de zee weer in al haar glorie van blauw en wit en zacht-violet. Op de rotsen van lichtrood zandsteen, die er om heen lagen, schitterde goudgele brem en groeiden en bloeiden weelderig de wilde aarbeiplantjes, terwijl telkens weer langs den weg groote ruikers primula's zich vroolijk lieten zien naast breede streepen boschviooltjes of vergeet-mij-nieten, een enkel maal in de buurt van ooievaarsbek en speenkruid. Lange slingers puntig klimop met lichtgroene, zich ontplooiende blaadjes hingen over oude muren heen, die in hunne spleten voedsel gaven aan tuiltjes oogentroost en fijne steenvarentjes. Soms vertoonden zich aan beide kanten van den weg, letterlijk een laan vormend, hooge, krachtige bremstruiken, boomen haast, alle schitterend met een overvloed van gouden bloemtrossen en altijd weer, tusschen dennen en bremstruiken door en langs de lichtroode rotsen, zag men de blauwe zee, kalm en liefelijk en droomerig als in een sprookje. Hedwig's oogen dronken gretig al die schoonheid in. "Wat een land! Wat een land!" riep zij opgetogen. "En alles groeit hier maar te gelijk. Rozen en primula's en brem en speenkruid en meidoorn; wat moet dat hier voor een gezonde lucht zijn! Ik voel nu al dat het me goed doet!" "Dat is gauw," zei Dr. Hearty heel bedaard. "Als de kamers, die ik gehuurd heb, je nu straks maar niet tegen vallen." "Niets kan mij meer tegen vallen," zei Hedwig met vuur. "Al moest ik hier ook in een kelder slapen...." "Daar zou ik toch minder vóór zijn," zei Dr. Hearty beslist. "Maar hier zijn we waar we wezen moeten." Zij stapten uit bij een niet groot, eenvoudig huis, dat rondom in een tuin lag, waar de gele en roodbruine muurbloemen geurden en terstond verscheen een tengere, blonde vrouw en heette haar hartelijk welkom. Nieuwsgierig volgde Hedwig haar en Dr. Hearty de trap op naar een kamer, die als zitkamer was ingericht en door een zeer breed openslaand raam een ruim uitzicht gaf op zee en rotsen. "Ik hoop dat gij u hier thuis zult voelen," zei de vrouw vriendelijk. "Het avondeten zal spoedig gereed zijn. De slaapkamers zijn hier naast, het portaal over, zooals ik u geschreven heb." "Dank u, Mrs. Dimbleby. Dan gaan wij nu eerst wat rusten," zei Miss Hearty. "Wij willen heel graag straks wat te eten hebben en uw geurige thee drinken, waarvan ik zooveel goeds heb gehoord. Ik zal mijn vriendin de slaapkamers wel laten zien." "Mijn vriendin!" Hedwig vond het bepaald een eer zich zoo te hooren noemen en zoozeer onder den indruk was zij van het heerlijke gevoel van na lang ziek te zijn geweest weer gezond te worden en van den verkwikkenden overgang van de vrij eentonige stilte in het ziekenhuis tot de verfrisschende rust in de natuur, dat zij in een vlaag van opgewondenheid Dr. Hearty om het middel greep, met haar in de rondte danste en haar toen een klinkenden kus gaf. "Maar heb ik nu ooit van mijn leven!" riep Miss Hearty uit. "Hemeltje, wat ben ik begonnen door op reis te gaan met iemand, die zoo weinig begrijpt hoe zij met ouderen en wijzeren om moet gaan...." "Wat is alles hier alleraardigst en met smaak ingericht en hoe heerlijk overal die bloemen!" viel Hedwig oneerbiedig in en ze keek met welgevallen naar het tafeltje voor het raam met de lage, gemakkelijke stoelen er naast, de rustbank in den hoek, het behangsel met de losse appelbloesemtakken en de lichtgroen geschilderde lambrizeering, den mooi bewerkten schoorsteenrand en het meest nog naar de sierlijke, olijfgroene en roode pulletjes, kannetjes, vaasjes en kommen, alle gevuld met primula's, viooltjes, muurbloemen, ranken klimop en meidoorntakken en, waar maar een plaatsje was, in de kamer neergezet. "Ja, wij zullen het hier wel uit kunnen houden," zei Miss Hearty, "maar ga nu mee. Wij slapen vlak in elkaars nabijheid, zooals je ziet." Aan denzelfden kant van het huis als de zitkamer lagen de slaapkamers; men had er hetzelfde mooie uitzicht en het was er frisch en rustig. "Ook al weer alles even keurig," zei Hedwig. "Ik vind het hier eenvoudig volmaakt." "En nu moet jij je dan ook eens volmaakt stil houden," zei de dokter, "en minstens een half uur te bed gaan liggen. Ik kom je wel roepen voor het avondeten." En meteen sloot zij de deur tusschen de beide slaapkamers achter zich en liet Hedwig alleen. Gehoorzaam deed deze wat haar bevolen was en toen zij eenmaal lag, voelde ze dat zij wel vermoeid was. Aan slapen had zij echter geen behoefte en zij liet hare oogen dus met welbehagen glijden over de met wit neteldoek bedekte toilettafel, over de lichtgroene waschtafel en spiegellijst, de lichtgroene latafel en hangkast, alle zoo vroolijk afstekend bij de wilde rozen op het behangsel en kom en kan der waschtafel. Toen gaf zij ook hare oogen rust en luisterde alleen nog maar--deed niets dan luisteren naar het kabbelen der zee, dat zacht tot haar kwam en haar als vredige muziek in de ooren klonk. Een half uur later werd er aan haar deur getikt. "_Come in!_" riep ze, denkend dat het Dr. Hearty was, die haar kwam roepen, doch de deur ging langzaam open en niet Miss Hearty, maar een meisje van een jaar of dertien met lang, blond haar, kwam bedeesd nader. Zij hield het hoofd wat voorover gebogen en de blauwe oogen keken zoo schuchter en te gelijk zoo nieuwsgierig dat Hedwig er plezier in had en lachend zei: "Kom maar gerust wat dichter bij en bekijk mij eens goed, want dat wil je toch zeker graag, niet waar? Wie ben je eigenlijk? _Ik_ ben een Duitsch meisje en jij...." "_I am English_," zei het meisje, terwijl al de verlegenheid uit haar gezicht verdween en zij eveneens vroolijk lachte. "_I am Mrs. Dimbleby's daughter. Are you ready for your supper?