H E T L E V E N V A N H U G O D E G R O O T, GETROKKEN UIT DE VOORNAAMSTE HISTORIE- SCHRYVERS EN DICHTERS; DOORMENGD MET ONPARTYDIGE AANMERKINGEN, EN VERSIERD MET TWEE JUISTE AFBEELDINGEN VAN HET K O F F E R, WAARIN DE GROOT ZYNE GEVANGENIS ONTKOMEN IS: GETEKEND NAAR HET ECHTE KOFFER ZELF, THANS BERUSTENDE ONDER DEN HEER, Mr. _JACOB KLINKHAMER_. ----- _Te AMSTELDAM,_ By J.B. ELWE EN D.M. LANGEVELD. MDCCLXXXV. [Afbeelding: Hugo de Groot, met onderschrift van W. den Elger: Door deugd des afgunst dood Door geest een waerelds wonder Door naam een schelle donder Was de ed'le Huig de Groot ] V O O R R E D E. _Het in 't licht verschynen van de beide echte aftekeningen des koffers, doormiddel van 't welk de beroemde _Hugo de Groot_, het bange Loevestein ontkomen, en welk Vaderlandsch Gedenkstuk thans berustende is, onder den Heer, Mr. _Jacob Klinkhamer_, heeft ons aanleiding gegeeven tot het vervaardigen van deeze weinige bladen, bevattende alle de voornaamste levensgebeurtenissen van den gemelden grooten Staats- en Letterheld: wy hebben de Dichters te hulp geroepen om onzen styl te veraangenaamen, en laaten ons voorstaan geene zaaken van belang overgeslagen, en tevens de nietsbetekenende kleinigheden vermeld te hebben; indien dit bevonden wordt zodanig te zyn, hebben wy hoop dat onze arbeid goedkeuring zal verwerven, want by veelen is het leven van onzen _Hugo_ als, aangestipt, terwyl anderen er een zwaar boekdeel van gemaakt hebben._ _De tydsomstandigheden welken wy belevenen, hebben ons byna op ieder regel de voorzichtigheid voorgepredikt; wy hebben ons bepaald tot het geeven van een beknopt verbaal van 't gebeurde, zonder over het gebeurde te oordeelen; hier en daar hebben wy den Lezer op den weg gebragt, en hem dan aan zyne eigene krachten overgelaaten;----wy hoopen dat zulks goedgekeurd zal voor den:--men geloove echter niet dat wy om die reden onzen naam verzweegen hebben; wy schaamen ons denzelven niet, ook niet de gevoelens welken wy over den tyd van den grooten _HUGO_, zo min als die welken wy over onzen tyd koesteren; geenzins; eene reden waarby de Lezer geheel geen belang kan hebben, heeft ons tot dat verzwygen verpligt._ _Met eene beknopte beschryving van het koffer te geeven, hebben wy gemeend den Liefhebberen geenen ondienst te zullen doen? dat die beschryving zeer juist is, is ons naderhand door den Tekenaar verzekerd, alzo hy zelf alles naauwkeurig opgenomen, en zyne aantekeningen den Graveerder medegedeeld heeft._ H E T L E V E N V A N H U G O D E G R O O T, Onder het aanzienlyk getal van voornaame mannen, welken, van tyd tot tyd, op het tooneel van _Nederland_ hunne rol gespeeld hebben, is HUGO DE GROOT één der uitmuntendsten, en zal, zo lang de Republiek, wier lotgevallen de gantsche wereld zo menigmaal hebben doen verbaazen, zo lang _Nederland_ bestaat, in gedachtenisse blyven by hen, die niet onverschillig zyn omtrent her land dat zy bewoonen, en het navorschen van deszelfs voorledenen en tegenwoordigen staat, voor eene ten hoogsten nuttige, niet alleen, maar ook noodige bezigheid houden--zy die gewoon zyn, den ongelukkigen grysaart, den beroemden OLDENBARNEVELD, met traanen van medelyden naar het verachtelyke schavot te vergezellen--zy die niet zonder innerlyke ontroering, dien grooten Vaderlander, op den oever des grafs staande, kunnen hooren zeggen: _Mannen, gelooft het niet, dat ik een Landtverrader ben, ik hebbe oprecht, en vroom gehandelt, als een goed Patriot, en die zal ik sterven_--zy wier hart scheurt, wanneer zy dien bukkenden grysaart, op een stoksken steunende, en met zwakke treden, het blikzemende zwaard, dat opgeheven is om hem te ontzielen, ten gemoete zien waggelen; hem zyne oogen ten hemel zien slaan, onder het uitroepen van deze hartlyke woorden: _Jesus Christus zal myn leidsman zyn: Heere God, Hemelsche Vader, ontvang mynen Geest_----zy die zig by aanhoudendheid verwonderen, over de zonderlinge bedaardheid van ziel, waarmede die onvoorbeeldige yveraar voor zyn Vaderland, de kortstondige, maar niet te min geduchte reis, naar de eeuwigheid, aangenomen heeft, zy kennen den Letterheld, met wiens lotgevallen wy ons voor een oogenblik zullen bezig houden; zy kennen den grooten HUGO, den tyd- en, gedeeltelyk, ook den ramp-genoot van den voornoemden grysaart; zy zyn gewoon ook hem met traanen van medelyden naar het bange _Loevestein_ te vergezellen, en met een hart, dobberende tusschen hoop en vrees, hem, door een geoorloofde list zyne banden te zien ontkomen: maar de groote man verdient dat ook de gantsche wereld hem kenne; ieder Vaderlander is verpligt het zyne daartoe bytebrengen; dit billykt ons voorneemen, en zal niet minder ons den arbeid aangenaam maaken. Om een algemeen denkbeeld van 's mans uitmuntendheid te verkrygen, is zeer geschikt het vierregelig versje van W. DEN ELGER, geplaatst onder een afbeeldzel van onzen held, door VAN GUNST in 't koper gebragt: dus luidt het: _Door deugd des afgunst dood,_ _Door geest een waerelds wonder,_ _Door naam een schelle donder,_ _Was de ed'le _HUIG DE GROOT_._ Onder een ander afbeeldzel, geschilderd door MIEREVELD, en gegraveerd door VAN DER WENNE, leest men het volgende versje, van den beroemden G. BRANDT, 't welk niet minder den lof van den edelen vluchteling verbreidt: _Dus leeft de Fenix der Geleerden, _HUIG DE GROOT_,_ _Des aartryx wonder, gift des hemels, die de doodt_ _De tydt en nydt beschaamt: die Neêrlandts Staatsgevaaren,_ _Het oorlogh en 't bestandt beschreef in gulde blaêren._ _Het vaderlandt, dat hem verstiet wordt hier verplicht:_ _En Hollandts vryheit trekt haar luister uit dit licht._ VONDEL schreef onder een derde afbeeldzel, door den beroemden HOUBRAKEN, naar 't origineele van gezegden MIEREVELD vervaardigd, deze versen: _De zon des Lants wert dus van Mierevelts penseel,_ _Geschildert, toenze gaf haer schynsel op 't panneel;_ _Doch niet gelykze straalt op 't heerlykste in onze oogen,_ _Maer met een dunne wolk van sterflykheit betogen,_ _Om Duitsch te spreken, dit 's de Fenix _HUIG DE GROOT_,_ _Wiens wyze Majesteit beschynt den Weereltkloot._ _Wie vraegt nu, wat Cefis of Delfos eertyts zeide?_ _Een Delfsch Orakel melt meer wysheit dan die beide._ Onder nog een ander afbeeldzel van onzen Held, schreef de geleerde D. HEINSIUS, een zinryk _Latynsch Puntdichtje_, 't welk door den Heer BRANDT dus vertaald is: _Dit 's 't pand van 's hemels gunst, van Holland voortgebragt,_ _Dat zich met recht ontzette en by zich zelve dacht,_ _Heb ik dien grooten Huig wel voor my zelf gebaard?_ _Dit zichtbaar menschlyk is, de rest naar 't godlyk aart._ Immers doet dit alles ons denken op een' man, zo groot van verstand als verheven van ziel? en onze HUGO was inderdaad zulk een zeldzaam voorbeeld: DE GROOT was waarlyk _Groot_, en had dus dezen zynen eigen naam ook als een' eernaam moge voeren: hem daardoor in den rang der Vorsten te stellen, is niets minder dan vlyery--'t wordt by de Historiekundigen ook geloofd, dat de voorzaaten van onzen Held, zig, door uitmuntende diensten het Vaderland beweezen, den gezegden eernaam verworven hebben, zynde het geslacht van DE GROOT eigenlyk voordgesprooten uit dat van KRAAIJENBURG, welks adelyk huis van dien naam, welëer gestaan heeft tusschen _Delft_ en _'s Gravenhagen_: de gezegde afkomst van het geslacht onzes Helds, wordt bevestigd door deszelfs wapen, 't welk 't zelfde is met dat van den huize KRAAIJENBURG voornoemd. Door de uitwerkzelen van den alles vernielenden twist, het monster dat in ons lieve Vaderland zo menigmaal zyne haatelyke rol gespeeld heeft, werden de voorzaaten van onzen HUGO genoodzaakt de wyk te neemen naar het nabuurig _Delft_, alwaar zy vervolgends, onder den naam van DE GROOT, de aanzienlykste eeramten bekleed hebben: op de regeringslysten van _Delft_ voornoemd, vindt men, volgends de aantekening van zekeren _Aper Melisz. van Melisdyk_, getrokken uit een oud register, op den jaare 1485 reeds, Mr. HUGO HUGOSZ. DE GROOT, die gestorven is den 8 Mei des jaars 1509: DIRK HUIGENSZ. DE GROOT, mede een vermaard man, dien wy 't laatst op den jaare 1521 als Burgemeester van _Delft_ vermeld vinden, stierf omtrent den jaare 1530, zonder kinderen van het manlyke geslacht natelaaten, waardoor derhalven de beroemde naam van DE GROOT welhaast verlooren geraakt zou weezen, ware het niet dat ERMGARDT DE GROOT, dochter van Heer DIRK voornoemd, daarin voorzien hadde; deze in 't huwelyk zullende treeden met den Heere CORNELIS CORNETS, een man afkomstig uit de Hertogen van _Bourgondiën_, werd zo sterk door de zucht voor haar beroemd geslacht gedreeven, dat zy den voorgenomen echt niet wilde voltrekken, dan onder beding, dat de zoonen, welken uit haar geboren mogten worden, den naam van DE GROOT zouden voeren: volgends dit voorbeding werd een zoon van vrouwe ERMGARDT, HUGO CORNELISZ. DE GROOT genoemd, zynde de grootvader van onzen Held: deze HUGO voegde de wapens, enz. van beide de geslachten, waaruit hy gesprooten was, CORNETS en DE GROOT, byéén; ook werden de waardigheden, sedert zo veele jaaren herwaards door de voorzaaten van vrouwe ERMGARDT bekleed, en die op haaren man, CORNETS, niet overgebragt hadden kunnen worden, om dat hy geen geboren _Hollander_ was, nu weder, met algemeene toejuichinge, aan Heer HUGO opgedraagen: en niet alleenlyk de aanzienlykste waardigheden, maar ook de weetenschappen scheenen in dit beroemd geslacht ervelyk te weezen, waarvan wy de spreekendste bewyzen zullen opleveren; wat den laatstgemelden HUGO desaangaande betreft, van dezen wordt gezegd, dat hy was, "een man in de _Latynsche_, _Griexe_, en ook _Hebreeusche Taalen_ ervaaren, meer dan die tyden meêbraghten;" hy huwde met ELSELINGH HEEMSKERK, (anderen geeven hem nog eene vroegere gemaalin, naamlyk, MARIA STEFFENS,) een telg uit het doorluchtig en aloud _Nederlandsch Geslacht_ van dien naam, waaruit zo veele groote mannen voordgesprooten, en waarvan de nakomelingen nog heden in aanzien zyn: om slechts iets tot lof der HEEMSKERKEN te zeggen, wyzen wy den Lezer op den beroemden JACOB HEEMSKERK, of VAN HEEMSKERK, gelyk wy hem ook genoemd vinden, een held, "die door verscheidene togten, in bekende en onbekende landen, en naar de _Oostindiën_, den Vaderlande veele onwaardeerbaare diensten beweezen heeft, tot dat hy voor _Gibralter_, in den jaare 1607, zyn doorluchtig leven al vechtende afleide;" onze wereldstad roemt op het bewaaren van 't overschot dezes helds: zyn grafstede, in de _Oude-Kerk_, prykt met het volgende zinryke versje van den onstervelyken Ridder, P.C. HOOFT: _Heemskerk, die dwars door 't ys, en 't yzer dorste streeven,_ _Liet d'eer aan 't Land, hier 't lyf, voor Gibralter het leven._ HUGO DE GROOT, verwekte by vrouwe ELSELINGH, onder andere kinderen, twee zoons, naamlyk, JAN en CORNELIS, beiden mannen, wier roem door onze Vaderlandsche Historieschryvers mede ten breedsten uitgemeeten wordt; volgends BOXHORN, is de laatstgemelde geboren te _Delft_, in den jaare 1546: in zyne vroege jeugd oefende hy zig te _Parys_ in de Wysbegeerte en de Historiën; van daar vertrok hy naar _Orleans_, alwaar hy in de rechten studeerde; weder t'huis gekomen zynde, werd hy, in 1575, tot Leeraar in de rechten, op de Hooge School te _Leiden_, verkoozen; na veele waardige diensten gedaan te hebben, is hy te dier stede overleden, op den verjaardag