Eens Engelschman's eerste indrukken van New-York. Naar het Engelsch van Stuart Martin. "You will see some city", zei mij de Amerikaan, die mij verteld had van New-York, aan 't slot van zijn beschouwingen, na het diner, in den salon van de boot die ons naar Amerika bracht. En "You will see some city", herhaalde de jonge studente, die Europa was "rondgereisd" en van dat uitstapje weer huiswaarts keerde. En terwijl ze die woorden uitten, klopte New-York's boodschapper en afgezant reeds aan onze deur. Hij kwam, die boodschapper, in den vorm van den loods, aangeroeid van de kleine witte stoomboot, die ons zoo eigenwijs te gemoet huppelde aan den ingang van Ambrose Channel. Wat deed het ertoe, of zijn roeiers het hun toegeworpen touw lieten glippen? 't Bood ons de gelegenheid, het kleine notendopje te zien dansen op de golven, tot de geweldige schroeven hun beweging staakten, en stevige armen onzen gids naderbrachten tot het doel. Hij schoot langs de ladder omhoog als een zwart aapje, en boog voor 't verzamelde gezelschap aan de reeling. "I guess you're late", zei hij, "but we're glad to see you". Eerbiedig lieten we hem passeeren. Hier hadden we nu Oom Sam's eigen afgezant, de man die ons begroette in naam van Amerika. 't Was een spannend moment. Het Oosten had het Westen gevonden. Geen half uur later verschenen andere afgezanten. Een half dozijn kleine sleepbootjes kwamen van alle kanten aanschieten, en hechtten zich als vliegen langs de zijden van ons hoog ijzeren gevaarte. Ze deden mij denken aan een groep vroolijke kinderen, die een volwassen gast bij zijn aankomst omringen, en hem bij de hand binnenleiden in den sprookjestuin, geschapen door hun eigen frissche, ongerepte verbeelding. Ik ging gaarne mede, nederig, haast een weinig bevreesd. Van uit zee New-York te naderen is het naderen van een sprookjes-stad, welker blinkende torens en tinnen hoog de lucht inboren, flikkerend in de zon, als de betooverde steden uit onze kinder-prentenboeken. En wanneer de boot de haven is binnengegleden en stil ligt aan een beschut hoekje van de kade, dan begrijpen we dat zij, die New-York gebrek aan schoonheid en bekoring verweten, der stad grievend onrecht hebben gedaan. Ik betwijfel, of wel ééne stad ter wereld den vreemdeling dieper en sterker treft bij haar eersten aanblik, dan die wonderbare ontzaglijke belichaming van het doelmatige, die daar zoo snel is verrezen op het eiland Manhattan. Haar hooge torens staan te stralen, warm in de gloeiende zon, als de minaretten eener oostersche citadel; haar vreemde geluiden gonzen in uw ooren; haar eigenaardig silhouet verandert zienderoog van een vage mengeling van glinsterende, hooge huizenbrokken in een geregelde, imposante rij van winkel- en kantoorgebouwen, welker architecten iets beters voortbrachten dan ze zelf hadden bedoeld. Laat harde noodzakelijkheid, koele berekening, nuchter overleg, gesteund en beheerscht door den almachtigen dollar, hebben geleid tot den skyscraper-bouw van New-York, met den eersten dier huizentorens nam New-York's heldenzang een aanvang. Elke steen is een letter, iedere verdieping een regel in dat heldendicht. De bouwmeesters van het nieuwe New-York wenschten vóór alles praktisch te zijn. Ze werden poëtisch, zonder het te willen. Ze begonnen met elken artistieken regel te verwerpen, en in doelmatigheid alleen hun leidsvrouw te zien. En zij ontdekten, dat de kunst zich niet láát terzijde schuiven, de kunst, die hun handen bestuurde, al zagen zij haar eischen voorbij. Voor den vreemdeling is er geen eentonigheid in het afwisselend panorama van hooge torens en glinsterende koepels, die zich trotsch ten hemel verheffen. Hij vraagt zich af: "Als dit de poorten zijn der stad, hoe mag dan wel de stad zijn, achter die poorten gelegen?" Mijn voet betrad amerikaanschen bodem,--en ik voelde dat ik gietijzer onder mij had. Daar stond ik dan nu, in het vreemde land. Een uur later zag ik uit mijn hôtelkamer neer op New-York City. Onmiddellijk gevoelt men het vloeiend, onduurzaam karakter van dit groote-stadsbeeld. Niets dat hier zijn eigenaardige kenmerken