_" Terstond gleed Hedwig van het bed af, ten zeerste "_ready for her supper_," zooals ze zeide. Nog even vroeg zij aan het meisje hoe zij heette en "Dorothy" klonk het weer bedeesd, toen knikte het blonde hoofdje haar nog even vriendelijk toe en verdween Dorothy weer, zacht en behoedzaam zooals zij gekomen was. In de zitkamer stond de tafel gedekt en werd Hedwig beleefd, met een kleine buiging, begroet door Mr. Dimbleby, den heer des huizes, die er als een echte _gentleman_ uitzag. Terwijl hij een stoel voor haar aanschoof, een paar lage vaasjes met primula's op de tafel zette, vingerdoekjes op de borden legde, het servet met de mooie papaverteekening gladstreek en den schotel met ham bij het bruine brood voor Dr. Hearty neerzette, kon Hedwig duidelijk opmerken dat zijn dochtertje sprekend op hem geleek en van hem hare beschaafde manieren hebben moest. Ook in Mr. Dimbleby's oogen lag de stil-vroolijke trek, dien zij in Dorothy's oogen had ontdekt. Zij sprak er met Dr. Hearty over, toen Mr. Dimbleby het vertrek verlaten had. [Illustration: Dorothy Dimbleby.] "Het moet een bizonder aardige verhouding zijn tusschen die twee," zei Dr. Hearty. "De moeder is ook heel lief, maar zwak. Zij zijn om haar in Devonshire komen wonen en Dorothy is hun eenigst kind. Zij vindt het heerlijk hier, gaat nog school natuurlijk, maar is toch ook reeds de rechterhand van haar moeder. Met haar vader moet zij dikwijls de grootste pret hebben en allerlei grappen uithalen. Zij zou misschien wel een prettige leerling zijn, niet waar? Maar ik vrees, dat zij aan Duitsche lessen voor haar nog niet toe zijn." Neen, daaraan werd door de ouders van Dorothy blijkbaar voorloopig niet gedacht, maar aardig was het zoo goed als Hedwig en zij al heel spoedig samen over weg konden. Reeds den eersten ochtend, toen Hedwig een poosje vóór Miss Hearty in de zitkamer verscheen, raakte zij druk met Dorothy, die bezig was het ontbijt klaar te zetten, in gesprek en hadden zij zoo'n plezier samen om een zoutvaatje, dat op een zeer dwaze manier van de tafel rolde, dat zij maar niet op konden houden met lachen. Toen de tafel in orde was en Dorothy vroeg of zij den _bacon_ maar zou gaan halen, verzocht Hedwig haar eerst nog een beetje bij haar te blijven praten, maar Dorothy zei, plotseling weer ernstig en bedeesd dat zij nog stof af moest gaan nemen op de bovenkamer. "Dan zal ik je even helpen!" riep Hedwig, die na haar goede nachtrust in een bizonder opgewekte stemming was en Dorothy nam haar mee naar boven naar een groote, zonnige kamer, waar al hare schatten waren ten toon gesteld en naast een kastje vol boeken, snuisterijen, teekeningen en groote kaarten met mooi gedroogde bloemen, een bruin houten kist stond. "Daar is van _alles_ in," verklaarde Dorothy, "en daar spelen we mee, mijn vriendinnen en ik, als wij een vrijen middag hebben. Dan houden wij hier allerlei voorstellingen en dan helpt vader dikwijls mee om alles in orde te maken. Moeder komt dan kijken. Maar den laatsten tijd is er niet veel van gekomen, omdat moeder nogal ziek is geweest en wij moeten nu wachten tot zij weer wat sterker is...." Zij dribbelde ijverig heen en weer met haar stofdoek en gaf handig en vlug aan de kamer een netter aanzien. Toen moest zij weer naar beneden, eerst den _bacon_ en de eieren voor de gasten halen, toen haar moeder, die laat opstond, haar ontbijt brengen, toen de bedden afhalen en de waschtafels in orde brengen, daarna zelf ontbijten en eindelijk naar school gaan, wat zij deed met een welgemoed: "_Good-bye_" voor Hedwig, die haar bij het raam stond na te kijken. Als zij om twaalf uur uit school thuis kwam, wachtte haar allerlei huishoudelijk werk, dat haar moeder niet had kunnen af maken, dan weer school en lessen, een wandeling met Mr. Dimbleby, wat werken in den tuin en dan naar bed. Dorothy Dimbleby wist wèl weg met haar tijd en vond dat zij "een echt heerlijk leven" had! Zingend, zonneschijn brengend waar zij maar kon, altijd bereid de handen uit de mouw te steken, soms tot in het overdrevene bescheiden, dan weer uitgelaten vroolijk, maar door de haar aangeborene beschaving des harten, nooit brutaal of onhebbelijk, zóó was Dorothy Dimbleby,--een levenslustig en zacht klein vrouwtje en de trots van hare ouders. "Ach, dat dit schepseltje nu juist geen Duitsche gouvernante noodig heeft!" zuchtte Hedwig, toen zij een week bij de Dimbleby's hadden gewoond en Dorothy meer en meer hadden leeren kennen. "Maar _ik_ heb er des te meer een noodig," zei Dr. Hearty dan en met veel ijver gaf Hedwig haar iederen dag haar Duitsche les en babbelde op de wandelingen Duitsch met haar. Die "nooit te vergeten wandelingen" schreef zij in hare brieven naar huis. "Maar zal ik wel ooit _iets_ van deze gelukkige dagen vergeten? Alles is even heerlijk! Ik voel me weer volkomen gezond en houd iederen dag meer van Dr. Hearty, die als een moedertje voor me zorgt en in één woord allerliefst is. Wij bespreken heel veel samen, ook ernstige dingen. Iederen avond, als het zoo plechtig stil is