zyner geboorte, dat is, op den 25 July des jaars 1610, bekleedende toen voor de zesde maal de waardigheid van _Rector magnificus_ der Universiteit: hy was by de geleerdste lieden van zynen tyd, en boven all' by den vermaarden JUSTUS LIPSIUS, zeer gezien: zyn broeder JAN DE GROOT was de vader van onzen Held; deze heeft op zyn beurt mede de wetten en 't welzyn der Stad _Delft_ helpen handhaven; ook werd hem de zorg voor _Leidens Hooge School_ aanbetrouwd; hy huwde met ALIDA VAN OVERSCHIE, mede geboren uit een oud adelyk _Delftsch Geslachte_: de Ambachtsheerlykheid van dien naam, wordt onder de oudste eigendommen van _Delft_ geteld: een andere zoon van Heer JAN, een jonger broeder van HUGO, 't voorwerp onzer tegenwoordige bemoeijingen, was WILLEM DE GROOT: had gezegde HUGO welëer, en 't geen wy nader zien zullen, geschreeven, de _Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid_, deze verledigde zig ter vervaardiginge van een werk, ten tytel voerende: _Inleiding tot de praktyk van den Hove van Holland_, eerst in de _Latynsche_, en daarna in de _Nederduitsche Taale_; hy droeg hetzelve op aan de Burgemeesteren van _Delft_: de geestige J. WESTERBAAN maakte op beide werken een dichtstukje, waarvan dit de laatste versen zyn: _Aankomelingen, ziet hoe dese Groote mannen,_ _Uyt liefde t' uwer dienst sich hebben ingespannen,_ _En toont haar alle bey, dat u haar wel-doen raeckt:_ _'t Geen _HUGO_ had begost heeft _WILHEM_ opgemaeckt._ Deze WILLEM DE GROOT wordt by uitneemendheid een zeer vroom, nederig, en oprecht man van leven genoemd; welken lof hem ook toegezwaaid is, door den geleerden N. HEINSIUS, in een _Latynsch Vers_, door dien Dichter op het afbeeldzel van Heer WILLEM gemaakt: HUGO's geleerde broeder stierf den 12 Maart des jaars 1662, in den ouderdom van 65 jaaren, en ruim één maand. Zie daar het geen wy verkoozen vooraf te zeggen; thans zullen wy ons nader bepaalen by onzen grooten HUGO, de eeuwige eer en 't orakel van _Delft_, welken eertytel hem elders gegeeven wordt; en iets dergelyks van onzen Letterheld geboekt te vinden, is waarlyk niets nieuws, gelyk in het vervolg ten overvloede zal blyken: Professor BAUDIUS noemt hem, _de allergrootste, de wonderbaare _GROTIUS_, het sieraad en puikjuweel der Hollandsche jeugd_; ter gelegenheid dat CLAUDIUS SALMASIUS, den Heer DE GROOT, na zyn overlyden, met eenige schriften, onder den naam van _Simplicium Verinus_ aanrandde, schreef de schrandere VONDEL, in den jaare 1646, desaangaande, aan den Heere HOOFT, onder anderen deze regelen: "onze _goede_ en WYZE GROTIUS is ook al heene; Salmasius kan dit gebeente niet laaten rusten; de Bourgonjons hebben het altydt te Delft op levenden of dooden geladen, Balthazar Gerards op Prins Wilhem, en deeze op Grotius assche:" het komt ons voor dat uit de zamenvoeging van misdaaden, die de Dichter hier maakt, zonneklaar blykt, welk een hoog gevoelen hy van onzen HUGO gehad moet hebben: de eer van dien Letterheld aanteranden, vindt hy overeenkomstig met den gruwelyken moord, aan den grondlegger van _Neêrlands Vryheid_ gepleegd; terwyl hy tevens den gezegden Held, en den Vader des Vaderlands, nevens elkander plaatst: hoe VONDEL over GROTIUS gedacht heeft, blykt niet minder uit het Dichtstukje, door dien beroemden Dichter den gemelden lasteraar toegezongen; dus luidt het: _ô Phariseeusche gryns, met schyngeloof vernist,_ _Die 't _Groote_ lyk vervolgt ook in zyn tweede kist;_ _Gy Helhont past het u dien Herkles na te bassen,_ _Te sleuren op 't autaer den Fenix in zyn asschen,_ _Den mond van 't Hollandsch Recht, by Themis zelf beweent?_ _Zo knaeg uw tanden stomp aan 't heilige gebeent._ Deze voortreffelyke Geleerde, onze HUGO, is dan geboren te _Delft_, op den tienden van Grasmaand des jaars 1583: nog een kind zynde, gaf hy reeds doorslaande blyken van zyn zonderling vernuft: dus doet de Dichter DUIM hem, naar waarheid, tegen zyne kinderen spreeken: _'k Schreef op myn achtste jaar al vaerzen in 't Latyn[1],_ _'k Wou, niet alleen des daags, maar, 's nachts ook werkzaam zyn._ In zyne nachtstudie werd hy echter door zyne zorgelyke moeder verhinderd, waardoor hy genoodzaakt was, zyn _Zondagsgeld_, gelyk zekere schryver zig uitdrukt, te besteeden, om kaarsen te koopen: nog naauwlyks den ouderdom van elf jaaren bereikt hebbende, werd hy reeds bekwaam gekeurd om naar de Hooge School te _Leiden_ gezonden te worden: in dien kweektuin van geleerdheid arbeidde hy onvermoeid, oefenende zig in de Wysbegeerte, Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid, Sterreloopkunde en Wiskunst: nog geen jaar lang dus bezig geweest zynde, ontwierp hy drie versen, twee in de _Latynsche_ en één in de _Grieksche Taale_, die, in 't licht verschynende, de gantsche wereld deeden verstommen: met zyn vyftiende jaar had hy den loop zyner studiën reeds volbragt, en verliet niet alleenlyk _Leidens Hooge School_, maar ook het Vaderland, gaande (1598) in het gevolg van den Heere OLDENBARNEVELD voornoemd, naar _Frankryk_, werwaards die Heer, als Gezant van Hunne Hoog Mogende aan Koning HENDRIK DEN VIERDEN, vertrok: OLDENBARNEVELD, de schranderheid en zeldzaame geleerdheid van den zo veel beloovenden jongeling, op hoogen prys stellende, beschikte hem gelegenheid, om voor zyne Majesteit den Koning van _Frankryk_ eene redevoering te doen, in dewelke hy zyne onvergelykelyke geleerdheid en verwonderlyke bekwaamheden, met zo veel luisters ten toon spreidde, dat de Vorst, daardoor verbaasd, tegen zyne aanwezende Hovelingen zeide: _Voila le miracle d'Hollande_; dat is: _Ziet daar het wonder van Holland_; dees eertytel, hoe veel betekenende ook, voldeed echter niet aan 's Konings hoogachting, derhalven beschonk zyne Majesteit den jongen redenaar met een goudene keten, waaraan hing 's Vorsten beeldenis, op een medaille van 't zelfde metaal. Na zig een jaar lang in _Frankryk_ opgehouden te hebben, binnen welken tyd hy ook, te _Orleans_, den tytel van _Doctor in de Rechten_ verkreeg[2], keerde hy naar zyn vaderland te rug, alwaar zyne bekwaamheden niet minder geacht werden; ten bewyze daarvan, dat hy op zyn zestiende jaar reeds Advocaat voor den Hove van _Holland_ was; en nog geen vier-en-twintig jaaren bereikt hebbende, (in 1607,) werd hy door de Heeren Staaten van _Holland_, _Zeeland_ en _Westfriesland_ tot Advocaat Fiscaal aangesteld. Ons bestek verbiedt ons verslag te doen van alle 's mans geleerde schriften, welken hy van tyd tot tyd in 't licht gaf, wy moeten ons alleenlyk tot de hoofdpunten van zyne levensbeschryving bepaalen; des staat ons te melden dat hy zig, in den jaare 1608, in 't huwelyk begaf met _Maria van Reigersbergen_, dochter van den Heere _Pieter van Reigersbergen_, Burgemeester der Stad _Veere_, een man, van wien getuigd wordt, dat hy den Lande, en niet minder den Huize van _Nassau_, groote diensten beweezen had; welke trouw echter met schande is betaald geworden; want in de _Leicestersche tyden_ is hy ter Stad uitgezet, en heeft vervolgends als balling moeten omzwerven. In 1613, het dertigste jaar zyns ouderdoms, aanvaardde de beroemde HUGO het gewigtig amt van Pensionaris der Stad _Rotterdam_: _Wat zyn my in dien dienst al woedende zeebaaren_ _Gevlogen over 't hooft,_ dus laat de meergemelde Dichter DUIM hem, desaangaande, zeggen; dan, geen dier woedende baaren heeft hem kunnen doen bezwyken: hy vond reden om het gemelde moeijelyke amt niet aanteneemen, dan onder voorwaarde, dat het in de magt der Magistraat van _Rotterdam_ niet zou staan, hem immer, tegen zyn' wil, van hetzelve aftezetten: de inwilliging van dit voorbeding, 't welk eene volstrekte beperking van het gezegde vermogen insloot, bewyst andermaal welke gedachten men van onzen HUGO gevoed, en hoe groot het vertrouwen was dat men op zyne bekwaamheid gesteld heeft. Terwyl men bezig was met deze en geene voorwaarde te beraamen, werd hy, met nog drie andere Heeren, in gezantschap naar het nabuurig _Engeland_ gezonden, ter vereffeninge van eenige geschillen, ontstaan tuschen JACOBUS DEN EERSTEN, die toen den _Britschen Zetel_ bekleedde, en de _Hollandsche Oostïndische Maatschapy_, van welke bezending hy zig ongetwyfeld mede by uitneemendheid verdienstelyk gekweeten moet hebben, aangezien hy, niettegenstaande zyne nederigheid, van zig zelven, desaangaande, zulk een hoog gevoelen had, dat hy naderhand betuigde, _van die Compagnie wel zoveel verdiend te hebben, dat, al ware het dat alle anderen sliepen, zy voor hem behoorde te waaken_: het hevige geschil tusschen de _Remonstranten_ en _Contraremonstranten_, 't welk, ten dien tyde, ons lieve Vaderland beroerde en dat, niettegenstaande het een kerklyk geschil was, een twist over den Godsdienst, of liever eene betwisting van een vryen Godsdienst, dat zalige genot waarop alle menschen aanspraak hebben; niettegenstaande Christenen met Christenen, allen belyders van een' God van liefde, twistten, oorzaak werd van de smaadelykste en verachtelykste handelwyzen; dat hevige geschil, 't welk wy niet behoeven voor te draagen, aangezien het reeds menigvuldigmaal en met de natuurlykste verwen afgebeeld en dus by ieder bekend is, dat geschil werd door onzen HUGO, by zyne _Britsche Majesteit_ verhandeld, en mede met een goed gevolg:--_hy sprak in alles ten voordeele van de Remonstranten_. Zyn gedrag omtrent deze vredelievende menschen, over 't algemeen genomen, bragt hem in groote opspraak; men vond het onbegrypelyk, en althans ten hoogsten te bejammeren, dat een man, die, wegens zyne veele kundigheden, voor iets vreemds in de Natuur mogt gehouden worden, die den onsterfelyken _Erasmus_ in veele opzichten gelyk was; in weinigen hem moest wyken, en in eenigen overtrof; dat zulk een man de _Remonstranten_ toegedaan scheen te weezen: ondertusschen beoogde hy in alles niet anders dan de bevordering der kerklyke eendragt; dit betuigde hy in een' brief aan zynen vertrouwden vriend, VOSSIUS, zeggende: _Dat hy eeniglyk, waarvan _GOD_ zyn getuige was, daarop toelei, dat 'er omtrent de kerklyke verschillen eene gemaatigde vryheid mogt vergund worden, dewyl zonder dezelve de eene scheuring uit de andere moest groeien._ Onder alle de bezigheden en zorgen, welken deze onrustige tyden hem verschaften, vergat hy zyne geliefde studiën niet: de edele Dichtkunst, zulk eene verhevene ziel dubbeld waardig, was zyne verkwikkende uitspanning; ja hy verliet zyne boekoefening niet, hoewel zyne staatsbemoeijingen ook van tyd tot tyd nog vermeerderden, 't geen onder anderen mede veroorzaakt werd door dat de _Rotterdamsche Vroedschap_ hem, in den jaare 1616, benoemde, tot het Collegie der Gecommitteerde Raaden, mits evenwel dat hy het Pensionarisschap tevens bleef waarneemen. Zyn letterarbeid moest hy niet zelden besteeden tot het wederleggen van deze en geene geschriften, en tot het rechtvaardigen van het gedrag, by sommige Regenten gehouden: het beroepen van een Synode, ter vereffeninge der verschillen, was een der voornaamste pointen waarover men het niet eens kon worden, en dat den arbeidzaamen HUGO veel werks verschafte: de meeste Steden van _Holland_ hadden staatswyze beslooten, dat het byeenroepen van zulk eene vergadering niet raadzaam was, en hadden tevens de Magistraaten magt verleend, om meer volk van wapenen, of Waardgelders, tot haare verzekering en tot afweering van daadlykheden aanteneemen: deze resolutie werd door anderen afgekeurd; waarop agt Steden beslooten zig desaangaande te verdedigen, en daartoe gebruikten zy "wel voornaamlyk de pen van onzen DE GROOT:" deze zag niet dan gevaar in het houden van een Synode, zo wel als in het afdanken der Waardgelders: zyn Exell. Prins MAURITS, was in beide opzichten van het tegengesteld gevoelen, meenende _dat de Waardgelders erger waren dan de _SPAANSCHE KASTEELEN_, en dat ze af moesten_, al het welk wy thans niet breeder kunnen verhandelen; het zy voor het tegenwoordige genoeg, aangeweezen te hebben, wat eigenlyk de oorzaak was, dat onze groote HUGO in ongenade verviel, want die ongenade had niets anders dan het voorgemelde ten grondslage, en had ten gevolge, dat hy, benevens de Advocaat, VAN OLDENBARNEVELD, en HOGERBEETS, Pensionaris van _Leiden_, op den 29, (BRAND en anderen zeggen den 28,) Augustus des jaars 1618, te _'s Gravenhagen_ in hechtenis genomen werd: ten zelfden dage viel ook het zelfde lot te beurt aan den Heere LEDENBERG, Secretaris van de Staaten van _Utrecht_, die mede naar _'s Gravenhagen_ gebragt werd. Vermits de gevangenneeming geschied was uit naame van de Staaten Generaal, waren de Staaten van _Holland_ daarover niet weinig gebelgd, aangezien zy alleen de wettige Heeren en Meesters over de gevangenen oordeelden te zyn: men begeerde dat hunne huizen hun ter gevangenisse zouden verstrekken: de _Remonstranten_ waren neêrslagtig, ziende dat hunne voornaamste begunstigers ontwapend waren; de _Contra-Remonstranten_, integendeel, hieven daarover een triumphlied aan: de vrouwen der gevangenen leverden requesten in, ter verkryginge van 't geen de Staaten van _Holland_ begeerd hadden: de _Rotterdammers_ verlieten hunnen geliefden DE GROOT niet, zy vorderden van zyne Excellentie, dat hy, by de Staaten Generaal, het ontslag van dien waardigen man zoude bewerken, maar deze gaf ten antwoord: _het is myn zaak niet_; en ook waren alle andere pogingen vruchtloos. Onze held zat mede niet stil om zyne verlossing te verkrygen, en zyne reeds bezoedelde eer, (wat heeft een braaf man toch waardigers!) te zuiveren, doch mede te vergeefsch; zelfs liet men, om zyn misdryf schynbaar te maaken, zyne papieren uit zyn logement haalen; men verplaatste hem in eene andere kamer, en gaf bevel, dat hy niemand mogt zien.--Hy verviel in ziektens; zyne onvergelykelyke Gemalin wendde alle moeite aan, om by hem te mogen komen, ja ook zelfs met aanbieding van mede gevangen te willen blyven; edel voorwerp!--met hoe veel gronds heeft de Prins der _Nederlandsche Dichteren_ niet gezongen: _Waer wert oprechter trou,_ _Dan tusschen man en vrou_ _Ter werelt ooit gevonden?_ _Twee zielen, gloênde aan een gesmeet,_ _Of vast geschakelt en verbonden_ _In lief en leedt._ Deze braave vrouw, eenen Echtgenoot als de groote HUGO overwaardig, mogt echter het zoete byzyn van haar lieven man niet genieten, ook niet, schoon hy korts daarna zo gevaarlyk ziek werd, dat men hem twee Geneesheeren moest zenden--was dit eene geoorloofde handelwys, of was het wreedheid? de staatkunde zal hier anders oordeelen, dan de menschlykheid: wy oordeelen niet: Prins MAURITS heeft gesteld, _dat men op het recht niet moest zien, als het gevaar groot was_; mogelyk heeft de staatkunde ook stelregels, volgends welken zy de menschlykheid mag doen zwygen! wat hier van zy, onze doorluchtige Gevangene had niemand anders tot gezelschap, dan zynen Dienaar, WILLEM VAN DE VELDE: in eenige ons ter hand gestelde berichten, vinden wy dezen Dienaar, CORNELIS VAN DE VELDE genoemd, en by VONDEL ontmoeten wy nog een andere Dienaar van onzen grooter letterheld, in het volgende vierregelig versje, ten opschrifte voerende: _In het Stamboek van _CHRISTIAEN KAS_, Dienaar van zyne Excellentie _HUGO DE GROOT_:_ _Een Kristen Kas bewaert ter noot_ _Ons heilig Lantjuweel, de Groot,_ _Toen 't Vaderlant hem viel te kleen_ _O blintheit! ô verkeerde zeên!_ Wy zullen ons vergenoegen, met dit alleenlyk aangetekend te hebben.--Op den derden September eerstkomende, werden de gevangenen voor de eerstemaal verhoord, door eenigen uit de vergadering der Staaten Generaal, niettegenstaande de _Rotterdamsche Vroedschap_ begeerd had, dat sommige leden uit de vergadering van _Holland_ daar by tegenwoordig zouden weezen: te vergeefsch ook zeide DE GROOT, begrypende dat hy niet voor zyn competenten rechter zou staan; _dat hy, als geboren in Holland, een dienaar van een Stad van Holland, en gevangen genomen op den grond van Holland, geen Rechters kende dan van Holland; doch_, voegde hy, om de bewustheid van zyne onschuld, en de gerustheid van zyn hart te doen blyken, daar by; _ik wil des onverminderd, myne daaden voor ieder wel verantwoorden._ Op den gezegden dag werden hem, zo vóór als na den middag zestien vraagen gedaan, die alle voldoende door hem beantwoord werden. Na dien tyd ontving hy verscheidene bezoeken, en moest weder op veelerleije ondervraagingen antwoorden; veele schynbezwaaren deeden zig voor hem op, die hy, de vryheid verlooren hebbende, niet kon oplossen, waarover hy zig eenige jaaren daarna ook beklaagde, zeggende: _ongelukkig zyn ze, die, zonder toegang van Vrienden gevangen zittende, zig tegen zulke slinksche slagen niet kunnen verweeren._ Den 9den November werd het geval in de vergadering der Staaten van _Holland_ in overweeginge genomen, en beslooten, dat 'er eenigen uit die vergadering zouden gecommitteerd worden, om, benevens de Gedeputeerden der andere Provinciën, over de examinatie te staan: onze Held moest wederom een en andermaal op de vraagen van dezen voldoen, en zelfs had men zo weinig medelyden met hem, dat hy genoodzaakt werd, staande eenen hevigen aanval van koorts, voor zyne ondervraagers te verschynen. Op den 21 February des volgenden jaars, (1619), werden vier-en-twintig Rechters over de Gevangenen benoemd, aan elk van die Heeren werd verleend een bezegelde acte, dat niemant hun over deze zaak iets zou miszeggen of misdoen; en na gedaanen eed van getrouwheid en oprechtheid, leiden zy onderling in elkanders handen ook eenen eed af, behelzende dat zy aan niemand zouden openbaaren, iets "van 't geen in deze handelinge voor haar zoude passeeren."--Zeldzaame voorzorg!--kan eene rechtvaardige zaak...... maar wy verkiezen hier liefst geene aanmerkingen te maaken.--Op den 5 Maart, werd de ongelukkige voor de gezegde rechters gebragt, en den 16 April daaraanvolgende, voor de tweedemaal, door dezelven ondervraagd: wy vinden aangetekend, dat onze Held in dat verhoor verzocht, om zyne Deductie op het papier te mogen stellen; dat hem zulks eindelyk toegestaan werd; maar, (welk een zonderling voorbeding!) dat hy niet meer dan vyf uuren tyds, en niet meer dan één vel papiers daartoe mogt gebruiken: men begrype hoe hinderlyk deze bepaalingen hem hebben moeten weezen; evenwel omhelsde hy die bekrompene vergunning, en vervaardigde een geschrift, over welke inëengedrongenheid en kleinheid van letter, ieder verbaasd stond. Zo lang hem het gebruik van pen en inkt vergund werd, verliet hy zyne geliefde studie niet, in weêrwil van alle de smartlykheden welken hem drukten, en die eene minder kloekmoedige ziel dan de zyne, zouden hebben doen kweinen. Eindelyk werd de volle vierschaar over de gevangene Heeren gespannen, en hun vonnis geveld: wy zullen kortheids halven ons alleenlyk by onzen DE GROOT bepaalen, en denken den Lezer geen ondienst te zullen doen, met de Sententie, over hem uitgesproken, woordelyk over te neemen; dus luidt dezelve: Alsoo _Hugo de Groot_, gewesen Pensionaris van _Rotterdam_, tegenwoordigh gevanghen: De Heeren Commissarissen by de _Hoog Mogende Heeren Staten Generaal_, tot examinatie van syn Persoon geordonneert; ende daar naar de Heeren Rechteren by de welgemelte hare Ho. Mog. tot vordere kennisse ende judicature van syne saacke gecommitteert, buyten pijne ende banden van ysere bekent heeft; ende de selve Heeren Rechteren voorts ghebleken is, dat niet tegenstaande niemandt gheoorloft en is, den bandt ende Fondamentele Wetten daar op de Regeeringe der Vereenighde Nederlanden gefundeert, ende de selve Landen door Godes genadigen zeghen teghen alle gheweldt, meneen ende machinatien haarder Vyanden ende quaadtwillighen, tot noch toe beschermt zijn, te violeren, ofte te verbreecken: hy Gevangen hem onderstaan heeft den standt van de Religie te helpen perturberen, ende de Kercke Godes grootelijcx te beswaren ende bedroeven; toe dien eynde sustinerende ende in 't werk stellende exorbitante ende voor den Staat van den Landen pernitieuse maximen; ende onder dien krachtich gesustineert ende anderen ingescherpt: ende in publycque vergaderingen, oock by diversche geschriften, propositien ende anders alomme helpen sustineren ende inscherpen heeft, dat elcke Provintie in 't syne alleen toequam de macht omme over de Religie te disponeren, en dat d'andere Provintien haar daar mede niet te bemoeijen en hadden. Dat hy mede toegestaan, ende by diversche gheschriften helpen vorderen heeft, dat verscheyden nieuwe opinien, strydende mette Formulieren van eenicheyt; te vooren in de Ghereformeerde Kercke noyt aanghenomen, nochte Wettelyck geexamineert, tegen alle Kerckelycke ordre in de Kercken hier te Lande zijn inghevoert, ende gedefendeert gheworden. Dat hy Ghevangen daar inne soo verre is gheckomen, dat hy wel wetende dat in de macht van Mannen van _Schielandt_ niet en was, eenighe Placcaten te moghen maacken, hy op der selver Naame inghesteldt, ende gheconcipieert heeft een seecker rigoureus Placcaadt, het welcke uytgegeven is op den een-en-twintighsten Junij sesthien honderd sesthien, op den Name van Bailliu, Schepenen ende Mannen van _Schielandt_: de welcke wetende dat alle de publycke Kercken in 't selve Bailliuschap ingenomen waren by Predicanten mette voorsz. Nieuwicheden besmet, nochtans by 't selve Placcaat verboden hebben alle byeenkomsten tot oeffeninghe van de waren Ghereformeerde Religie, anders als in de voorsz. Kercken. Verklarende voor verbeurt Huys, Schuyr, Berch, Schip, Schuyt, Velt ofte andere plaatsen daar soodanighe oeffeninghe anders soude moghen werden ghedaan; alwaart schoon soo dat den Eygenaar daar toe gheen consent gegeven en hadde, den welcken ghereserveert werdt alleenelijck zijn regres tegens den Huyrman, ofte den ghenen die d'selfe vergaderinge daar beroepen hebben, oock met impositie van een mulcte van drie hondert gulden, tot laste van den ghenen die daar ghepredickt, Sacramenten gheadministreert, voorghelesen ofte andere Kerckelijke exercitien gedaan: Mitsgaders oock van de ghenen die de vergaderinghe by een geroepen soude hebben, ofte in de plaatse woont daar de selve soude gheschieden, daar voor hy datelijck sal mogen werden verseeckert, ende niet mogen werden ontslagen, aleer d'selve somme sal zijn ghenamptiseert, met ongewoonelijcke clausulen van proceduyren daar in te houden, als dat weygeringe van antwoort sal strecken confessie, ende dat op 't seggen van de Ghetuygen alleen recht gedaan sal werden. Dat hy Gevangen, omme te verhinderen dat daar tegen, nochte tegen het onwettelijck invoeren van de voorsz. nieuwe opinien, gheen remedie en soude werden ghestelt, ofte versien naar behooren, hy ghestadelijck helpen teghenstaan heeft, dat in de Vereenighde Nederlanden gheen Synode Nationaal soude gehouden ofte geaccordeert