behoudt, op geslachten zijn onuitwischbaren stempel kan drukken. Een New-Yorksch geslacht duurt niet langer dan tien jaar. Voor den New-Yorker zijn tien volle jaren een menschenleeftijd. Onder elke phase van het stadsleven broeit en woelt de rustelooze gespannen geest, die snel en onverzettelijk voorwaarts dringt. Aan géén ding is hier vergund, bestendig te zijn, en het is absoluut onwaar, te beweren dat New-York de climax van amerikaansche organizatie vertegenwoordigt. Die climax is nooit bereikt,--zal waarschijnlijk nimmer wòrden bereikt, want New-York is niet anders dan de tijdelijke uitbeeldingsvorm van den geest harer bewoners. Elke nieuwe stemming weerkaatst zich, wordt afgespiegeld in het uiterlijk voorkomen der stad. De meeste steden van New-York's leeftijd zouden bij voorbeeld de kwestie van hun watertoevoer reeds lang geleden hebben beslist en afgedaan. New-York breekt haar straten op, om die vraag, (tijdelijk dan altoos), thàns op te lossen. Dáárin schuilt dan ook, naar 't mij voorkomt, de eigenlijke beteekenis van het woord "hustle". Niet dat de New-Yorkers zóó ontzettend veel haastiger en driftiger zich náár en vàn hun werk spoeden dan de zakenlui van Londen, Berlijn, of zelfs Parijs. Maar te New-York denken de commercieele voorgangers voortdurend nieuwe methoden uit om hun zaken te leiden; altijd zijn zij ontevreden met het bestaande; altijd zoekende naar middelen tot grondiger organizatie, tot de uiterste volmaking van het geringste onderdeel. Dat najagen van het vroeger onbereikbaar geachte, dat willen van den overtreffenden trap, leidt hen tot wat somtijds verkwisting op reusachtige schaal gelijkt. Biedt eenig gebouw geen ruimte genoeg, voldoet het niet aan de allerhoogste eischen, het wordt onverbiddelijk neergehaald en vervangen door een ander, nòg grooter, nòg moderner, nòg practischer dan zijn voorganger. Geen voorname straat in de stad, waarin niet hoog omheinde gapingen de plekken aanwijzen, waar weer nieuwe sky-scrapers worden opgericht, de een alwéér hooger dan de ander. Van achter die barrikaden barsten de slagen los van het dynamiet, en het geratel der klinkmachines, die de kolossale ijzeren zuilen en balken saamvoegen, welke het geraamte der wordende reuzen vormen. 't Is de groeikramp van New-York, dat doffe knallen van het uiteenspringend gesteente en het onderaardsche gedreun van de schroefboor; 't is het steunen van het barend Manhattan, dat iederen dag een Newer-York het aanzijn schenkt. Het is niet mogelijk New-York lief te hebben zooals men Londen liefhebben kan. Om Londen's enge straten en pleintjes der binnenstad spint de bekoring van het oude, overgeleverde haar gulden waas; het onverwachte, geheimzinnige prikkelt en boeit den vreemdeling bij iederen stap. Mijlen aaneen in een rechte lijn voortwandelen is daar niet mogelijk. In New-York bestaat niet een enkele straat met een bocht erin. 't Is een stad als een schaakbord, langs de lineaal getrokken. Broadway loopt diagonaal van den eenen naar den anderen hoek;--het Strand van New-York; maar een Strand dat zijn prestige langzaam ziet verminderen ten koste van dat van Fifth Avenue, Manhattan's Regent-street. En ook hier trekken zich de rijke bewoners langzaam aan weer terug, om zich er enkel des Zondags meer te vertoonen, sedert de oprichting der groote department stores in de voorname buurt. In menig opzicht scheen 't mij toch, dat New-York zich in londenschen geest poogde te vervormen. 't Verbaasde mij toen ik het aantal New-Yorkers zag, dat in hoogen hoed en gekleede jas na den ochtend-dienst door Fifth Avenue drentelde, op een Zondagmorgen, niet anders dan de Londenaars doen in Rotten Row of Park Lane. Ik had gehoord dat die "deftige" dracht in Amerika niet voorkwam bijna. En toch stempelde ze ook hier den "gentleman", n.b. mèt den wandelstok met gouden knop, die de onafscheidelijke metgezel is van den londenschen "man-about-town", en dien de Amerikanen ook al mee hebben overgenomen. Zulk een plagiaat zouden de dames van New-York niet licht begaan. Dat achten zij beneden zich. Zij scheppen. In den regel zien zij er bleeker uit dan haar engelsche zusters; minder geanimeerd ook; ze spreken langzamer, haast ietwat afgemat. Haar kleederdracht wordt ontworpen, "built", noemen ze dat, door amerikaansche artisten, die hun ideeën ontleenen aan de modes van Londen en Parijs, welke ze wijzigen naar believen, met het resultaat dat een amerikaansche zich kleedt, zooals nooit eene engelsche het zou doen. Maar ze streven allen naar één scherp-afgebakend ideaal. 