om ons heen en de zee er uit kan zien alsof zij sluimert, leest Miss Hearty mij een Engelsch gezang voor en doen wij samen een kort gebed en Zondag zijn wij voor 't eerst samen naar de kerk geweest. Wij aten toen vroeg en wandelden daarop naar Torquay, een prachtige tocht, waarop wij van den weg af aldoor de zee konden zien, die dien dag vrij woest was met hooge, witte koppen op de rollende golven. Er woei een frissche wind en de stengels der bloemen en de lichtgroene punten aan de dennentakken bewogen al heen en weer. Het was heerlijk wandelweer en Torquay onbeschrijflijk mooi! Lang bleven wij er niet, omdat we nog naar Cockington wilden en daar in de schilderachtige kerk den avonddienst wenschten bij te wonen. Ik stuur u hierbij een afbeelding van de kerk; is zij niet mooi? De dienst was eenvoudig, maar wel indrukwekkend. Wij dronken later een kopje thee bij kennissen van de Dimbleby's, die in een alleraardigste _cottage_ wonen en ook weer overal bloemen hadden staan. Ik kreeg een grooten ruiker vergeet-mij-nieten mee en gaf er later een tuiltje van aan Dorothy, die de bloempjes droogde en opplakte en eronder schreef: "_From my dear German friend._"...." Het waren vroolijke, zorgelooze dagen, zooals Hedwig zich niet herinnerde er ooit te voren in haar leven te hebben gekend. Slechts een enkel regenbuitje kwam nu en dan de zon verdrijven; dan lieten zij in de prettige zitkamer een vuurtje aanleggen en werkten samen Duitsch, lazen, schreven brieven, speelden spelletjes met Dorothy en schaterden het soms uit om de dwaze raadsels, die Dr. Hearty als uit de mouw wist te schudden. Maar als het mooi weer was, brachten zij nagenoeg den geheelen dag buiten door, tochten makend over de heuvels en door de bosschen of langs de rotsen en de zee, om soms in een of anderen bakkerswinkel in een gemoedelijk achterkamertje, waar het vol bloemen stond, een tweede ontbijt te gebruiken en tegen den avond met primula's en jong groen beladen, thuis te komen. Het was na zulk een dag dat Hedwig op een avond de zitkamer van frissche bloemen stond te voorzien, toen Dr. Hearty zich bij haar voegde met de woorden: "Als je nu klaar bent met al dat gescharrel, hoop ik dat je ook eens een oogenblikje voor mij over hebt." Hedwig keek snel op. Dr. Hearty en zij waren er aan gewend geraakt elkaar schertsend op deze wijze toe te spreken en te plagen, maar er klonk thans iets ernstigs in den toon van Miss Hearty's stem, dat Hedwig trof. Zij liet heel den schat geurige viooltjes, die zij met zooveel moeite verzameld had, uit hare handen vallen en vroeg haastig: "_Is_ er wat?" Miss Hearty knikte en glimlachte even. "Maak eerst je bloemen maar netjes in orde, dan zal ik het je zeggen." Zoo vlug mogelijk stak Hedwig de dunne steekjes in het water, toen ging zij over Dr. Hearty zitten en vroeg dringend: "Nu?" "Zou je graag in Manchester wonen?" vroeg Dr. Hearty zonder eenige verdere inleiding. "In Manchester? Nooit geweest!" zei Hedwig snel. "Is dáár werk voor me?" "Hoogst waarschijnlijk wel. Kijk eens, men heeft mij vroeger eens verteld en toevallig een paar dagen voordat wij op reis gingen, nog eens weer, dat er in Manchester groote behoefte is aan iemand, die goed Duitsch onderricht kan geven aan scholen, zoowel als aan privaat-leerlingen. Ik heb de zaak nu eens grondig onderzocht en het resultaat is zoo bevredigend dat ik wel geloof je te mogen voorstellen, het erop te wagen en je in Manchester te vestigen." "Dat zou ik heel graag willen," zei Hedwig met vuur. "Maar ... hoe zou ik dan in het begin ... ja, waarvan moet ik dan leven, zoo lang ik nog geen of weinig lessen heb?" "Daarover heb ik ook gedacht. Ik ken in Manchester een goed _home_, waar je voorloopig althans zoudt kunnen wonen. De directrice is een vriendin van mij en zal zeker heel vriendelijk voor je zijn. Natuurlijk kan zij je niet voor niets in huis nemen, maar als je mij nu bepaald een genoegen doet door wat geld van mij te leenen, waarmee je bij voorbeeld voor een half jaar gered zoudt zijn, dan wil je dat toch zeker wel aannemen?" Hedwig legde beide handen op de hare. "Ik weet niet hoe ik u danken moet," zei ze eenvoudig. "Dat is dus afgesproken. Nu zou ik zeggen, als wij nu nog een dag of tien hier bleven en dan van hieruit alles beschreven, was dat het geschiktste. Ik heb aanbevelingen voor je bij twee families en bij de directrice van een school, waar Duitsch onderwijs verlangd wordt en daar kun je dus dadelijk werk van maken. Gaat dit naar wensch, dan volgen de andere lessen ook wel." "Ik kan u niet zeggen hoe zulk een werkkring mij aantrekt," zei Hedwig. "Er is maar één ding jammer bij...." "En dat is?" "Dat Dr. Hearty niet in Manchester woont," zei Hedwig met glinsterende oogen. "Ja, als je aan 't flikflooien gaat, moeten wij maar van het onderwerp afstappen," zei Miss Hearty lachend. "Ik had je anders juist nog willen vertellen dat er misschien een kennis van mij, toevallig juist uit Manchester, hier in de buurt op Luscombe Castle bij Dawlish, komt logeeren. Het zou aardig wezen als wij haar nog zagen. We moeten in ieder geval morgen maar eens naar Dawlish toe wandelen en Luscombe Castle gaan zien; maar ga nu vóór het avondeten een kwartiertje rusten, want je bent weer één en al opgewondenheid." Hedwig ging gehoorzaam heen, al was zij tot rusten allerminst gestemd. Op