werden, niet teghenstaande de Coninghlijcke Majesteyt van _Groot Brittannien_, _syn Excellentie_ ende de meeste Provintien, met vele van de notabelste Leden van Hollandt, oordeelden dat 't selve een seecker ende nootwendigh remedie was tot afweeringhe van alle de voorsz. swaricheden in den standt van de Religie verweckt. Dat hy Gevangen daar toe voorghegeven heeft, dat de Synode prejudiciabel waren 't recht van de Hooge Overicheyt deser Landen: dat in 't stuck van de Synode noch stemminghe noch overstemminghe en viel, ende dattet tegen de Hoocheyt, vry ende gerechtigheyt van den Lande van _Hollandt_ soude strecken, dat men haar, ofte de meeste Leden van dien, teghen haaren danck, een Nationale Synode soude willen overdringhen. Dat hy Gevanghen om 't selve beter te verhinderen, met de Ghedeputeerden van eenighe Steden aparte vergaderinghen heeft ghehouden, om malkanderen te hooren, verstaan ende overkomen, ende dan met ghecomplotteerde eenigheyt, haare stemmen in de vergaderinghen van de _Heeren Staten_ in te brengen. Dat hy Ghevangen sonder last van de _Heeren Staten van Hollandt_, ende sonder dat hem gebleecken is geweest van eenigen last der _Heeren Staten van Uytrecht_, ende _Over-Yssel_, hem vervordert heeft ten huyse van _Johan van Olden Barnevelt_, op den naam van de Provintien van _Holland_, _Uytrecht_ ende _Over Yssel_ conjunctim, te schryven seker protest, 't welcke sy oock in de vergaderinghe van de _Heeren Staten Generaal_ inghebracht hebben, daar by sy t'samen teghen alle ordre in de selve vergaderinghe ghebruyckelijck, by forme van complot ghelijckelijck protesteerden tegen de Ghecommitteerden van de andere Provintien, dat sy wesen souden Autheurs ende veroorsaackers van onheylen ende swaricheden, door 't vorderen van de Nationale Synode: Welk protest hy oock te vooren op een onghewoonelijcke wijse in 't Collegie van de Ghecommitteerde Raden van _Hollandt_ inghebracht ende voorghelesen hadde, sonder ordentelijcke resolutie daar op af te wachten. Dat hy Gevangen mede helpen toestemmen, ende mette vorder Gedeputeerden van de acht Steden doordringen ende helpen effectueren heeft, dat tot groote verachtinghe van de Bondtgenoten, den Brief by de _Heeren Staten Generaal_ totte convocatie van de Nationale Synode gheschreven, aan de _Heeren Staten van Hollandt_ ongheopent weder te rugghe ghesonden is gheweest. Dat hy mede helpen instellen heeft den Brief op de Naam van de _Heeren Staten van Hollandt_, geschreven aan de _Konincklijcke Majesteyt van Vranckrijck_, daar by gearbeyt werd omme de selve syne _Majesteyt_ inne te beelden teghen de waarheyt, dat de meyninge in 't uitschrijven van de Synode Nationaal was, omme de Hooge Overicheyt, de Edelen ende notable Vasalen van den Landen te benemen haar recht van collatie ofte Patronaatschap. Dat de _Heeren Staten Generaal_ in de uitschryvinge van de selve Synoden usurpeerden den naam van de _Staten Generaal_, ende daar by de selve _Majesteyt_ versocht werdt, niet te willen toelaten dat eenighe van syne Onderdanen op de selve Synode souden komen, maar veel eer die van _Hollandt_ teghen de Factie der andere Provintien (soo sy dat daar noemen) te assisteren, alle omme de voorschreve Nationale Synode, ende 't remedie tegen de swarigheydt in de Religie voorghenomen, te verhinderen. Dat hy Gevangen daar toe in _Enghelandt_ op het aanmanen van _Johan van Olden-Barnevelt_, mede ghefondeert heeft de humeuren van de Bisschoppen, omme ten uytersten komende eenige op de Synode te moghen krijghen, die de voorsz. nieuwigheyt niet teghen en waaren. Alles niet teghenstaande alle de Geunieerde Provintien by diversche Recessen, Tractaten Accoorden ende Resolutien, onderlinghe den anderen belooft hebben, ende verbonden zijn, met lijf, goedt ende bloedt te maintineren de Gereformeerde Euangelische Religie, alomme in dese Landen aangenomen, sonder eenige veranderinghe daar inne te doen, ofte ghedoogen ghedaan te worden; ende dat in conformiteyt van de selve in den Jare vijfthienhondert acht-en-tachtigh, alle de Eeden van de Gouverneurs, Oversten, Capiteynen ende Soldaaten, ghedresseert, ende sulcx gearresteert waren, dat sy getrouwigheydt mosten sweeren aan de _Heeren Staten Generaal_, die by de Unie, ende de hanthoudinghe van de ware Ghereformeerde Religie souden blyven: ende dat in alle Tractaten van 't overgaan van de Steden bedonghen is gheweest, datse souden moeten aannemen de oeffeninge van de voorsz. Religie, sulcks die by de Bondtgenooten alomme aanghenoomen was, Dat hy Gevangen dit alles achtende niet ghenoegh te zijn, hem mede onderstaan heeft den standt van de Politie te helpen turberen, omme daar inne oock alles naar haren appetijdt te mogen bestellen: Dat hy Gevangen daar inne sulcken cours heeft helpen handhaven, dat diversche Persoonen soo Kerckelijke als Wereltlijcke, die klaaghden teghens recht beswaart, gebannen, uitgeleydt ofte geoppresseert te wesen, daar teghen in Justitie niet en hebben moghen werden ghehoort, nochte 't complement van dien ghenieten: maar dat de Magistraten van de Steden ghestijft zijn gheworden, omme de bevelen van de ordinaris Collegien van Justitie dies aangaande niet te gehoorsamen. Ende omme malkanderen daar inne te stijven, ende alle dit voornemen met de authoriteyt van de _Heeren Staten_ te mogen bedecken: dat hy Gevangen daar op ende op andere saacken met de Gedeputeerden van de voornoemde Steden, ter aanmaaninghe van den voornoemden _Jan van Olden-Barnevelt_, veele ende diversche aparte vergaderingen, ende Conventiculen heeft gehouden, omme malkanderen oock daar inne te hooren, verstaan ende overkomen, ende alsoo haare stemmen met ghecomplotteerde eenigheydt in de vergaaderinghe in te brenghen, ende te formeren resolutien haar daar toe dienstigh: alwaar mede gherecapituleert zijn diversche poincten, soo nu ende dan in de deliberatie van de _Staten_ gebracht, omme daar van een generale conclusie te maken, ghelijck oock dienvolgende ghedaan, ende by den voornoemden _Johan van Olden-Barnevelt_ inghestelt is, ende voorts in een mondelinge gheneraale conclusie ghebracht, de scharpe resolutie van den vierden Augusti 1617, by de welke de bevelen van de ordinaris Justitie teghen haar voorsz. voornemen verleent, verklaardt werden nul ende van onwaarden, ende de Magistraaten van de Steden gestijft die niet te ghehoorsamen: ende voorts gheauthoriseert, omme haar selven te moghen stercken met nieu gewapent Krijghsvolk, by elck van hemluyden te lichten in haren particulieren ende besonderen Eedt, buyten den ghemeynen Eedt van de Bondtgenoten, ende daar by mede alle Officeren, Justicieren, ende die in den Eedt van den Lande van _Hollandt_ zijn, op haaren Eedt geastringeert werden, de selve resolutie te moeten helpen uytvoeren: ende voorts oock gheordonneert, dat alle Oversten, Capiteynen, Officieren ende Soldaaten van 't ordinaris Krijgsvolck ernstelijck belast ende bevolen sal werden, de _Heeren Staten_ van de particuliere respective Provintien haare betaals-Heeren, ende de Magistraaten van de Steeden daar sy in Guarnisoen ghebruyckt werden (niet tegenstaande eenige andere bevelen) getrouw ende gehoorsaam te wesen op peine van cassatie. Waar op ghevolght is dat men de Justitie noch vorder heeft beginnen teghen te staan, ende dat op den Naam van de Magistraat van _Haarlem_, by openbaare publicatie, met kennisse van hem Gevangen inghestelt, ende by hem gevisiteert wesende, den Hoogen Rade in _Hollandt_ in hare Persoonen voor wederhoorige, ende als ghedaan hebbende tegen haare Eere en Eedt, ende haare Sententien voor nul zyn verklaart gheweest, om datse Justitie gheadministreert hadden aan eenige Persoonen die klaaghden teghen recht geoppresseert te wesen, daar op mede gevolght is dat de Magistraaten van de voorsz. acht Steden, op diversche aanmaninghen haar ghedaan by den voornoemden _Johan van Olden-Barnevelt_, van wel op haar hoede te wesen, nieuw ghewapent, ende onder Vaandelen ghedresseert Krijgshvolck hebben aanghenomen, ofte die sy te vooren aanghenomen hadden, verandert, ende versterckt, ende dat in elcx heuren particulieren ende bysonderen Eedt, met uytsluytinge van de Generaliteyt ende syne _Excell._ als Capiteyn Generaal, ende met last de bevelen van de respective Magistraten alleen te ghehoorsamen tegens allen ende eenen yegelijcken, oock selfs teghen de Generaliteyt ende syn _Excellentie_, als de voornoemde Magistraaten meynen souden by de selve, yet voorghenoomen te werden, dat sy achten souden teghen haar recht ende vryheyt te strecken. Dat hy Gevangen mede aanghenoomen heeft de voorsz. vermaaninge van den voornoemden _Johan van Olden-Barnevelt_, ende toeghestaan dat tot _Rotterdam_, gelijcke lichtingen zijn gedaan: ghelijck mede dat in krachte van de voorsz. resolutie Commissarisen naar den _Briele_ zijn gesonden, buiten weten van syn _Excellentie_ als Capiteyn Generaal, om 't ordinaris Krijghsvolck, daar in Guarnisoen legghende, te dringhen tot den voorverhaalden Eedt, ofte die te casseren. Dat hem Gevanghen wel kennelijck is geweest, dat 't voorsz. nieuw Gewaapent Krijghsvolck, niet en is ghelicht gheweest alleen teghen populaire factien, soo om dat de selve mede ghelicht zijn by die van der _Goude_, ende _Hoorn_, daar gheen populaire factien en stonden te vreesen, als mede tot _Uytrecht_, daar de Stadt t'zedert den Jaaren sesthien hondert thien tegen alle populaire factien, met een sterck Guarnisoen was beset, ende dat die van _Rotterdam_ ende _Uytrecht_ haare nieuwe Soldaaten, toeghesonden hebben, om de Stadt van _Schoonhooven_, daar twee Compagnien van de Gheneraliteyt, in Guarnisoen laaghen, mede voor haare factie te verseeckeren. Gelijck hy Gevanghen mede ghepoocht heeft eenighe van de Vroedschap van _Delft_ te induceren, datse mede nieuw Krijghsvolck souden behooren te lichten, ende dat tot afweeringhe van populaire factien, soo grooten ghetal nieuwe Soldaaten niet van noode en waren, nochte oock datse daaromme ghehouden souden werden buyten den Eedt van de Generaliteyt, ende van den Capiteyn Generaal. Dat hy Gevangen mede helpen delibereren heeft, omme de onkosten ende betaalinghe van 't selve nieuw gelichte Krijghsvolck onder de geintresseerde Steden by repartitie te vinden, ofte oock tot laste van de Generaliteyt te brenghen: daar hy Gevangen nochtans selfs bekent dat de selve ongehouden waren de _Staten-Generaal_ te ghehoorsamen, als de bevelen van de respective Magistraaten van de Steden daar teghen souden wesen. Dat hy Gevangen oock helpen delibereren heeft, omme de Fransche Troupen te casseren, ofte de starcke Compagnien te reduceren, omme met de penninghen van dien de voorsz. nieuwe Soldaaten, te moghen betaalen. Dat hy Gevangen, in krachte van de voorsz. resolutie, den Eedt, van 't ordinaris Krijghsvolk soo mede heeft willen ende helpen duyden, dat die voor al de _Staaten_ van de respective Provintien haare Betaals-Heeren, ende der selver resolutien mosten obedieren ende gehoorsaamen, ende mede van de Magistraaten van de Steden daar sy in Guarnisoen legghen, oock teghen de Generaliteyt ende syn _Excellentie_ als de bevelen van de respective Betaals-Heeren ende Magistraaten anders wesen souden als de bevelen van de Generaliteyt ende syn _Excell._ omme die van haare factie, soo daar door, als door 't lichten van de nieuwe Soldaaten, Meester