't Is alsof ze alleen in de keuze harer kleuren eenige vrijheid genieten. Zelfs de winkeljuffrouwen zijn voorbeelden van goeden smaak en vernuftige samenstelling van effectvolle détails. Wie den stroom van vrouwelijke werksters zich van en naar haar bezigheden ziet spoeden, bemerkt hoe ze met wat inspanning erin weten te slagen, zich van haar acht à tien dollars per week te kleeden alsof ze arbeidden voor haar genoegen en niet uit noodzaak. Hoe ze het doen, weet ik niet; maar dàt ze 't doen, is zeker. Ze maken wel wat te rijkelijk gebruik van poeder, en wèl zag ik onder de talrijke scharen die des morgens van Brooklyn kwamen oversteken in den "elevated" menig lief gezicht, dat in de vroege rimpeltjes om oogen en mond de sporen vertoonde van die aanhoudende inspanning om vóór alles den schijn op te houden. Mijn hoofdindruk bleef ten slotte deze, dat ik in de straten van New-York geen enkele slordige of slecht gekleede vrouw heb ontmoet, en dat is voor een stad een groot compliment. Een ding trof en griefde mij als een teleurstelling in dit oord der practische doelmatigheid. En dat was, dat ik 's morgens aan mijn slaapkamerdeur mijn schoenen niet keurig glimmend gepoetst vond gereedstaan. 't Was letterlijk een slag, te hooren, dat ik de straat op moest, of den "stand" van 't hotel had op te zoeken, om dat zaakje in orde te krijgen. Laat in den avond van den dag mijner aankomst werden mij op dit punt de oogen geopend, toen ik argeloos mijn schoeisel op den corridor wilde neerzetten, zooals ik dat in Engeland in elk hotel of boarding house zou doen. "Ik zou ze daar niet laten slingeren, als je ze hoopt terug te zien", zei een welmeenend vriend. "Zóó zijn onze manieren niet, hier te lande". Mijn ergernis over die vreemde gewoonte verminderde er niet op, toen ik 's morgens verplicht was mijn stoffige, onfrissche voetbekleeding weer aan te trekken zooals ze was afgelegd. In Engeland is de schoenpoetser een bijkomstigheid, een nederig, onbeduidend individu, hurkend op een straathoek. Amerika heeft zijn bedrijf verheven tot de waardigheid eener nationale instelling. De zonderlinge soort van troonzetels op de hoeken der New-Yorksche straten, waarin mannen en vrouwen geschaard zitten, om op hun gemak de noodige bewerking van hun schoeisel te laten geschieden, bleven mij steeds een vreemd verschijnsel. De altijd haastende Amerikaan zoekt hier rust en gemak; de flaneerende Londenaar getroost zich tijdelijk een positie waarbij hij nauwelijks op de been kan blijven. Meerdere van die kleine afwijkingen en bijzonderheden in gewoonten en leefwijze troffen mij gedurende mijn verblijf. Geen kellner in hotel of restauratie zal ooit een gast naar zijn wenschen vragen, eer hij hem van een glas frisch koud water heeft voorzien. 't Is volstrekt geen kwade gewoonte; maar ik kon niet nalaten mij af te vragen, of die dagelijksche waterverspilling op groote schaal misschien ook had kunnen vermeden worden. En waarom steken de standpijpen, waaraan de brandweer de slangen heeft te bevestigen, toch een halven voet boven 't plaveisel uit, zoodat iedere voorbijganger er zijn schenen tegen stoot? Mij waren die alomtegenwoordige steenen des aanstoots een voortdurende ergernis. Een ander eigenaardig verschijnsel vond ik de kalmte, waarmee zoogenaamde "streng verboden" dingen werden gedaan, en "streng gèboden" maatregelen werden verzuimd of ontweken. Op den elevated railway,--dat barbaarsch bouwsel, dat mooie straten en pleinen als Greeley Square en Sixth Avenue bederft,--is het den passagiers "positively" verboden, naast den conducteur te staan op het platform; maar ze staan er tòch. Aan de