den rand van haar bed zat zij met een dankbaar en verruimd hart naar de zee te kijken en naar de schaduwen op de lichtroode rotsen, waarop de gouden brembloesems wuifden. "Heerlijk, heerlijk!" fluisterde zij een paar malen. "Wat zal ik nu mijn best gaan doen!" Het was of de zon nog nooit zóó mooi had geschenen als den volgenden dag, toen Dr. Hearty en zij naar Dawlish toe wandelden. Hedwig was uitgelaten en zong en huppelde langs den weg als een kind, zich niet storend aan de opmerkingen van Miss Hearty dat dit volstrekt niet "_quite English_" was! Zij werd wat stiller, toen zij het schilderachtige Dawlish achter zich lieten en de hooge, donkere dennen en ceders in het gezicht kregen, die het heuvelachtige park van Luscombe Castle zoo bizonder mooi maken. "Weet je wat nu een raar geval is? Dat ik niet aan Mr. Dimbleby gevraagd heb of het kasteel wel voor 't publiek te zien is," zei Dr. Hearty, toen zij den ingang van Luscombe naderden. [Illustration: Luscombe Castle bij Dawlish (Devonshire).] "Kom, laten wij maar door loopen! Het ziet er zóó prachtig uit," zei Hedwig. "Als wij nu zeggen dat wij heel uit Londen komen...." "O zoo! Dus dan wil jij het woord wel doen zeker?" "Met plezier," zei Hedwig terstond, maar zij zag toch een beetje vreemd op, toen zij juist op dat oogenblik bij het hek een man zagen staan, die rustig naar de beide dames stond te kijken. "Dat zal de tuinman wezen," zei Dr. Hearty. "Je treft het dat hij daar juist staat. Vraag het hem nu maar gauw." "Zeker," zei Hedwig. Toen zich tot den man wendend, die dadelijk beleefd zijn pet afnam, "wij kunnen immers het park en het kasteel wel zien, niet waar?" "O ja, het park in ieder geval wel. Zal ik u dan den weg maar wijzen?" antwoordde de man bereidvaardig. "Graag," zeiden Dr. Hearty en Hedwig als uit één mond en nu begon er een liefelijke wandeling door het schoone, boschrijke park van Luscombe. De man vertelde dat er vroeger een oude boerderij gestaan had en dat eerst in 't begin der 19^e eeuw het tegenwoordige kasteel was gebouwd en de meeste der tegenwoordige, zware boomen waren geplant. Hij deelde een en ander mede op een onderhoudende, soms geestige wijze en de beide dames, die achter hem liepen, waren het er--misschien wel wat heel hoorbaar!--over eens dat hij: "_a very nice man indeed_" en "_quite gentlemanly_" was. Toen zij dicht bij Luscombe Castle waren, vroeg Hedwig weer: "En het kasteel, is dat ook te zien? Kan dat misschien even voor ons gevraagd worden?" De man dacht een oogenblik na. "Ik wil het wel voor u vragen," zei hij met een fijn glimlachje, "maar ik weet niet of het toegestaan zal worden." "Wij zullen maar in hoop leven en geduldig hier op u blijven wachten," zei Dr. Hearty, waarop hij beleefd boog en verdween. Het duurde niet lang of een ander, een knecht in livrei, verscheen in zijn plaats en vroeg of de dames maar zoo goed wilden zijn hem te volgen, "het kasteel stond voor haar open." Van pure blijdschap kneep Hedwig Miss Hearty even in den arm, maar de dokter fronste de wenkbrauwen. "Deftig zijn!" fluisterde zij en trok daarbij zoo'n dwaas gezicht dat Hedwig groote moeite had het bevel te gehoorzamen. Zwijgend volgden zij nu den knecht naar een marmeren vestibule, toen een breede gang met hooge palmen door en eindelijk naar een kleine, vroolijke kamer, waar bij een raam een dame thee zat te schenken, en waar zij, tot haar niet geringe verwondering, bij een ander raam den man zagen staan, die haar door het park den weg gewezen had en--die niemand anders bleek te zijn dan de eigenaar van het kasteel! Dr. Hearty was de eerste, die van hare verbazing bekwam en in welgekozen bewoordingen verontschuldigingen maakte over de dwaze vergissing. "Het deed mij veel genoegen te hooren," was het vroolijke antwoord, "dat ik "_a nice man_" en "_quite a gentleman_" was! Mag ik u nu eens aan mijne vrouw voorstellen? Van Dr. Hearty hebben wij ook hier in Devonshire natuurlijk veel hooren spreken en ik wist dat zij hier in de buurt haar vacantie doorbracht. Is deze jonge dame geen Engelsche?" Hedwig zelf bracht hem op de hoogte en nu verzocht de vrouw des huizes de dames te gaan zitten en een kopje thee te gebruiken en toen deze verkwikking genoten was, werd het fraaie kasteel werkelijk bezichtigd, waarna Dr. Hearty en Hedwig afscheid namen van de vriendelijke menschen met de belofte nog eens terug te zullen komen vóór haar vertrek. HOOFDSTUK XIII. Een rijk Leven. Enkele dagen later regende en woei het vrij hard. In den haard der zitkamer werd een vuurtje aangelegd en spoedig dansten de gele vlammen vroolijk om een blok beukenhout. Dr. Hearty en Hedwig keken er naar, terwijl zij Hedwig's aanstaanden werkkring te Manchester bespraken en een circulaire opstelden, die Hedwig zou laten drukken en rond sturen en waarin "_Fräulein Hedwig Eiche from Hannover_"--Hedwig's geboorteplaats lag in de provincie Hannover--hare diensten als onderwijzeres in het Duitsch aanbood. "_Erg_ gelukkig dat je juist uit dat gedeelte van Duitschland komt," zei Dr. Hearty, "dat is dadelijk hier in Engeland een goede aanbeveling, omdat Hannoversch Duitsch als zoo mooi bekend staat." Hedwig verheugde er zich ook over. Zij was in een bizonder opgewekte stemming, die nog verhoogd werd door de gunstige berichten, haar zooeven in een brief van haar moeder gezonden. Clärchen