te maacken van 't meeste deel van 't volk van Oorloge van de Landen. Dat hy Gevanghen in de voorsz. aparte vergaaderinghen mede toegestaan heeft, dat een verklaringe by hem Gevangen, _Haan_, ende _Hoogerbeetz_, ingestelt met advijs van de voorsz. _Johan van Olden-Barnevelt_, ende op den Naam van die van _Haarlem_ in de _Staten van Hollandt_ ghebracht, ende by de andere Leden van haare factie goedt gevonden is, daar by gheseyt werdt datse niet en sullen ghedoogen dat by de andere Provintien van de Unie in het stuck van de Religie buyten haar consent yet ghedaan soude werden: Dat teghen haare resolutien by de Hooven van Justitie, gheen provisien en souden werden verleent: Dat de middelen van de Landen voor al tot afweeringhe van dien sullen werden ghebruyckt: Dat 't voorsz. Krijghsvolck Eedt souden moeten doen aan de Magistraaten, daar sy in Guarnisoen gheleydt werden om de selve te defenderen, alwaart dat by haar yet bevoolen mochte werden, oorsaacke oft pretext nemende uyt 't stuck van de Religie, ende daar mede sy op onghewoonelijcke wyse haare consenten waaren limiterende, ende in effecte andere Steden, ende Leden, als tot een nieuw verbondt inviterende, de selve mede doende translateren in Franchoys, ende buytens Landts seyndende, daar van hy Gevangen mede communicatie heeft ghehouden met een uytheems Ambassadeur. Dat hy Gevangen over 't besetten van den _Brielle_ met ordinaris Garnisoen van de Generaliteyt, op dat gheen nieuwe Soldaaten daar ghelicht en souden werden, syn misnoegen ghetoont heeft, doende met eenighe andere Ghecommitteerde Raden daar over seer bedenckelijck schrijven, aan den voornoemden _Johan van Olden-Barnevelt_, ende de Steden van _Hollandt_, ende naar den _Briele_ deputeren uyten haaren, omme syne _Excellentie_, daar inne te contrequarreren. Dat hy Gevangen omme haare factie noch vorder te styven met de Ghedeputeerden van de voorsz. acht Steden, goedt gevonden ende ontworpen hebben seeckere procuratie van den veerthienden May, sesthien hondert achthien, by de voorsz. acht Steden verleden op haare Ghedeputeerden, in krachte van de welcke, de selve sonder vorder rapport souden mooghen resolveren, met alsulcke middelen als alreede by der handt ghenoomen, ofte noch te nemen souden zyn, tot feytelijcke teghenstandt, van alle de gheenen die de _Synode Nationaal_, souden willen vorderen, ofte voornemen omme haare nieuwe ghelichte Soldaten te casseren, dat tegen niemandt anders en konde dienen dan tegen syn _Excellentie_, ende de _Staten Generaal_, die tot beide de voorsz. poincten vorderinghe deden. Dat oock de selve Ghedeputeerden in krachte van dien, malkanderen souden mogen versien ende verseeckeren met alsulcke belofte, bystandt, hulpe ende indemniteyt als sy bevinden souden noodich te wesen: streckende alsoo een nieuw verbondt onder malkanderen aangegaan, ende daar toe mede gepoocht is gheweest te trecken de _Staten van Uytrecht_, op wiens name op den derden Juny sesthien hondert achthien, _Stilo veteri_, daar naar ghelijcke procuratie is uytgegheven: maar de Magistraat der Stadt _Utrecht_ apprehenderen waar toe die ghevordert werde, en heeft daar inne niet willen consenteren, dan onder expresse limitatie den thienden Junij daar aan volgende daar by ghedaan, dat haare Gedeputeerden de selve niet en souden mogen gebruycken omme tot datelyckheyt ofte extremiteyten te procederen, ofte nieuwe verbonden buyten de gemeene Unie te maken. Ende als de _Heeren Staten van Uytrecht_ bemerckten dat het onderhout ende continueren van haare nieuwe Soldaten ruyneerden den staat van haare Finantien, ende daaromme in Junio sesthien hondert achthien, haare Gecommitteerden in competenten ghetale naa den _Haghe_ gesonden hadden, omme met _syn Excellentie_ op 't casseren derselver te handelen, dat hy Gevangen mette Pensionarissen _Haan_ ende _Hoogerbeetz_ ten huyse van _Johan Uytenbogaart_, ende metten Secretaris _Ledenbergh_, beraamt hebbende redenen ende middelen waar mede men de vordere Gecommitteerden van _Uytrecht_ soude mogen moveren ende disponeren omme haaren last dien aangaande niet te openen, ende daar af rapport ghedaan hebbende aan den voornoemden _Johan van Olden-Barnevelt_: Dat hy Gevangen daar naar mette voorsz. Pensionarissen, sonder last van syne Principalen daar toe te hebben, hem laten vinden heeft by de voorsz. Ghecommitteerden van _Uytrecht_ ten huyse van _Daniel Tresel_, expresselyck daar toe vergadert, ende de selve met vele scherpe pernicieuse ende voor den staat ende ruste van de Landen ondienstige middelen ende motiven, ende oock belofte van assistentie, ghepersuadeert heeft, omme haren last aan _syn Excellentie_ niet te openen, maar weder te keeren naar _Uytrecht_, tot groot ghevaar ende prejuditie van die Staat ende Stad: Dat hy in de selve motiven de _Heeren Staten Generaal_ ende _syne Excellentie_ ghetaxeert heeft voor parthyen, quaatwillighen, daar men met couragie moste teghen gaan, ende de middelen van de Landen voor al daar toe gebruycken: Dat 't casseren der nieuwe Soldaten de voorsz. quaatgunstighen goeden moet soude gheven, ende een irreparabel prejuditie voor haar factie maaken, oock vol peryckels was van in meerder ghevaar te vallen, ende de andere gheinteresseerde Steden t' onvrede te maken, dat men mette ordinaris Garnisoen niet vast en ginghe, datse in desen couragie mosten thoonen: Dat de gheinteresseerde Steden ende Leden van _Hollandt_ haar de handt souden bieden ende de saacke met ghemeender handt helpen uytvoeren, ende met alle moghelycke devoiren onbeweeghlyck daar by blyven. Dat die van _Hollandt_ sulcke ordre op haare Finantien souden stellen, dat die van _Uytrecht_ daar af verlichtinghe souden voelen, ende dat de selve oock sulcke ordre souden stellen op de Soldaaten van haare repartitie, dat se weten souden wie te betrouwen, ofte niet te vertrouwen souden wesen: alles niet teghenstaande hy Gevangen bekent, in syn gemoet de openinge van den voorsz. last, een goedt ende bequaam middel gheacht te hebben, om vele swaricheden te ontgaan. Ende als de _Heeren Staten Generaal_, _syn Excellentie_ hadden versocht, ende eenighen uyten haaren ghecommitteert, omme naar _Uytrecht_ te gaan, ende de cassatie der voorsz. nieuwe aanghenomen Soldaten, ende het inwillighen van de Synode Nationaal, ende eenighe andere saacken daar te bevorderen, dat hy Gevanghen by weynighe uyt den Heeren Edelen, ende de Gecommitteerde van drie Steden, ende van weynighe Gecommitteerde Raden, die tot sulcks gheenen last van hare Principalen en hadden, hem heeft laten deputeren, om neffens den Pensionaris _Hoogerbeets_ ende anderen naar _Uytrecht_ te gaan, omme de _Heeren Staten_ aldaar, ende de Magistraat van de Stadt aan te bieden assistentie van raadt ende daadt: ende indien _Syne Excellentie_ ende de Gecommitteerden van de Generaliteyt souden willen poogen de cassatie der nieuwe Soldaten aldaar te doen, sonder consent van de Staten van _Uytrecht_, 't selve datelijck te helpen beletten: Bekennende heure intentie gheweest te zyn, de intentie van de Heeren Staten van _Uytrecht_ te seconderen, ende by de ordinaris Soldaten te doen seconderen, daar toe mede nemende brieven aan de Kryghs-Oversten van 't ordinaris Kryghsvolck, staande op de repartitie van _Hollandt_, geminuteert by den voornoemden _Johan van Olden-Barnevelt_, noch in de Vergaderinghe (soo die was) niet gelesen, waar by de selve aangheschreven werde, dat sy ghehouden ende verbonden waren haare Betaalsheeren, midtsgaders de _Heeren Staten_ van de respective Provintien, daar inne sy zyn ofte gebruyckt werden, gehouw, getrouw ende gehoorsaam te wesen, ende de selve te assisteren in 't onderhouden ende doen onderhouden van alle derselver resolutien, sonder daar teghens yet te moghen doen ofte te attenteren, nochte gedoogen ghedaan ofte geattenteert te worden. Dat hy Gevanghen in haaste tot _Uytrecht_ ghekomen wesende, ende aldaar in aparte vergaderinghe geconsulteert hebbende metten voornoemden _Ledenbergh_, op de middelen ende presentatien die men de _Heeren Staten_ aldaar soude moghen voorhouden, omme de cassatie der nieuwe Soldaten ofte Waardgelders niet toe te staan, maar de selve te verhinderen, dat hy Gevanghen met _Hoogherbeetz_ ende andere syne Complicen daar naar in de vergaderinghe van de _Heeren Staten_ haare propositie hebben ghedaan, ende assistentie van raadt ende daat belooft als vooren, ende oock van ghelycken ghedaan by de Magistraat van de Stadt, selfs met bedenckelicke redenen in regard van de _Heeren Staten Generaal_, ende syne _Excellentie_. Alles daar toe streckende omme deselve te encourageren, ten syne datse sonder haar consent de nieuwe aanghenomen Soldaten niet en souden laten casseren. Ende als syn _Excellentie_ ende de Gecommitteerden van de _Staten Generaal_ aldaar mede ghekomen waren, ende haare propositie, volghende haaren last hadden ghedaan, dat hy Gevanghen hem heeft laten employeren, omme inne te stellen de antwoordt aan de selve, op den Naam van de _Heeren Staten van Uytrecht_ te gheven, daar inne hy de Ghecommitteerden voorsz. niet en heeft willen erkennen in de qualiteyt als Gecommitteerden van de _Heeren Staten Generaal_, aan de welcke nochtans sy haare credentie overgelevert, ende haare propositie ghedaan hadden. Dat hy Gevangen tot _Uytrecht_ hem mede bemoeyt heeft mette saacken van de State van 't Lant van _Uytrecht_, ende in aparte vergaderinghen daar over ghestaan, daar aan den Capiteyn _Hartevelt_ gegheven werde 't Commandament over de nieuwe Soldaten. Dat hy mede gepoogt heeft in 't particulier een van de Burghemeesteren van _Uytrecht_ te disponeren totte continuatie der nieuwe Soldaaten: Oock metten Commandeur in deliberatie gheleydt wat men doen soude indien _syn Excellentie_ tot feytelijcke cassatie wilde procederen. Dat hy ghearbeyt heeft om de _Heeren Staten_ aldaar tot feytelycke teghenstandt van dien te beweghen, radende dat sy aan haare Poorten goede Wacht houden, ende op haar verseeckertheyt wel letten souden, oock op haar Stadhuys, ende daar eenighe Schutters doen waacken: ende verstaande dat den Capiteyn _Hartevelt_ swaricheyt maackte teghen de _Heeren Staten Generaal_ ende _syn Excellentie_ te dienen, dat hy Gevangen daar op gheseyt heeft, dattet een rechte poltronnie ende groote ontrouwicheyt was, die niet strecken en konde tot reputatie ofte dienst, hem daar over seer verwonderende. Dat hy Gevanghen om 't ordinaris Krijghsvolck van de Generaliteyt mede tot teghenstant als vooren te beweghen, deselve voorghehouden heeft haaren Eedt, ende die alsoo willen duyden, datse niet gehouden en waren de Generaliteyt ende _syn Excellentie_ te obedieren in 't ghene strecken soude teghen de bevelen van de _Staten van Uytrecht_, maar ter contrarien de bevelen ende resolutien van hare betaals-Heeren ende van de _Staten van Uytrecht_ te volbrengen ende doen volbrengen, sonder daar tegen te doen ofte attenteren, ofte ghedoogen ghedaan te werden, dreyghende de selve datmense niet betalen en soude, indien sy yet daar teghen deden. Dat hy ende syne Complicen haar niet ontsien en hebben den Commandeur te bevelen niemant anders als haar, ende de _Staten van Uytrecht_ te pareren: ende omme syne intentie totte voorsz. tegenstant wel te bethoonen, dat hy Gevangen even daachs voor het casseren der nieuwe aanghenomen