achterdeuren van magazijnen en goederenbureaux prijkt de verzekering, dat hier na een bepaald uur van den dag "positively" geen goederen meer worden in ontvangst genomen; maar afgeleverd worden ze tòch. Op kantoren wordt de bezoeker afgescheept met de bewering, dat mijnheer "positively" niemand kan spreken op 't moment;--ontvangen wordt hij ten slotte tòch. Ik hoorde zelf een conducteur van de electrische tram met nadruk verzekeren, dat er nu "positively" binnen in geen plaats meer was; maar bij de volgende halte werkte zich een ondernemend en vastberaden troepje handig door de versperde opening, en de conducteur liet ze begaan, met een vermoeiden blik, die zeide: "Hun zin krijgen ze tòch". Dat voorbijzien van regel en orde verbaast ons in een stad als New-York; misschien is 't een der uitingen van den geest van "hustle" die nu eenmaal den kortsten weg zoekt en vindt, en van geen beletsel op zijn pad notitie neemt. Amerikanen zijn nooit tevreden met het verkregene. Wat zij "efficiency" noemen, is wedijver; en wedijver beteekent bij hen een roekeloos overvleugelen, een stelsel van "buigen of breken", dat systematisch van al het bezielde en onbezielde méér vergt, dan het naar aanleg en vermogen leveren kàn. Ik heb trams zien passeeren met een vaart van 20 mijlen per uur, letterlijk behangen met trossen zwevende passagiers. Wie geen houvast had aan 't voertuig zelf, klemde zich vertwijfeld aan de kleeren van zijn machteloozen buurman. Brooklyn Bridge, bestemd om 400.000 passagiers te vervoeren per dag, draagt er geregeld ruim een millioen. Evenzoo gaat het bij de elegante fijne Manhattan Bridge, die haar luchtig kantwerk spant van de Bowery naar Flatbush Avenue, Brooklyn. En zoo als Brooklyn Bridge de tot het uiterste gespannen draagkracht vertegenwoordigt, die te dulden weet, zoo zien we in het bekende Flatiron Building de hoop en het streven belichaamd, die de bezielende kracht vormen van Amerika. Als de boeg van een reuzenschip rijst het ontzaglijk gevaarte op den hoek van Broadway en Fifth Avenue omhoog, de elementen trotseerend. Naar den top omhoogklimmend, beseft men ten volle de gerechtigdheid der bedenkingen en tegenwerpingen dier critici, die het oorspronkelijk plan onuitvoerbaar achtten; heeft men het hooggelegen doel bereikt, dan eerst gevoelt men de verrukking na der bouwmeesters, die dit wonder, alle bedenkingen ten spijt, hebben tot stand gebracht. Staande in den toren van het Woolworth Building, hoog in de wolken, van waar ge de stad en haar omstreken zich verweg ziet uitstrekken en verliezen in den wijden horizon, voelt ge het gevaarte zachtjes meedeinen op den wind, die tegen zijn vlakke zijden blaast. Neerziend op de kleine zwarte puntjes, die zich daar beneden bewegen tusschen de spleten der huizen wanden, ervaart ge een vreemd en nieuw gevoel, alsof ge van de aarde zijt losgemaakt. Daar in de diepte lag Madison Square, het hart van New-York, als een opgezette doos met kinderspeelgoed. Overdag jaagt door dat hart de bruisende stroom van het rusteloos werkzaam leven; des avonds klopt het niet minder onstuimig in de bevrediging zijner matelooze hunkering naar genot. En in de lange nachten zoeken hier de zwervers rust, die, als wrakhout in den stroom medegesleurd, geen vasten grond vonden voor hun voet, in den wervelenden maalstroom. En hoe nu den echten New-Yorker te kenschetsen, den man, die deze wonderen schiep, en die nog steeds voortgaat, zijn scheppingen onmeedoogend te vernielen, om ze door grootschere te vervangen? Voor het eerst aarzel ik. Eerlijk gezegd, ik geloof niet, dat de typische New-Yorker de typische Amerikaan is. New-York is een wereld op zich zelf, en moet op zich zelf beschouwd worden, afgescheiden van het werelddeel, waarvan het de toegangspoort vormt. Wandel door Seventh Avenue den eersten besten werkdag tusschen twaalf en een; zoek Central Park op, op een mooien Zondag; of Broadway, zoo ge wilt, op welk uur ook van den dag of den avond, en geef uw ooren en oogen den kost. Wat hoort ge, terwijl ge u een weg baant door het dichte gedrang? Jiddisch, Fransch, Italiaansch, Duitsch,--méér