had het oude plan om ook gouvernante te worden, opgegeven en was op weg om een flinke huishoudster te worden. Zij ging iederen dag van 's ochtends tot 's avonds naar een groot doktersgezin, waar zij als _Stütze der Hausfrau_ werkzaam was. Zij had het er heel prettig en verdiende goed en haar moeder had ook volop werk; zij hoopten nu langzamerhand zooveel te besparen dat zij Hedwig eens konden komen bezoeken, als zij goed en wel te Manchester gevestigd was! Hedwig zelf bouwde ook allerlei luchtkasteelen en Dr. Hearty deed er druk aan mee; zij meubelden reeds in gedachten een huisje, dat Hedwig eenmaal bewonen zou, als zij met hare Duitsche lessen fortuin had gemaakt. "Ik neem al vast geen schommelstoel, dat weet ik ten minste wel," zei Hedwig lachend, terwijl zij naar hartelust heen en weer zat te schommelen voor het vuur, "want daaraan ben ik hier veel te veel verslaafd geraakt, maar in ieder geval...." Wat zij in ieder geval al of niet doen zou, kwam niemand ooit te weten, want juist op dit oogenblik werd er aan de deur geklopt en kwam Dorothy binnen met een briefje voor Dr. Hearty. "Van Luscombe Castle; er wordt op antwoord gewacht," zei ze. Hare oogen keken heel nieuwsgierig, terwijl Miss Hearty het briefje las, maar zij bleef toch zwijgend wachten, evenals Hedwig, die onafgewend naar Miss Hearty's gezicht zat te kijken en het "heerlijke schommelen" thans geheel naliet. Dr. Hearty glimlachte even, toen zij het briefje weer dichtvouwde, maar zij sprak geen enkel woord. Bedaard schreef zij een antwoord en overhandigde dit aan Dorothy en eerst toen deze weer verdwenen was, zei ze langzaam en als in gedachten: "Dat is dus overmorgen...." "Overmorgen? Wat is er overmorgen?" vroeg Hedwig snel. "Gunst ja, ik had je waarlijk wel eerst mogen vragen of je er wel lust in hadt; het spijt me dat ik daaraan niet gedacht heb. Nu, je kunt je altijd nog bedenken." "Lust in hadt! Maar waarin dan toch?" vroeg Hedwig ongeduldig. "Spreek toch niet zoo in raadselen!" "Ik zal duidelijk zijn als jij je kalm houden wilt," zei Dr. Hearty, die er plezier in had haar te plagen. "Maar ik ben zoo kalm als wat!" "En je schommelt niet eens!" "Alsof dàt een bewijs van kalmte was!" riep Hedwig lachend uit. "Enfin, ik ben al weer druk bezig. Kijk maar!" Zij bracht den schommelstoel duchtig in beweging en keek de dokter vragend aan. "Er zal overmorgen een dineetje wezen op Luscombe Castle," zei Miss Hearty, "en daar wil men ons graag bij hebben. Mijn vriendin uit Manchester komt vandaag." "Een dineetje! Hoe verrukkelijk!" riep Hedwig, opspringend uit haar stoel. Toen opeens met een verslagen gezicht: "Maar ik heb geen enkele japon, die daarvoor mooi genoeg is." "Geen japon? Och kom...." "Neen, wezenlijk niet. Die Iersche mousseline is totaal versleten en verder heb ik weinig anders dan eenvoudige blouses en een paar donkere japonnen." "Ja, dat gaat niet, vooral nu niet, nu ik juist een beetje eer met je moet inleggen. Mijn zijden japon kan ik je moeielijk leenen, die zal ik zelf aan moeten trekken en buitendien...." "Buitendien zouden mijn beenen er dan ook een heel eindje uitsteken," zei Hedwig, terwijl zij naast Miss Hearty ging staan en lachend op haar neer zag. "Ik ben wel _iets_ grooter dan u!" "Oneerbiedig kind! Maar hoe zullen wij raad schaffen? Dorothy zal ook niets hebben. Zij is wel nogal groot voor haar leeftijd, maar toch nog bijna geheel een kind...." Daar kwam Dorothy--iets heel ongewoons voor haar--ongevraagd weer binnen. "Ik dacht...." zei ze met een kleur, "u hebt mij toch niet geroepen?" "Neen Dorothy Dimbleby, wij hebben je niet geroepen," zei Miss Hearty, de hand op haar schouder leggend, terwijl Dorothy nog dieper bloosde, "maar je komt toch alsof je geroepen waart." En Miss Hearty vertelde haar wat het geval was. "Maar ik ben grooter dan Fräulein Eiche, wel een half hoofd!" riep Dorothy terstond uit. "En als zij mijn nieuw wit japonnetje aan wil trekken, dan zal ik dat een heele eer vinden! Ik heb het nog maar eenmaal gedragen op een danspartijtje dezen winter en het is volstrekt niet kinderachtig gemaakt. Zal ik het gauw even halen? Dan kan Fräulein Eiche het dadelijk eens passen." "_Heel_ graag, maar dan moet je eerst aan Mrs. Dimbleby vragen of die er in 't geheel niets tegen zou hebben...." "O, moeder vindt het wel goed, dat weet ik zeker!" riep Dorothy; hare oogen tintelden van plezier. Zij was al bij de deur om weer weg te snellen, toen Miss Hearty haar terugriep; Hedwig zat met een vroolijk gezicht toe te kijken. "Sta eens vlug op, Fräulein Hedwig Eiche van Hannover," zei de dokter, "en meet eens even met Dorothy of zij werkelijk de langste is." "Ik ben grooter, ik weet het zeker; heusch!" riep Dorothy opgewonden. Zij bleek inderdaad grooter dan Hedwig te zijn, al was het geen "half hoofd" en triomfantelijk liep zij nu de kamer uit om haar japon te halen. "Alleraardigst om dadelijk met dat aanbod aan te komen," zei Hedwig. "Ja, 't is een lief schepseltje! Als dat witte japonnetje jou nu maar past en goed staat; je bent gelukkig niet dik! En ... er kan altijd wat aan veranderd worden...." "Daar ben ik al weer," riep Dorothy, hijgend de kamer inkomend met het lichte kleedje over den arm. "Moeder vindt het uitstekend. Kijk!" En zij hield de japon aan de mouwen in de hoogte om haar in al haar schoonheid te laten