Soldaten voornoemt, de Brieven die sy aan de Kryghs Oversten van 't ordinaris Kryghsvolck hadden, noch overgelevert hebben, omme de selve ten minsten stille te doen staan. In welcken ghevalle den voornoemden _Ledenbergh_ ende anderen, voorgaven haar saacke wel te boven te konnen komen, mette ordre die sy seyden over haare nieuwe Soldaten ghestelt te hebben. Dat mede hy Gevangen den selven nacht communicatie metten Commandeur heeft gehouden, ende met hem ghedelibereert by wat middelen men soude konnen beletten, dat syne _Excellentie_ geen meer Kryghsvolck in de Stadt en dede komen, ende omme ten dien eynde, goede Wacht aan de Poorte van _Amersfoort_ te houden, noemende te wesen ghewelt, indien _Syn Excellentie_ daar toe de Poorten wilde doen openen. Alle welcke proceduyren daar toe ghestreckt hebben, om niet alleen de _Stadt van Uytrecht_ in een bloedtbadt, maar oock de Staat van de Landen, ende de Persoon van syne _Excellentie_ in 't uyterste ghevaar te brenghen, daar door, ende door alle syne vordere machinatien ende conspiratien gevolgt is; datter Staaten in Staaten, Regieringe in Regieringe, ende nieuwe verbonden in, ende teghen de Unie opgherecht, generale perturbatie in den staat der Landen, in 't Kerckelycke ende Polityck ghekomen, de Finantien uytgheput, ende de Landen op ettelycke milioenen aan kosten gebracht, gheneraale dissidentien, ende dissensien, onder de Bondtgenoten, ende Ingesetenen van de Landen inghevoert: De Unie verbroocken: De Landen tot haar eyghen defensie onbequaam gemaackt, ende in pericule ghebracht zijn van te moeten vervallen, tot eenighe schandelycke handelinghe, ofte tot haaren gheheelen onderganck; die daaromme, in een Welghestelde Regeeringhe niet en behooren gheleeden, maar anderen ten exempel ghestraft te werden. SOO IS 'T, Dat de Heeren Rechteren voornoemt, met rype deliberatie van Rade, doorghesien, ende overwoghen hebbende, alle 't ghene ter materie dienende is, ende heeft mogen moveren, doende recht in den Name, ende van weghen de Hoochgemelte _Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden_, den selvighen Gevangen gecondempneert hebben, ende condempneeren hem mits desen, tot een eeuwige gevangenisse, ende indien-volgende gebrocht te worden in een verseeckerde plaatse, by de Hooghgemelte _Heeren Staten Generaal_ te ordonneren, ende aldaar syn leven lang gehouden en bewaart te worden; ende verklaren alle syne Goederen geconfisqueert. Aldus ghedaan in de Vergaderinge van de voorsz. Heeren Rechteren in _'s Gravenhage_, ende gepronuncieert den 18. May, anno 1619. Zie daar een zeer aanmerkelyk stuk--welk een drom van beschuldigingen!--en dat ten laste van een man zo groot als DE GROOT!--De aankanters tegen het huis van _Oranje_ kennen deze Sententie genoegzaam van buiten: de Hemel weet hoe veel duizende maalen dezelve in onze dagen niet wel geleezen en herleezen is! Zeide de meergemelde groote Dichter, VONDEL, in zyne _Opdragt van _HIPPOLYTUS_ aan den getrouwen Hollander_, (onzen DE GROOT naamlyk,) niet te recht: _Een kyfaes[3], en niet meer, dat baet u 't lieve leven;_ _Sprak flauwelyk de tong der ongerechte schael,_ _Daer vrijdom tegens bloed gewogen wierd, het stael_ _Gestroopt en reê was om den tweeden slach te geeven._ Met groote aandacht en blyken van eene zonderlinge gerustheid van ziel, werd het vonnis door den gevangenen aangehoord; alleenlyk keerde hy zyn hoofd om, wanneer 'er iets geleezen werd, dat, naar zyn oordeel, met de waarheid niet overëenkwam: naderhand schreef hy in zyne gedrukte verantwoording, _dat 'er in de Sententie veele pointen stonden, die nooit by hem bekend, maar wel uitdrukkelyk ontkend waren, en gesteld met uitlaating van de noodige omstandigheden, en met byvoeging van ongegronde gevolgen, uit zyne woorden getrokken; ja zelfs dat 'er eenige opstonden, daar hy nooit op gehoord was_: wanneer men dit zeggen van onzen Held nagaat, is zeer gemaklyk te begrypen, wat de drangreden geweest is tot de bovengemelde zeldzaame voorzorg, omtrent de verkozene Rechters genomen; welke voorzorg, trouwens alleenlyk tot nadeel der gevangenen, uit het oog verlooren werd, in de uitschryving van een' Biddag, die den 17den April gehouden stond te worden; want in die uitschryving werden de gevangenen niet weinig beschuldigd, regelrecht strydig met het gemaakte verbond, van daaromtrent niets te zullen openbaaren, gelyk dan ook door veele Predikanten geweigerd werd, gezegde uitschryving van den Predikstoel den volke voor te leezen; schoon zy om die weigering van hunne kostwinning ontzet werden. Op den 5den Juny eerstvolgende, des avonds, tusschen elf en twaalf uuren, werd HUGO naar het bekende _Loevestein_ gevoerd, met bevel, dat niemand by hem mogt komen, zelfs ook zyn oude vader niet: voords werd hem 24 stuivers daags toegelegd, welk sober tractement echter door zyne heldhaftige Gemaalin geweigerd werd, alzo zy voorneemens was, den haar zo dierbaaren gevangenen op haare eigene kosten te onderhouden. Zie daar dan den grooten HUGO binnen den omtrek der muuren van een kamer bepaald--welk eene ommekeer!--van pas herinneren wy ons de woorden waarmede de laatstgenoemde Dichter zynen _Palamedes_ ten tooneele doet verschynen: _Die zorgt, en waekt, en slaeft, en ploegt, en zwoegt, en zweet,_ _Ten oirbaer van het lant een lastig ampt bekleet,_ _En waent de menschen aen zyn vroomheit te verbinden,_ _Zal zig te jammerlyk in 't endt bedrogen vinden._ _Van 't wispelturig volk, dat, veel te los van hooft,_ _Genoten dienst vergeet, en 't ergste liefst gelooft._ De Commandeur van het Slot, zynde de Luitenant JACOB PROUNINK, genaamd _Deventer_, had bevel, dat de Huisvrouwen der gevangene Heeren in de keuken zouden mogen kooken; dat de Dienstmaagd de spyzen bovenbrengen en weder afhaalen mogt, mits door den Commandeur in- en uit-gelaaten te worden, en dat de Huisvrouwen tot _Workum_ of _Gorkum_ mogten reizen, om het noodige te koopen: korten tyd daarna werden de vrouwen nog nader bepaald, naamlyk in diervoegen, dat ze by haare mannen opgeslooten mogten blyven, zo lang zy wilden, maar niet van hun afgaan, dan met consent: ook werd den Commandeur gelast, voor het bepaalde geld van 24 stuivers daags, zelf de gevangenen te moeten spyzigen; waarop de braave REIGERSBERGEN zeide, dat haar man niet gewoon was zo soberlyk te leeven; _dat men, ingevalle de meening van de Heeren was, hem de keel toe te binden, en van gebrek of ongezondheid te laaten vergaan, hem dan alzo lief had mogen handelen, gelyk men den Advokaat gedaan had_: recht manlyke taal! uitmuntende vrouw! overwaardig dat het verstandige gedeelte uwer sexe u bewondere, gelyk het u bewondert--zouden myne leezers hiervan onkundig kunnen weezen? te berucht zyn, om my by het schitterendst vernuft van onzen tyd; by de schranderste vrouw, het voorbeeld van gezond verstand, doordringend oordeel, levendige verbeelding, ongeveinsd hart, vrolyken en arbeidzaamen aart, om my by het pronkjuweel van _Neêrlands geleerde vrouwen_ te bepaalen; te berucht zyn de werken van de groote ELIZABETH WOLFF, geboren BEKKER, die ontelbaare lauwers, en nog onlangs eenen voor alle ander vernuft onverkrygbaaren krans behaald heeft; te veel worden de werken dier voorbeeldige vrouwe geleezen, dan dat men niet zou weeten, hoe breed de lof van HUGO'S Gemaalinne door haar uitgemeeten wordt: dus zingt zy onder anderen in haar _Walcheren_,[4]: _ó Reigersberg! 'k ontroer daar ik uw beeld beschouw;_ _'k Doorzoek uw helder oog!.... gy zyt een groote vrouw!_ _Gy waart een Grotius of niemand was hem waardig:_ _Hoe zweeft uw geest op uw gelaat!_ _Wat kwam u uwen moed te baat!_ _Die vlugge werkzaamheid! dat oordeel, vast en vaardig!_ Het antwoord dat REIGERSBERGEN haare vrienden gaf, toen dezen haar aanspoorden tot het verzoeken van pardon voor haar' man, welk verzoek zelfs door den Raadsheer VOSBERGEN, op begeerte van zyne Exellentie, ondersteund werd, is door de gemelde groote Dichteres, in de volgende verzen gebragt,[5]: _Wat rustig antwoord gaaft ge aan uwe vrienden niet,_ _Daar elk u bad, dat ge om vergeeving bidden liet!_ _"Men sla hem 't hoofd af, is hy schuldig. Hoe! vergeeven!_ _Wel, heeft myn Grotius misdaan,_ _In recht en wetten voortestaan?_ _Hy sterv' met Barneveld: ik bid nooit om zyn leven."_ Wy zullen terstond de geleerde ELIZABETH nog eens van de kloekmoedige MARIA hooren zingen. De fiere uitdrukking, door de laatstgenoemde, wegens het spyzigen van haaren man, gebruikt, veroorzaakte veel moeite, om van PROUNINK verlof te verkrygen, dat zy naar den _Haag_ mogt gaan, om haare bezwaaren by H.H.M. intebrengen, eindelyk gelukte dit evenwel, en de roemwaardige vrouw bragt, niet zonder veel loopens en biddens, ten wege, dat zy met haare vyf kinderen, vier of vyf weeken op het Slot zou mogen blyven, en twee of drie maal daags af- en toe-gang hebben; dat ze ook van de keuke, en de kinderen en dienstboden van slaapplaatzen zouden voorzien worden; mitsgaders dat 'er dagelyks een geneesheer uit _Gorkum_, by DE GROOT, die door de koorts in 't bed gehouden werd, mogt komen: zie daar schreeuwende gunstbewyzen!--dan men kon dezelven ligtlyk toestaan, want de gevangene had nog genoeg te lyden: sterk drukt de bovengemelde groote Dichteres zig desaangaande uit, in een' brief van ARNOLD GEESTERANUS aan MARIA VAN REIGERSBERGEN (_Bladz. 45_), daar zy ARNOLD deze woorden laat schryven: _Men bragt me op Loevestein, daar veele broeders zaten._ _Men zegge: dit 's het loon van al wie stout weêrstreeft,_ _Het geen de magt des Lands gesteld heeft by Placacaten:_ _Maar dat men ons zo hard--zo wreed mishandeld heeft!_ _Of heeft de Magt des Lands dit ook met een geboden?_ _Men wyz' de wettigheid van zulk een handel aan;_ _Wat heeft men uw' Gemaal, door uw beleid ontvloden,_ _In dees Gevangenis al kwelling aangedaan!