dan Engelsch. Wat ziet ge? Weinig amerikaansche gezichten; al die meerendeels jonge mannen en vrouwen, die u omringen, vertoonen het type van Midden-Europa. Dat zijn de burgers, die dag aan dag in nieuwe drommen komen aanstroomen om in den krioelenden mierenhoop hun aandeel te veroveren aan arbeid en belooning; die binnen een jaar nadat ze den eersten voet aan wal zetten, reeds New-Yorkers zijn geworden; zoodat de vloed, die daar door Broadway golft, en die alle bekende naties vertegenwoordigt, één saamgesmolten, gesloten geheel vormt, verscheiden in zijn elementen, één in zijn volheid en levenskracht. Merkwaardige dingen ziet men hier. Een bezoek aan een der groote lunchrooms op het drukke middaguur schijnt u op het eerste gezicht de belichaming van den chaos, het is dat niet. In zulk een restauratie wordt meer voedsel verbruikt, in korteren tijd, dan op eenige plek ter wereld bij mogelijkheid kàn geschieden. En hier bestaan gelegenheden waar de klanten zichzelf bedienen en zelf de waarde van het door hen gebruikte opgeven. Iets dergelijks kan ik mij in Londen niet voorstellen. Daartoe zijn wij Engelschen nog niet opgevoed; en ik blijf dat altijd beschouwen als een der eervolste onderscheidingen van New-York. Het succes van die restauraties heeft het bewijs geleverd dat New-Yorks stoere werkers een fijn eergevoel bezitten. Mijn blijvende, vastomgrensde indruk van de stad? Vraagt ge een man naar indrukken, die pas een razenden storm op zee heeft doorstaan? New-York is de stad van het onverwachte, het grillige, het uiterst verbazingwekkende. Ik leerde een volk kennen, dat weelde tot noodzaak maakt, en gewoonten vormt uit toevallige omstandigheden. Een volk dat tabak pruimen onbehoorlijk vindt, maar "spittoons" plaatst in alle kantoren, banken en openbare gebouwen. Een volk dat spot met "evening dress"; maar zich daar zonder niet meer verkiest te vertoonen. Een krachtig, jeugdig, energiek volk, dat een stad bouwt naar zijn eigen welbehagen, en met de luimigheid, der jeugd eigen, nu en dan zijn eigen maaksel aan stukken smijt, om van voren af aan te beginnen. En wellicht vinden wij het raadsel van New-York's wezen eerst opgelost bij een nadere beschouwing van den New-Yorker in zijn huiselijke omgeving en zijn vermaken. Als ik een bewoner der Vereenigde Staten was, en hoopte op een vlugge manier mijn schaapjes op het droge te krijgen, dan zette ik een zaakje op in "pea nuts" en "cracker jack". Zelf heb ik die delicatessen niet geproefd; maar ik heb ze zien consumeeren, bij de ton, durf ik wel zeggen, door amerikaansche burgers, voor wie het leven geen leven meer zou zijn, zonder dat onophoudelijk gekauw en geknabbel. Toen ik naar Amerika ging, had ik van peanuts en cracker jack zelfs nooit gehoord. Thans kan ik mij geen plaats van openbare vermakelijkheid meer voor den geest roepen, in New-York niet alleen; maar in heel Amerika, of de herinnering aan dat goedje dringt zich met geweld aan mij op. Wáár de New-Yorker ook gaat, die heerlijkheden gaan mee. In de parken, op de booten, op straat, in den trein, zijn duizenden paren kaken aan 't knabbelen op den zoeten inhoud van doozen en zakken, die geledigd achterblijven, en als klein Duimpje's broodbrokjes, het spoor aanwijzen van geheele families, op een van hun feestelijke uitstapjes dwars over 't eiland Manhattan, van de Bronx naar Battery Park, of van Brooklyn naar Jersey. Ik herinner mij een Zondagmiddag in Central Park, waarop ik gepoogd heb, het aantal personen te tellen, dat bezig was peanuts en cracker jack te kauwen. Joden, Duitschers, russische Polen, Zweden, Italianen, alle naties, waren hier vertegenwoordigd, en allen waren in dat ééne opzicht amerikaanscher dan de amerikanen zelf, ja dan de onvervalschte Yankee politie-agent, die in de brandende hitte, met zijn rug tegen een hek geleund, onverstoorbaar te--kauwen stond. Toen ik met mijn telling een goed eind op weg was naar de duizend, gaf ik het op; ik werd trouwens in de war gebracht door een kauwende negerfamilie, waarvan de zwarte paterfamilias mij zijn leege cracker jack-doos voor de voeten smeet. Central Park is voor den New-Yorker, wat Regent's Park is voor den Londenaar. En toch is er een groot verschil tusschen die beide "speeltuinen" en hun respectieve "Zoo's". De londensche dierentuin is een particuliere onderneming, en het kijklustig londensch publiek betaalt er voor de pret. In New-York heeft het publiek vrijen toegang, zoowel tot de Zoo, als op het meer, waar de pleizierbootjes varen. Mij beviel die inrichting heel wat beter; maar jammer vond ik het, dat de menschen niet mochten wandelen of zitten op het gras, zooals dat overal in de londensche parken gewoonte is. 