zien. "Hoe beeldig mooi!" zei Hedwig, bewonderend naar het neteldoeksch japonnetje kijkend, dat smaakvol gegarneerd was en er met het geplooide blouselijfje "volstrekt niet kinderachtig" uitzag, zooals Dorothy nogmaals met ijver opmerkte. "Wel jammer dat er niet een klein sleepje aan is," zei Dr. Hearty peinzend. "Een sleep? O, ik met een sleep!" riep Dorothy uit, in de handen klappend. "En ik moet nog veertien worden! Maar moet Fräulein Eiche nu niet eens passen? En ... mag ik er dan bij blijven?" "Natuurlijk," zeiden de beide dames als uit één mond. In een paar minuten tijds had Hedwig nu, door Dorothy geholpen, het aardige toiletje aangetrokken, dat haar tot aller vreugde, inderdaad vrij goed paste; alleen konden de halfkorte mouwen en de, voor eene volwassene jonge dame, beslist te korte rok niet blijven zooals zij waren. "Ik heb nog een heel stuk van die kant, waarmee het lijfje gegarneerd is; zal ik die even halen? Dan kan die misschien onder aan de mouwen worden gezet," zei de bereidvaardige Dorothy, "en in den rok zijn onder de strooken twee opnaaisels, dus die kan gemakkelijk langer worden gemaakt." En meteen was zij alweer de kamer uit. Ze kwam terug met de mooie kant en met haar werktaschje. "Mag ik het doen?" vroeg ze gretig. "Mag ik die opnaaisels lostornen?" "Wel zeker, heel graag," en Miss Hearty nam de mouwen onder handen, Hedwig de eene helft van den rok en Dorothy de andere en onder gelach en gepraat werd het werk verricht, terwijl de regen buiten tegen de ramen kletterde en het vuur in den haard des te helderder vlamde. Mrs. Dimbleby kwam ook even binnen om te vragen of zij ook helpen kon en groot was de pret, toen ook Mr. Dimbleby aan de deur klopte en zijne diensten kwam aanbieden! Natuurlijk steeg Dorothy's opgewondene belangstelling ten top, toen de gewichtige dag daar was en zij, tot haar innige trots, zelf de laatste hand mocht leggen aan Hedwig's toilet, dat haar nu, dank zij de aangebrachte veranderingen, werkelijk heel goed stond, al ontbrak nog steeds de sleep! Miss Hearty zag er onberispelijk deftig uit in zware, grijze zijde en toen het rijtuig met haar en Hedwig wegreed, keek de geheele familie Dimbleby het na, als kon zij zich daardoor eenigszins een voorstelling maken van het genot, dat op Luscombe Castle zou worden gesmaakt. Dorothy mocht dien avond langer opblijven dan gewoonlijk om op den terugkeer der beide dames te wachten en zoodra zij het rijtuig meende te hooren aankomen, snelde zij naar buiten. Even stond zij bewonderend te kijken naar de sterren, die zich in de diepblauwe zee weerkaatsten, toen keek zij verlangend uit naar het naderende rijtuig. Toen het al dichter en dichter bij kwam, viel het haar op dat zij geen handen zag wuiven door de geopende raampjes; zij had toch beslist gezegd dat zij hier zou staan wachten! Snel liep zij een eind den weg op. Het wàs het rijtuig toch wel? Ja, daar zag zij duidelijk het gezicht van Miss Hearty, dat haar vriendelijk toeknikte. Hedwig zat naast haar, maar keek niet naar buiten; zij hield het hoofd voorover gebogen. Dorothy kon nu ook zien dat zij een grooten bos varens en grassen in de hand hield. Maar waarom keek zij toch niet op? Op een drafje liep Dorothy naar het rijtuig toe; haar lang, blond haar wapperde in den avondwind. Zij riep den koetsier toe dat zij het portier wel open zou doen en keek Dr. Hearty vragend aan, toen deze haar goeden avond zeide. Hedwig volgde zwijgend en het rijtuig reed weg. "Wat prachtige varens!" riep Dorothy uit. "Zijn die uit Luscombe Park?" "Ja," klonk het zacht. Een oogenblik was alles stil, toen riep Hedwig, terwijl zij voor Dorothy staan ging: "O Dorothy, het spijt me zoo vreeselijk, maar ik vrees dat je japon voor goed bedorven is!" "Bedorven?" stamelde Dorothy en haar gezicht betrok. "Het is nog op het allerlaatst gebeurd," zei Hedwig. "Ik had er werkelijk zoo goed opgepast en was er zoo trotsch op dat ik er zoo keurig uitzag en het was zoo'n heerlijke avond! Maar ik was al te goede maatjes geworden met een van de aardige, jonge hondjes op Luscombe en toen wij afscheid hadden genomen en naar het rijtuig liepen, holde hij ons door het park na, sprong om mij heen en beet opeens uit louter speelschheid een groot gat in de japon. Ik hoorde wel even iets scheuren en hoopte dat het maar een torntje was; eerst in het rijtuig zag ik hoe leelijk de scheur was. Kijk! Ach, het spijt mij veel meer dan ik je zeggen kan." Zij gingen het huis in en bekeken de japon bij het ganglicht. Het dartele hondje had zijn scherpe tandjes wel krachtig in het neteldoek gezet; er was een leelijke scheeve scheur, dwars in den rok, boven de strooken. "Het is wel een beetje jammer," zei Dorothy met een aardige poging om de zaak luchtig op te vatten, "maar eigenlijk kan niemand het helpen." "Willen de dames niet liever naar boven gaan?" klonk nu de stem van Mr. Dimbleby boven aan de trap. "Mijn vrouw heeft nog wat thee en beschuitjes klaar gezet." "Wij komen," riep Dr. Hearty terug en allen gingen naar boven, waar Mr. en Mrs. Dimbleby verlangend stonden te wachten om iets van het dineetje op Luscombe Castle te hooren. Terstond stond Dorothy naast haar moeder en fluisterde haar in: "Zeg als 't je blieft dat het niet erg is, dat het heelemaal niets is!" "Wat kindje?" "Ja, Mrs. Dimbleby, het is wèl erg," zei Hedwig, die