_ Bevreesd dat HUGO, door middel van touw en rappe handen, zyn lyden zou ontvluchten, had men reeds beslooten, de kleine vengsters zyner gevangenis nog digter te maaken, "waardoor hy meer benaauwing van licht en lucht, ten nadeele zyner gezondheid zou gehad hebben," maar zyn Geneesheer wist zo veel dringends, nopens zyne zwakheid te zeggen, dat men hem de genade bewees, om het lieve daglicht te mogen zien, en de gezonde werking van versche lucht te mogen genieten: ô ja, de groote HUGO, het uitmuntend mensch, werd tot zo verre van den medemensch, waarschynelyk vry minder groot, begenadigd, dat hy in 't algemeene geschenk van GOD mogt deelen: hy mogt den dageraad zien aanbreeken--maar zuchtende: hy mogt de avondschemering al 't aardsche zien bedekken--maar klaagende--des niettegenstaande werd de mensch door den mensch begenadigd. Men denke echter niet dat zyn ryk verstand hem geene onuitputtelyke bron van troost zou verschaft hebben; ongetwyfeld zyn 't slechts oogenblikjes geweest, dat de mensch het roer in handen gehad heeft, en zekerlyk is 't getal dier oogenblikjes nog verminderd door de toegenegenheid zyner geleerde vrienden, waaronder boven allen te tellen zyn, de Heeren VAN MAURIER, SCRIVERIUS, ERPENIUS en VOSSIUS, die heimelyk briefwisseling met hem hielden: VOSSIUS vermaande hem, dat hy moest denken aan zynen naam, en aan de gulde spreuk van SENECA: __GROOT_ is de man alleen;_ _Die 't groot kan achten kleen._ Men kon niet weeten, schreef die geleerde man, wat GOD nog met hem voor had--voorwaar uitmuntende troostwoorden in de ooren des verstandigen; wat weet ik, zegt deze, ik die het algemeene plan niet kan overzien..... maar wy moeten by onzen HUGO blyven. Dezelfde VOSSIUS zond hem nu en dan eenige boeken, zulks deed ook ERPENIUS, die te _Gorkum_ geboren was, en aldaar een zuster had, getrouwd met zekeren ADRIAAN DAATSELAAR, welke op verzoek van den Heere ERPENIUS, de gevangene Heeren DE GROOT en HOGERBEETS, getrouwlyk met raad en daad bystond: alles wat, ten behoeven van de gezegde Gevangenen, uit _Holland_ naar _Loevestein_, of vandaar herwaards overgezonden werd, kwam eerst aan het huis van DAATSELAAR; dus ook het koffer, waarin de boeken, bovengemeld, van wegen ERPENIUS gezonden werden, en door middel van welk koffer de beroemde HUGO, op aandrang van zyne Gemalinne, uit het bange _Loevestein_ ontsnapt is; te beter gelukte deze list, om dat dezelve niet te overhaast in 't werk gesteld werd, want men ondernam niets, voor dat het af- en aan-brengen van het boekenkoffer als eene gewoonte geworden was; niets voor dat men het koffer niet meer opende, om te zien wat 'er in was, 't geen in den beginne telkens gedaan was geworden. Veel viel 'er intusschen nog voor, zo over het verkoopen der verbeurd verklaarde goederen van den Gevangenen, als over het uitgeeven van deszelfs afbeeldzel, al het welk door anderen breedvoerig beschreeven is, en niet tot ons plan behoort; PROUNINK bleef ook bestendig zyn best doen, in het onredelyk behandelen van den ongelukkigen DE GROOT; terwyl evenwel de braave MARIA, niet zonder groote moeite, vergund werd, eens ter week om nooddruft te mogen uitgaan, of te zenden. Onze Held bragt zyn' tyd door met leezen en schryven, en ook somtyds met het naloopen van een' dryftol, ter bevorderinge of onderhoudinge zyner gezondheid--Onder zynen _Loevesteinschen arbeid_, muntte uit, het reeds door ons genoemde werk, _Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid_, en, _Het bewys van den waaren Godsdienst_, dat hy met deze verzen sloot: _Vindt gy hier iet, het welk u dunkt te weezen goedt,_ _Bedank hem, zonder wien geen mensch iets goeds en doet:_ _Is hier of daar gemist, herinner met medoogen,_ _U zelven, wat een wolk bedwelmt der menschen oogen:_ _Verschoon veel liever 't werk, dan dat gy 't bitter laakt,_ _En denk, och Heer, het is te Louvestein gemaakt!_ Een gedeelte van den gezegden arbeid bestond ook daarin, dat hy zynen Dienaar VAN DEN VELDE, in de _Latynsche Taale_, en de gronden, der Rechtsgeleerdheid onderwees; en deze moeite is voorwaar met den allerzonderlingsten uitslag bekroond; want by vervolg van tyd, huwde die braave dienaar met de Dienstmaagd van Mevrouw VAN REIGERSBERGEN, genaamd ELSJE VAN HOUWENING, welke, gelyk welhaast blyken zal, een voornaam hulpmiddel geweest is, ter ontkominge van den ongelukkigen HUGO; VAN DEN VELDE, verwierf den tytel van _Advocaat voor het Hof_, ja heeft zelfs de eer gehad, van den uitersten wille zyner Hoogheid FREDRIK HENDRIK, te schryven. Na onze Held nu byna twee jaaren op de voorgemelde wyze doorgebragt had, viel het oog van zyne schrandere Gemalinne op het koffer van den Heere ERPENIUS, en zy sloeg haaren man voor, om zig, onder den naam van boeken, met hetzelve, naar den vriend DAATSELAAR, te laaten brengen: men stelle zig voor de verbaasdheid die onzen Held bevong, toen de kloekmoedige MARIA hem dezen voorslag deed: _Lief, hoe komt het in uw' zin?_ _Ik leggen in die Kist! pas half kan ik 'er in;_ _Een derde is zy te kort, ook zoude ik moeten smooren,_ _Hier is geene opning, waar door lucht zou kunnen booren._ Dus laat de meergemelde Dichter, DUIM, hem, in dit tydsgewricht, spreeken: indien alles was, gelyk het moest weezen, was het antwoord der schrandere vrouwe, dan zou men te eerder achterdocht opvatten: om kort te gaan, men besloot te beproeven, of het koffer groot genoeg was; en, bevonden hebbende dat de Gevangene "'er ter naauwer nood, niet uitgestrekt of in de lengte, maar gekromd en in bochten, in liggen konde, bezocht men daarna, of hy, in die benaauwdheid liggende, zyn adem kon scheppen, en hoe lange hy 't, in gevalle van stilte of tegenwind, daarin zou kunnen uithouden. Vervolgens beval hy zyne huisvrouw, eenigen tyd op de kist te gaan zitten, om te zien of hy, als 'er onderwegen by geval iemand op ging zitten, zulks zoude konnen verdraagen:" een uurs zandlooper, schryft men elders, liet zy tweemaal uitloopen, hangende haare klederen voor 't sleutelgat; "zy, merkende onder het zitten op de kist, dat haar man zig nu en dan verroerde, en zyne beenen optrok of uitstrekte, waarschouwde hem, dat zy zulks kon voelen. Na dat men dit alles verscheidene maalen in 't heimelyk, zonder weeten van Knecht of Dienstmaagd, beproefd, en naar wensch bevonden had, besloot men de zaak, in Gods naam, te waagen:" WILLEM en ELSJE werd nu den aanslag ontdekt, die beiden hunne hulp van harten toezeiden: by DAATSELAAR was de noodige voorzorg gebruikt, en de huisvrouw van PROUNINK, was, door haar, geduurende eenigen tyd, eene en andere kleinigheden te schenken, ingenomen; want men nam de gelegenheid waar, dat PROUNINK zelf, naar _Heusden_ vertrokken was, om de Compagnie, waarover hy tot Capitein aangesteld was geworden, te ontvangen, dus men alleenlyk de toestemming van deszelfs vrouw noodig had, om het koffer, naar gewoonte, te doen scheep brengen. Alles dus voorbereid zynde, verscheen den bepaalden dag, (22, BRAND zegt 13 Maart 1621); de groote HUGO vleide zig neder in het koffer, en begaf zig dus uit de eene gevangenis, in eene nog veel engere, om door dat middel, de vryheid, die natuurlyke schat van den mensch, hem te jammerlyk ontnomen, weder te krygen: een nieuw Testament verstrekte hem ten hoofdkussen, en dus kan men zeggen, dat HUGO zyn hoofd gerust op GOD's woord nederleide; ook had hy niet te vergeefsch op zyn' Schepper vertrouwd: met het aanbreeken van den dag, waarop de geoorloofde list in 't werk gesteld zou worden, viel hy op zyne kniën, en bad, dat de Almagtige zynen toeleg wilde zegenen: de verhooring van zyne bede was by GOD bepaald; het koffer werd, na ontvangen verlof, met behulp van eenige der wachten, aan boord gebragt, echter niet zonder groot gevaar voor den benaauwden HUGO, van ontdekt te zullen worden; ELSJE had de zorg op zig genomen, om met de kleine gevangenis over te steeken, en stapte derhalven kloekmoedig mede op 't schip: zie daar onze Held ten deele verlost: men begrype wat 'er in 't hart van de edele REIGERSBERGEN moet omgegaan weezen: treffend was haar gedrag, na zy de nieuwe gevangenis van haaren beminden HUGO geslooten had: hoor de bovengeroemde onvergelykelyke Dichteres dat gedrag verhaalen: _ô Weêrgaêlooze vrouw! 'k denk nooit aan uw bestaan,_ _Dan met een kloppend hart: hoe menig stille traan_ _Heb ik om u geweend, geroerd door mededogen......_ _Gy knielt ter neêr, gy kust het slot,_ _Beveelt, al schreiende, uwen God,_ _Uw lieven Grotius,--wiens ziel blyft onbewogen?_[6] De groote _Agrippyner_ heeft mede niet vergeeten, dat edele voorwerp te vereeuwigen; dus zingt hy in een Dichtstukje, ten tytel voerende, HUGO DE GROOTS _verlossing, aan Mevrouw_ MARIA VAN REIGERSBERGH: _Een vrouw is duizent mannen t' erg._ _O eeuwige eer van Reigersbergh,_ _De volgende eeuwen zullen spreeken_ _Hoe gy den haet hebt uitgestreken:_ _Na datge op 't droef gevangenhuis._ _Gelyk Marye neffens 't kruis,_ _Uw Bruigom, onder moordenaaren_ _Gerekent, trooste heele jaaren:_ _Zoo liet de trouwe Michol eer,_ _Haer' liefsten schat met koorden neer,_ _Toen Sauls zweerden hem bezetten,_ _Gelyk de Jagers 't hart met netten._ _Aldus werd Lynceus ook gered_ _In zyn belegert bruiloftsbed,_ _Toen zo veel ledekanten smoorden,_ _In 't gruwlyk bloet der mannemoorden._ Dezelfde Prins der _Nederlandsche Dichteren_, maakte op de vlucht van onzen Held, het volgende geestig dichtje: _Twee kisten bergden Huig de Groot,_ _d'Een levendig, maer d'andre doot_. Had Mevrouw VAN REIGERSBERGEN zig kloekmoedig gedraagen, niets minder kan van het trouwhartige ELSJE gezegd worden: verscheidene zwaarigheden, die allen den aanslag zouden hebben kunnen doen mislukken, zo wel by 't inscheepen, staande den overtogt, als by het overbrengen van den dierbaaren vracht, uit het schip naar het huis van DAATSELAAR, had zy te boven te komen; in alles gedroeg zy zig zo schrander als onverschrokken, en ten loon daar voor smaakte zy het genoegen, van haaren Heer weder in genoegzaame vyligheid te mogen zien. [Afbeelding: _Afbeelding (in twee Plaaten) van een KOFFER, waar mede HUGO de GROOT van Loevestein naar Gorinchem, volgends alöude Overleveringen zou zijn Getransporteerd, in den toestand zo als dezelve thans binnen Amsteldam, berustende is, onder den Heer Mr JACOB KLINKHAMER, die de Aftekening daar van, op gedaan versoek, heeft toegestaan, in de maand December des Jaars 1783_. _J.C. Schultsz, del. 1783._ _J.B. Elwe, Excudit._ _C. Philips, Jz. fecit._] [Afbeelding: _J.C. Schultz, del. 1784._ _C. Philips, Jz. fecit._] Wat betreft het koffer, waarin onze Held zyne gevangenis ontkomen was, en welke de Lezer op de nevensstaande plaaten, zeer uitvoerig vertoont wordt; de Heer, Mr. JACOB KLINKHAMER, vleit zig dezelve te bezitten, en het is met Zyn Ed. gunstige toestemming, dat de Kunstschilder J.C. SCHULTZ, daarvan twee juiste aftekeningen vervaardigd heeft: de Heer J.C. PHILIPS, door wiens bekwaame hand de gezegde tekeningen in 't koper gebragt zyn, heeft ons de volgende beschryving daarvan medegedeeld. "Het koffer is gemaakt van boekenhout; heeft een boogswys dekzel, zynde van buiten geheel overtrokken met dun zwart leder, en beslagen met eene menigte van dunne, smalle, eizerene banden: de sluiting bestaat in twee binnensloten, en één buiten- of hang-slot. "Van binnen is het koffer met wit linnen bekleed, zynde het zelve, naar gewoonte, aan het dekzel, met elkander kruissende linten belegd. "Men ziet dat de tyd, en het gebruik, of herhaalde overvoeringen, het een en ander merkelyk beschadigd hebben; veelen der eizerene banden zyn geheel of gedeeltelyk weg; doch men kan derzelver plaatsen, door een roestige vlek, meer of min gewaar worden: van het bekleedzel, zo wel binnen als buiten, zyn hier en daar geheele lappen uitgevallen. "De rand van het dekzel is aan den voorkant, byna in 't midden, (mogelyk door toeval,) sterk voorwaards gebogen, en steekt daar ter plaatse wel een duim breed over; zo dat men 'er 't hangslot niet heeft kunnen aandoen. "In den bodem is een vry groote kwast uitgevallen; dus kon door deze zo wel als door den afgebogen rand, luchts genoeg inkomen; te meer daar de bodem des koffers niet vlak op den grond staat, als hebbende onder een soort van slede, van byna twee duimen hoogte:" ----dit spreekt ons voorgaande verhaal wel niet volstrektlyk tegen, maar evenwel kan het aanleiding tot bedenkingen geeven; wy laaten daaromtrent ieder zyne vryheid, en den eigenaar van het _Vaderlandsche rariteit_ in het onbetwiste bezit daar van. "De lengte van het koffer is buitenswerks vyf voet en byna vier duim:" (by een ander vinden wy deze lengte bepaald op twee duim korter dan vier voet:) "de breedte is twee voet en ruim één duim; de hoogte tot op 't midden van het dekzel, twee voet en ruim twee duim; alles _Rhynlandsche maat_." 