't Was niet om aan te zien, dat gedrentel in de brandende zon van menschen met kinderen, terwijl alle banken natuurlijk steeds waren bezet. Van het groote geplaveide terras rondom de fontein was 't een mooi gezicht op het meer met de vlugge bootjes, en daarachter het golvend terrein van het dicht belommerde park, waar de kale rots zich vertoont tusschen met gras begroeide hoogten, alsof er gaten waren gesleten in een wollig tapijt. Een echte long van New-York is dat Central-Park, met zijn frissche, opwekkende lucht, die het brein verheldert en nieuwe levenskracht schenkt. Die New-Yorkers! Even fel en intens in hun pleizier als in hun werk, bij hun uitspanning als bij hun inspanning. 't Kon hen niets schelen, wie er naar hen keek. Ze hingen over de zijden van de wit geschilderde motor-bootjes, en plasten in 't water en gooiden elkaar kletsnat, ze aten hun lunch daar in 't publiek en stoorden zich aan geen sterveling. De vlag die er fladderde aan den achtersteven van de boot en op het torentje aan de landingsplaats was de vrijheidsvlag, en vrij wàren ze, vrij om te doen wat hun beliefde. Dàt antwoord, schoon onuitgesproken, leest hier de verwonderd vragende blik van den vreemdeling in het oog van elken burger, iedere burgeres. Ik woonde er ook een baseball-match bij. Dat ik de finesses van 't spel begreep, kan ik niet zeggen; 't leek mij een veredelde vorm van een onschuldig spelletje, dat wij op school "rounders" noemden. Maar de dichte menschenmassa's die zich verdringen voor de bulletins aan de kantoren der nieuwsbladen, bewezen 't mij wel, als ik het nog niet wist, dat het den Amerikanen ook met dit spel ernst is, zooals met al wat ze doen. Meer nog dan dat verschil tusschen amerikaansche en engelsche sport trof mij 't opvallend onderscheid tusschen het "home" van den Amerikaan en dat van den gemiddelden Engelschman. New-York is geen stad van "homes". 't Is een stad van flats en "roomers". 't Duurde lang, eer ik een equivalent had ontdekt van wat wij onder een gezellig interieur verstaan, en dat was ten slotte nòg het ware niet. De echte genoeglijke behagelijkheid schuilt op plekjes den kant van Jersey uit, of aan de Hudson, of verstopt zich in afgelegen hoekjes aan den buitenkant van Brooklyn. Talrijk zijn die plekjes niet, in elk geval. De New-Yorker heeft er geen tijd voor, zich op zijn gemak in te richten. De jonge man, die er is aangekomen uit "the old country" met zijn solide kist of koffer, die voor hem den grondslag van alle bezit vertegenwoordigt, verkoopt dat aartsvaderlijke ding al gauw, en schaft zich een reistasch aan. Hij weet het al; men vestigt zich hier niet, men glijdt mee met den stroom. Zelfs de rijke lieden koopen hier geen huizen; ze huren ze alleen. Toen Roosevelt van zijn reis door Z. Amerika terugkwam, beweerde hij een paar dagen rust te willen nemen "om zijn familie te leeren kennen" eer hij weer aan 't werk ging. Niemand vond daar iets bijzonders in. Aanhoudend in beweging zijn is de normale toestand van den Amerikaan. Waar hij zich voldoende veilig en op zijn gemak heeft geacht, om een permanent verblijf in te richten, levert ook dat verblijf voor den Engelschman steeds nieuwe verrassingen op. De centrale verwarming biedt ontegenzeggelijk voordeelen, die ons gloeiend haardvuur mist, meubelen zijn hier vóór alles practisch en bruikbaar; met ruimte wordt gewoekerd. 