Dorothy's woorden opgevangen had, "en het spijt mij zoo vreeselijk...." Dr. Hearty bracht de verbijsterde Mrs. Dimbleby op de hoogte en nu volgde er een bekijken en vragen en passen en beraadslagen van belang, waarbij Dorothy op den arm van haar vader geleund, lachend toeluisterde. Zij knikte opgeruimd, toen hij zeide: "Als dat japonnetje niet meer deugt, zullen wij er toch maar niet te veel om treuren, vindt je wel? Gelukkig dat Fräulein Eiche zelf niet gewond is!" "Ja, en ik ben toch blij dat Fräulein Eiche iets van mij gedragen heeft," zei Dorothy met vuur. "Maar nu moet Fräulein Eiche zelf nog eens even wat zeggen," zei Hedwig nu met luider stem. "Allereerst...." en zij ging naar Dorothy toe en gaf haar een kus. "Je hebt je zóó goed gehouden, daar moet ik je even voor bedanken. Ik kan onmogelijk zeggen dat ik wou dat wij maar niet naar Luscombe Castle gegaan waren, want ik heb zooveel plezier gehad dat ik heelemaal niet kan uitdrukken hoeveel.... Alles was even prettig en iedereen was even vriendelijk voor me, Dr. Hearty's vriendin uit Manchester niet het minst! Maar over het diner zal Dr. Hearty straks nog wel willen vertellen; _ik_ wou nu zeggen dat Dorothy mij stellig beloven moet dat zij, zoodra dat kan, eens bij mij in Manchester komt logeeren en daar dan een nieuw japonnetje...." "Neen, neen, neen!" viel Dorothy in. "Ik wil dolgraag eens bij u komen logeeren, maar een nieuwe japon wil ik niet hebben, nooit!" "Zoo? Ik ben blij dat ik je dat hoor zeggen," zei Dorothy's vader lachend. "Dat komt goedkoop voor mij uit!" "O, van _u_ wel," zei Dorothy dadelijk en zij trok haar vader aan zijn baard en begon met hem te stoeien en het was een gelach en een pret van belang--een geheel ander tooneeltje dan Hedwig zich een uur geleden voorgesteld had te zullen zien! Met een verlicht hart bond zij de mooie varens en grassen van Luscombe bij elkaar; die wilde zij drogen en over eenige dagen mee naar Manchester nemen en als een herinnering aan een "volmaakt prettigen avond", op haar kamer in het _home_ aan den muur hangen. Dr. Hearty's vriendin had haar allerlei inlichtingen omtrent Manchester gegeven en ook namen opgeschreven van families, die, naar zij stellig meende te weten, goed Duitsch onderricht voor hunne kinderen zochten en Hedwig verlangde thans weer aan het werk te komen, al wist zij dat het haar niet licht zou vallen afscheid te nemen van Devonshire en de Dimbleby's en ... van Dr. Hearty! Toen het eindelijk zoo ver was, toen zij op een mooien Meiochtend het gezin Dimbleby vaarwel hadden gezegd en weer in den trein zaten om, na enkele uren samen gespoord te hebben, elkaar Gods zegen toe te wenschen en verschillende richtingen uit te gaan, de dokter naar Londen en Hedwig naar Manchester--toen hield Hedwig zich goed! Verkwikt door hare heerlijke vacantie, met nieuwen moed bezield, vol hoop op de toekomst, kwam zij te Manchester aan. Reeds om de stad heen was het rookerig en somber, niet het minst in Hedwig's oogen, thans verwend aan de heldere, frissche tinten en geuren van het bekoorlijke Devonshire en terwijl zij het perron overliep, stak zij even haar gezicht in den ruiker grassen en varens, die zij niet in den koffer had willen pakken,--uit vrees dat zij zouden bederven,--maar in de hand met zich meedroeg. Toen zij het met den koetsier van een vigilante eens was geworden over den prijs, zette zij haar taschje even op den grond en legde er de varens bovenop, om een oogenblik al haar aandacht te schenken aan haar koffer, die met horten en stooten op het imperiaal werd gezet. Hoe groot was echter haar ontsteltenis en--ook haar lachlust!---toen zij, zich omkeerend om haar taschje en bouquet weer op te nemen, ontdekte dat het paard bezig was met zichtbaar welgevallen de nog sappige varens en grassen op te peuzelen, waarvan thans nog maar enkele, half afgebeten exemplaren over waren! Die liet Hedwig liggen; het was te treurig om zulke overblijfselen van vervallen grootheid als herinnering aan den onvergetelijken avond op Luscombe Castle te bewaren! Hoofdschuddend ging zij de vigilante in. Zij werd in het _home_ met groote vriendelijkheid ontvangen en kreeg een eenvoudige, nette kamer, waar zij tot haar verrassing een kom vol gele primula's zag staan--een geschenk van Dr. Hearty, zooals de directrice haar vertelde--en, ook zeer tot haar blijdschap, een briefje vond liggen van een dame, die haar circulaire ontvangen had en haar den volgenden dag over lessen wenschte te spreken.... [Illustration: Sneeuwwitje en de prins.] [Illustration: De zeven dwergen.] Zoo begon het leven van Hedwig Eiche in het groote Manchester, dat haar thans--na vele, vele jaren van hard en energiek werken--zóó lief geworden is dat zij er met warme ingenomenheid van getuigen kan: "Ik zou nergens anders willen wonen!" En wat zal ik hier nu nog bijvoegen? Alleen over de meisjesjaren van Hedwig Eiche heb ik willen spreken; wenschte ik ook nog haar zeer merkwaardig leven in Manchester te schetsen, het zou te veel worden. De lessen kwamen, langzaam in het begin, toen sneller en steeds in grooter getale, omdat het meer en meer als een voorrecht begon beschouwd te worden Duitsch onderwijs te krijgen van Fräulein Eiche van Hannover, die door haar opgewekte en interessante wijze van les geven, ook in de Duitsche letterkunde, naam maakte en de harten won. Daarbij was zij ook buiten de lesuren vaak bezig voor hare leerlingen; menig mooi tableau of aardige tooneelvoorstelling, voor een of ander schoolfeest in orde gemaakt, bewezen dit. Dikwijls nam--en neemt!