't Algemeen verspreide gebruik van de ijskast levert in den zomer een onwaardeerbaar gemak. Dat is anders dan in Londen, waar we 't ijs in brokjes halen bij den vischwinkel om den hoek. Een groot verschil ook, de zuivere, koude flesschen melk van New-York bij het bestoven karretje met de bengelende bussen van den londenschen melkventer. Wat het eigenlijk huiselijk leven, het dagelijksch verkeer met zijn gezin betreft, hierin schiet de doorsnee-Amerikaan ontzaglijk veel te kort. Hij vliegt van huis 's morgens vroeg, slooft den lieven langen dag zonder zich den tijd te gunnen behoorlijk te eten bijna, en komt 's avonds doodmoe terug. De onuitgesproken overeenkomst bij 't sluiten van een huwelijk schijnt wel deze: de man verdient het geld; de vrouw geeft het uit. Heel veel komt het voor, dat de schoonmoeder bij de jonggehuwden haar intrek neemt. Ik heb nooit gehoord van vaders, die bij hun zoons of schoonzoons kwamen inwonen. Men moet wel haast aannemen dat alle vaders vroeg bezwijken in hun felle jacht naar fortuin. Maar dat geregeld samenwonen van schoonmama's met haar kinderen bewijst althans dat de hartelijkheid tusschen ouders en kroost zooveel niet te wenschen overlaat. 't Is waar dat amerikaansche kinderen verbazend vroegrijp zijn en blijk geven van merkwaardig zelfvertrouwen. Ik heb hooren beweren dat de jeugd van het moderne Amerika zelfzuchtig is en buitensporig in haar eischen. 't Is de algemeene, haast afgezaagde klacht van ieder ouderpaar. Als ze waarheid bevat, dan is dat het rechtstreeksch gevolg van de omstandigheid, dat amerikaansche ouders zelden in hun kinderen een toekomstigen steun zien, of er op rekenen, dat ze althans zullen meeverdienen. Ik leerde zulke vaders kennen, die zich volkomen gelukkig en tevreden achtten in hun inspannend kantoor- en zakenleven, en het denkbeeld niet zouden kunnen verdragen, dat hun dochters zich ook maar haar zakgeld zouden verschaffen door eigen arbeid, of dat hun zoons iets van hun verdienste zouden afstaan ten bate van 't gezin. Een goed of afkeurend oordeel in dezen veroorloof ik mij niet. 't Is waar, dat amerikaansche kinderen oneindig meer vrijheid genieten dan de jeugd in Engeland. Hun genegenheid voor hun ouders lijdt er in elk geval niet onder; eer het tegendeel. Ze hebben dan ook waarlijk véél aan die hardwerkende "dads" te danken. Als men wil weten hoe de New-Yorksche beursmannen zich te weer stellen, moet men maar eens naar Broad-street gaan, om de daar werkzame "Kerb brokers" bezig te zien. Dat schouwspel vergeet een vreemdeling nooit. Hun manier van zaken doen vertegenwoordigt wel het toppunt van de tot het uiterste gespannen energie en de algeheele overgave, waarmede de New-Yorker zich wijdt aan het geldverdienen. Dat juist zij niet tot de rijkste en allermeest geziene effectenmakelaars behooren, doet er zooveel niet toe; hun methode is éénig in elk geval. Hun pantomimische doofstommen-conversatie met klerken en lastgevers op de verschillende hooger gelegen verdiepingen is van een ongelooflijke vlugheid en vaardigheid, die u letterlijk verstomd doet staan. Ik hoorde, dat ze daar in die smalle straat staan van 's morgens tien tot 's middags drie, onophoudelijk aan 't koopen en verkoopen, dikwijls zonder een potlood op 't papier te brengen, of hun naam te teekenen ter bevestiging van het gegeven woord. Op drukke dagen heerscht hier een onbeschrijflijke opwinding, en 't lawaai dat die schreeuwende menigte maakt bij 't wilde handgezwaai en gewuif van hun seinen aan de telefoneerende klerken is letterlijk verbijsterend. "Drie kwart van onze zaken die hier worden afgehandeld", zeide mij een der deelnemers aan dezen wedstrijd in money-making, "gaat bij mondelinge overeenkomst. Dat noemen we 'gentleman's contract'. Als zoo'n curb-broker (trottoir-makelaar) zegt dat hij koopt, dan koopt hij, al gaat de koers naar beneden. Hij zou er niet aan denken, terug te krabbelen, al heeft hij geen letter zwart op wit gezet". Dat vond ik weer een mooi en opmerkelijk verschijnsel in New-York. Men kan niet nalaten lieden te bewonderen met een zoo sterk ontwikkeld eer- en rechtsgevoel. Een makelaar, dien men mij bij name heeft genoemd, zag zich ten gevolge zulk eener mondelinge overeenkomst aan den rand van den financieelen ondergang. Hij hield zijn woord; vertelde aan zijn vrouw wat hun stond te wachten, verkocht zijn automobiel den volgenden dag, nam een hypotheek op zijn huis en ontzegde zich voorloopig alle genoegens der weelde, waaraan hij gewend was. Daarna keerde hij naar Broad-street terug, en begon den strijd opnieuw. In zes maanden had hij zich er weer boven opgewerkt. En die smalle Broad-street is niet eens bij vele New-Yorkers bekend. 't Is een soort van romantische oase in een stad, waar het romantische over 't algemeen ver is te zoeken, in elk geval een avontuurlijke plek; waar in den kortst mogelijken tijd zich drama's afspelen met ver reikende gevolgen. Ik denk maar 't liefst aan dat plekje, waar een soort ridderlijke eerlijkheid en betrouwbaarheid wordt in acht genomen, wanneer ik weer eens lees hoe het amerikaansche publiek in een paar jaar tijds een honderd millioen dollars is kwijtgeraakt aan gewetenlooze speculanten, met hun "get-rich-quick" methoden. Eigenaardig is het, op te merken, hoe de Amerikaan, die zijn vrouw en dochters pleegt te verafgoden en haar zoekt te besparen wat maar de geringste zorg of moeite zou kunnen veroorzaken, over 't geheel aan vrouwen een mate van vrijheid van beweging vergunt, die haar in staat stelt tot een veel ruimer ontplooiing van haar individueele vermogens, dan in Engeland zou gedoogd worden. Het is bijvoorbeeld volstrekt geen zeldzaamheid in de straten van New-York keurige kleine auto's te zien rijden, die door de eigenaressen zelf worden bestuurd. In Engeland werd, althans vóór den oorlog, de vrouwelijke chauffeur nog met den vinger nagewezen. Ik denk dat de gemiddelde amerikaansche echtgenoot en vader in sommige opzichten wat òver-voorzichtig, en in andere om de waarheid te zeggen, wat àl te toegevend is. Ik weet wel dat ik menigmaal de zekerheid en handigheid van die vrouwen ten zeerste heb bewonderd, als ik ze zoo kalm en beheerscht aan het stuurwiel zag zitten, midden in de drukte van Fifth Avenue op het wandel- en winkel-uur. Hier kan men de élite van New-York vergaderd zien; want Fifth Avenue is nog steeds het domein van de New-Yorksche upper-ten; en al is ook hier de handel in sommige zijner vormen doorgedrongen, de straat blijft de breede, imposante verkeersweg, met hooge deftige huizenrijen, en de kleine winkels die wat levendigheid brengen en de gezelligheid verhoogen, hebben iets eigenaardig "aparts" en een zekere waardigheid, die men mist bij de reuzenmagazijnen en stores van Broadway. Langs het trottoir staan rijen prachtige lantarens, die des avonds een zacht en toch helder licht verspreiden; anders dan de schelle verlichting der winkelstraten. Van Madison Square tot Central park scharen ze zich aaneen, een onafgebroken rij van stomme wachters, alles ziend, en--zwijgend. Beroof Fifth Avenue van die lampenrij en de straat telt een bekoring minder. Nog onder den indruk van Fifth Avenue's intieme, en volstrekt niet kille of terugstootende voornaamheid, begaf ik mij op zekeren dag naar het beroemde Coney Island, in de hoop er mijn blik te kunnen laten weiden over een behoorlijk aantal van de tien millioen bezoekers, die jaarlijks zich aldaar heeten te komen vermaken. Ik moet eerlijk bekennen, ik voelde mij teleurgesteld. Coney Island is al te zeer geprezen, al te uitbundig geadverteerd. Als uitspanningsterrein is het niet, wat de vreemdeling met recht had mogen verwachten. 't Is een soort voorstad van Brooklyn en de fatsoenlijke Brooklyner haalt er de schouders voor op. New-Yorkers gaan er des zomers heen uit gewoonte, en op Zondagen zoeken er de winkelbedienden met hun dames hun heil. Maar die komen er niet om de zee. Die gaan naar Coney Island omdat er een reuzenkermis wordt gevierd. Ik verbeeld mij, dat Coney Island zijn beste dagen achter zich heeft. Zijn klatergoud en bonte verf begint af te schilferen en de vervelooze vuile plekken, die zij overlaten, zullen ieder in het oog vallen, die aan een verfijnder en smaakvoller omgeving gewend is en de voorkeur geeft. --- Provided by LoyalBooks.com ---