--zij voor dit doel een bekend sprookje, dramatiseerde dit en was niet alleen de raadsvrouw der meisjes bij het instudeeren en bij de repetities, maar wist ook, door middel van haar vroolijke fantazie en vlugge vingers, aanwijzigingen en hulp te verleenen voor ieder kostuum en voor iedere tooneeldecoratie. Zoo werden bij een voorstelling van Sneeuwwitje de tekst, de kleeding en de rolverdeeling geheel door haar gemaakt en geregeld en wist zij het publiek--het feest had plaats in de groote gymnastiekzaal van een meisjesschool--in verrukking te brengen door den door haar vervaardigden prachtigen troon, die, saamgesteld uit oude kisten, een hoeveelheid rood satinet en goudpapier, een werkelijk schitterenden indruk maakte en het koninklijk paleis in Sneeuwwitje zeer goed kleedde! Zeker zal zij bij dergelijke gelegenheden nog wel eens gedacht hebben aan Tieka von Zercläre en aan de fraaie voorstelling van Crusoe en Vrijdag, zoo wreed door Tieka's moeder verstoord! Of na den zonnigen, gelukkigen tijd in Devonshire haar leven verder zonnig bleef? Verre van dien. Een rijk leven was het en een leven vol afwisseling, maar een gemakkelijk en onbezorgd leven werd het nooit en--zou met Hedwig Eiche's karakter ook weinig in overeenstemming zijn geweest. "Niet te veel zoetigheid, dat bederft de maag," kon zij met groote opgewektheid zeggen, als hare vrienden verontwaardigd waren, wanneer zij te kampen had met stugge leerlingen, met het--toen vooral heerschend--echt Engelsche vooroordeel tegenover een "_foreigner_", met veeleischende ouders of een ongehoord lompe bejegening, die ook haar zelden gespaard bleef. Haar stoere werkkracht, haar warme liefde voor haar werk, haar eigenaardige humor, haar krachtig geloof in Gods trouwe liefde, hielden haar staande, waar zwakkere karakters zouden zijn bezweken. --Welk een triomf was het, toen werkelijk de dag daar was, waarop zij het wagen dorst het _home_ te verlaten en een huisje te huren, dat zij naar haar eigen smaak kon inrichten en waar haar moeder en Clärchen, Dr. Hearty en Dorothy Dimbleby, Mrs. Rowley uit Chester en vele, vele anderen, haar kwamen bezoeken en zich gelukkig voelden! Wat werd menige eenzame Duitsche gouvernante en kinderjuffrouw in de vriendelijke kamers, waar het nooit aan bloemen ontbrak--hartelijk welkom geheeten en getroost en bemoedigd en wat drong Fräulein Eiche er sterk op aan dat zij toch altijd weer zouden komen, iederen Zondag maar, als zij vrij waren en geen andere uitnoodiging hadden. En hoe breidde dat Duitsche kringetje in het groote Manchester zich uit en hoe verwonderde men er zich dikwijls over dat Hedwig Eiche bij alles wat zij deed, toch steeds nog tijd scheen te kunnen vinden voor meer! Nagenoeg al wat Duitsch en arm was of anders hulp noodig had in Manchester, leerde haar kennen en liefhebben tot de gebrekkige, oude Duitsche vrouw toe, die iederen Zaterdag gretig naar haar bezoekje uitzag, omdat zij dan grappige, vroolijke dingen te hooren kreeg, die haar lachen deden met dien kinderlijk blijden lach, die bij oude, zwakke menschen zoo aangrijpend treffen kan. Hoe helder glinsterden--en hoe glinsteren nog ieder jaar--om Kersttijd de lichten van de kerstboomen door Hedwig Eiche voor hare vele Duitsche vrienden aangestoken en welk een verkwikkende glans straalt er af van het leven van een moedig werkende, onzelfzuchtige vrouw, die ook buiten haar werkkring om, helpt en zorgt en gezonde vroolijkheid brengt, waar zij maar kan en die, de groote lasten dapper dragend, van de ontelbare, kleine verdrietelijkheden des levens lachend zegt dat zij onmisbaar zijn en zeer heilzaam en gewaardeerd moeten worden, "omdat zij ons leeren flink bij de pinken te zijn en niet droomerig en lui onzen weg te gaan." NOTEN: [Noot 1: fl. 180.] [Noot 2: Filippensen 4:7.] [Noot 3: _Die heilige Nacht_. Dichter Josef Mohr (1818). Melodie van Franz Gruber (1818).] [Noot 4: Zooals bekend is, kocht Scott in 1811 een stuk land bij Melrose, waarop hij Abbotsford stichtte, om het daarna nagenoeg ieder jaar te verfraaien en te vergrooten, tot het langzamerhand het prachtige kasteel werd, dat men thans nog bewonderen kan.] [Noot 5: Filippensen 4:6.] [Noot 6: O, lijken de dagen niet saai en lang, Als alles maar lukt en niets gaat verkeerd? En is uw leven niet ontzettend eentonig, Als er niets is om over te morren? ] [Noot 7: Gods Voorzienigheid is mijn Erfenis.] [Noot 8: Spreuken 14:27. De vreeze des Heeren is eene springader des levens.] [Noot 9: Iersch wagentje met twee banken rug aan rug en een bankje voor den koetsier.] [Noot 10: Iersch klaver, nationaal zinnebeeld van Ierland.] [Noot 11: De _banshee_ is een soort geestverschijning, die, naar vele Ieren vast gelooven, telkens één bepaald gezin vervolgt en soms in den nacht onder een der ramen van het huis haar klaaglied zingt, om een of ander lid van het gezin te waarschuwen dat zijn dood nabij is.] [Noot 12: _leprechaun_, Iersche naam voor dwergen.] [Noot 13: Aurora Leigh. Vertaling Hel. Mercier.] [Noot 14: Gedichtje van Julie Hausmann op de bekende melodie van Fr. Silcher.] --- Provided by LoyalBooks.com ---