't Zal hier niet oneigen zyn den Lezer te doen hooren, hoe de groote HUGO zelf, deze zyne gelukkige tweede gevangenis beschouwd heeft: hy schreef in vervolg van tyd een aanspraak aan dezelve, in _Latynsche verzen_, welken in de volgende _Nederduitsche_ vertolkt zyn: _Zoete Schuilplaats, o voor korten tyd naauw huiske,_ _Dat myn bedrukte ziel, beslooten in uw kluiske,_ _Hebt vry gemaakt, en zo in open lucht gesteld_ _Uw lieve last, die, naauw gepakt, door sterk geweld_ _Van 't strenge Krygsvolk, werd allengskens uitgedraagen,_ _En eindlyk, als een pand, doch dat ze niet en zaagen,_ _Bevolen, op een schip, de Waals afloopend ty._ _o Kist, wat danks, wat lofs verdiend gy wel van my?_ _Gy hebt myn slaverny verjaagd en overstreden,_ _Die 'k zeeven maanden meer dan twee jaar heb geleden_ _Dat ik des hemels licht aanschouw met vry gelaat,_ _Dat my geen Slot meer plaagt, myn ooren niet meer slaat_ _Der grendelen geknars, en 't wreed gegraauw der wachten;_ _Maar mag gerust en vry, het bly gegroet verwachten,_ _Van vrienden, die gedoopt zyn in geleerdheids nat,_ _(Als Puteäan, Thuaan, wiens trouw geen weêrga had,_ _En dat geleerd verstand, Thilenus,) welker reden,_ _Den onverdrooten tyd my vrolyk doen besteeden._ _Dit al, en zo 'k nog meer geluks 't erdenken wist,_ _Dit moet ik u alleen, dank weeten, lieve Kist,_ _Doch wilde ik naar verdienste uw lof ten vollen roeren,_ _Ik hoefde zo veel schrifts als gy ooit plag te voeren._ Men zegt, (wy begeeren alles onpartydig aan te tekenen,) dat het koffer nog lang by een' Heer van aanzien bewaard, en fraai beschilderd is geweest, met het opschrift: _Dees kist heeft Loevestein den Huig geligt_: daarmede komt overëen 't geen de Heer BRAND het koffer doet zeggen: _Wie heeft de vryheid meer verplicht?_ _'k Heb Loevestein den Huig geligt._ Hoe die Heer aan het koffer gekomen is, zegt zeker schryver, weet men niet, maar wel dat het langen tyd door DE GROOT'S ouders, te _Delft_ bewaard, en naderhand ten huize van zyn' broeder WILLEM vermist is, waarover onze HUGO groote spyt toonde te hebben. Wat betreft het schilderen, waarvan wy boven spraken, 't zelve wordt door ons koffer, volgends opgaaf van den Graveerder, geheel onaanneemelyk, zo niet logenachtig gemaakt:--dezen dank heeft men ten minsten aan den Heere Mr. KLINKHAMER, dat wy thans weeten dat men het koffer, waarin de beroemde HUGO, uit het bange _Loevestein_ ontkomen is, waarschynelyk nimmer geschilderd heeft:--laat ons thans tot het hoofdvoorwerp onzer bemoeijingen wederkeeren. Het ontbrak hem ten huize van DAATSELAAR, aan geene goede trouw en hartlyken bystand; langen tyd aldaar te vertoeven was geheel ongeraaden, en onvermomd zig voor het oog van ieder te vertoonen, was niet minder gevaarlyk; men vond dan onderling goed, dat de edele vluchteling zig in een metzelaars gewaad zou vermommen: zekeren metzelaar, JAN LAMBERTSZ, werd de onderneeming toevertrouwd, en tot reisgezel van DE GROOT verkoozen, van welken last de goede man zig ook zo kloekmoedig als voorzichtig kweet; hy bezorgde den vluchteling het noodige gewaad, gaf hem een metzelaars maatstok of rei in de handen, die, ter oorzaake van derzelver blankheid, hier en daar met wat kalk besmeerd werden, en trok met hem, des morgens, omtrent 11 uure, op weg; DE GROOT betuigde, in 't uitgaan, _dat hy zeer ontsteld, was, en naauwlyks op zyn beenen staan konde_; "want hy vreesde", voegt zeker schryver 'er by; "dat hy, moetende voorby een' boekverkooper gaan, alwaar toen eenige Predikanten en andere lieden, in 't voorhuis stonden, van den een of den ander, gekend en verraaden mogt worden;" doch men gaf hem moed, en zeide dat hy maar onbeschroomd voord moest stappen. Na veel sukkelens kwam hy te _Waalwyk_, alwaar hy slechts twee uuren vertoefde; vervolgends op _Antwerpen_ reed, terwyl LAMBERTSZ te rug keerde, en een bode van goede tyding werd: onze Held reed den gantschen nacht door, en kwam, na eene en andere wederwaardigheid, behouden te _Antwerpen_ aan; begeevende zig aldaar terstond naar het huis van den geweezenen _Rotterdamschen Predikant_ GREVINKHOVEN, met wien hy welëer als met eenen broeder verkeerd had. Men kan ligtlyk begrypen hoe PROUNINK gesteld was, by de ondekking van al het gebeurde: op zyn vraag aan Mevrouw DE GROOT, waar haar man was, laat men die moedige Gemaalin antwoorden; _Myn vriend, dat vogeltje is u ontvlogen, maar 't kooitje is 'er nog_; terstond valt hy met eenige soldaaten in een; schuit vaart over naar _Gorkum_ en bewerkt dat het huis van DAATZELAAR, schoon het reeds nacht geworden was, bezet werd; doch deeze en ook alle andere poogingen om den vluchteling te ontdekken, waren vruchtloos: op _Loevestein_ wedergekeerd zynde, deed hy ook aldaar alle mogelyke navorschingen, dan men kon hem niet meer zeggen, als men zelven wist. Het eerste gevolg van het manmoedig bedryf van Mevrouw DE GROOT, was, dat zy, benevens haare dochter CORNELIA, omtrent veertien dagen lang opgeslooten bleef, zelfs zonder dat de meid afkomen mogt om spyzen gereed te maaken; "doch na drie dagen," dit vinden wy aangetekend, "ontving ze een tarwen koek op de tafel, en in dezelve zat een brief verborgen, die haar kennis gaf van haar mans gelukkige aankomst te _Antwerpen_; want onze DE GROOT, was geenzins in gebreken gebleeven, van ten eersten zyn verblyf aan zyn ouden Vader, en aan zyne gemeenzaamste vrienden in _Holland_ te berichten": hy schreef ook aan zyne Excell. Prins MAURITS, die, toen hy hoorde op welk eene wyze DE GROOT gevlucht was, van de moedige REIGERSBERGEN zeide: _Ik dacht wel dat dat zwarte varken ons nog eens zou bedriegen_[7]: "'t Is my leet", zeide hy in zynen brief aan dien grooten oorlogsman, "dat eenige persoonen my soo wangunstig syn, dat zy uwe Excelentie hebben konnen beletten, soo goeden voornemen te effectueren; 't welck my ten langen laetsten heeft doen denken op middelen om my selven te helpen; 't welck ik vertrouwe dat uwe Excellentie my niet anders als wel sal afnemen; considererende hoe natuurlyck alle menschen, jaa selfs den beesten is, de lust tot vryheit." Voords verzocht hy, zyne getrouwe diensten te gedenken, als mede wie de vader was geweest van zyne huisvrouw, by welke hy vyf kinderen had, ontbloot van 's vaders goederen, staat en winsten; en hoopende, dat zyn Excell. niet zou gedoogen, dat zyn voorsz. huisvrouw en kinderen eenige verdere bezwaarenissen werden aangedaan: niet minder hartlyk schreef hy aan Prins HENDRIK, en aan hunne Hoog. Mogende, de Heeren Staaten Generaal; aan welken hy onder anderen zeide: "Het valt my wel hardt, myne Heeren, dat ik soo veel tegens myne vryheit en in myne goederen heb moeten lyden, en nog lyden moet, wel verzekert zynde in myn conscientie, dat ik, na de kennis die ik van de zaken gehadt heb, goede advysen en raedt gegeven heb tot slissing van de zwaarigheden, ontstaan voor en al eer ik tot den dienst ben beroepen geweest, altyt vertoonende alle getrouwigheid tegen myne Meesters de Magistraat van _Rotterdam_, en de gehoorsaamheit aan myne Heeren de Staten van Hollandt en Westvrieslandt. Maer al het quaet dat my aangedaan is, en nog zou mogen aengedaen worden, zal my nimmermeer afkeeren van de liefde, die ik altyt hebbe gedragen, en naer myn klein vermogen betuigt tot myn Vaderlandt, voor welkers vryheit, rust en voorspoedt, ik den Almogenden altyts bidden zal, en dat tot dien einde 't Hem gelieve," enz. --deeze betuiging omtrent de liefde voor zyn vaderland, heeft hy ook met 'er daad bevestigd; want aangaande zyn verblyf te _Parys_, leezen wy, dat hy altoos eene byzondere drift toonde, "om synen Vaderlande en syne Landsluyden, wanneerse yets aen dat Hof te doen hadden, met raedt en daedt, en door de gunst die hy hadt by eenighe van 's Koningks Bewintsluyden te dienen en hunne belanghen, te bevorderen; hoewel hem niet onbekendt was, dat sy, die in dat Ryk de saeken der Algemeene Staeten waernaemen, geen dingh onbesogt lieten, om 't hart des Konings teeghen hem te verbitteren: maar", voegt deeze schryver 'er by, "vergeefs was al hunnen arbeydt by eenen Prins, ten vollen onderricht van alles wat 'er in de Jaeren 1618 en 1619, in Hollandt was omgegaen: Jae ook zelfs verhaelt men, dat hy sich verwonderde over de deught van dien man, die, soo quaelyk in syn Vaederlandt gehandelt zynde, echter niet afliet van het te begunstighen en de onderdaenen syne genegenheit te bewysen, en ook zelfs op allerhande wysen, hem mooghelyk, wel te doen:" --LODEWYK moge zig daerover verwonderd hebben, 't komt ons echter voor dat het niet zeer te bewonderen is, dat een man als onze HUGO, zo edel van ziel, en zo doorgeoefend van verstand, schootvry geweest is voor de aanvallen der wraak. Zo dra zyne vrienden vernamen, dat hy zig te _Antwerpen_ bevond, gingen eenigen derzelven hem wel rasch bezoeken; ook werd hy van de voornaamste mannen in geleerdheid dagelyks in geschrifte begroet, over zyne ontkoming: onder die allen muntte uit, de beruchte _Leuvensche Hoog-Leeraar_, ERYCIUS PUTEANUS: "Laet ze zich alle vry verwonderen," dus schreef deeze aan den edelen vluchteling, volgends de vertaaling van K. BRAND: "DE GROOT was niet geheel in de kist: in de kist was 't lichaam, in 't schip de kist, in den stroom 't schip; en in dit alles en buiten dit alles scheent gy my te zyn; gy hadt de geheele werelt vervult. Uw lichaam kon dan in den kerker bewaart worden, uw verstandt niet."--"Laet zich derhalven anderen beklaegen," dus luidt een verder gedeelte van dien brief, "dat ze nae geleden schipbreuk naekt en bloot bleven zitten, en hunne goederen verlooren hadden, gy hebt by u zelven alle goederen, geen roof of geweldt onderworpen. Gy zyt GROTIUS, gy zyt groot, en dat 's genoeg, om u te doen verstaan dat u niets ontbreekt": --Krachtig drukte de geleerde man zig uit over den aart eener Republiek, en vooral over den toenmaaligen toestand van de onze, wy zwygen van den tegenwoordigen toestand derzelve: "Al de outheit", zeide hy, "roept, _laat 'er een Heer, laet 'er een Koning zyn_: immers uw ongeluk roept ons toe, dat 'er geen staet van menschen buiten gevaer is, daer 't volk gaende wordt; geen haven zonder schipbreuk; daer alle goddelyke en menschelyke zaeken over hoop storten; wat is daer toorn? wat is daer haet? waer is daer rust of heil? Zoo veel waters als 'er is, zoo veel viers en brants is 'er overal. Ik zou wel zeggen, dat die zee door de helsche Geesten aen brandt is geraekt". DE GROOT, liet niet na deezen brief te beantwoorden[8], en in dat zyn antwoord te toonen dat de Hoogleeraar niet ten onrechte van hem gezegd had, _gy zyt groot!_ "Wie," zeide hy, "kon vryheit hoopen uit een engen kerker; of 't scheppen der open lucht, uit eene benautheit, die naulyks een luchje voor d'ademende ziele wou doorlaeten?" --Van zyne Gemaalinne spreekende, zeide hy: "Zy alleenlyk kennis hebbende dat ik was uitgedraegen, en den uitslag, die nog onzeker was, met beangsten gemoede overleggende, deedt een wensch, die niemant verwacht zou hebben van een Egaa, die haren man op 't hertelykst bemint, dat haer man op 't verste van haer mogt zyn. My, toen eerst verstaende van hoedanig een vrouw ik was gescheiden, viel haer afzyn zoo lastig, dat ik my liever wederom in de gevankenis had begeven, dan haer lang te missen." --Moedig bepleitte hy de eer van zyn vaderland, tegen het boven bygebragte zeggen van den Hoogleeraar, daar op betrekkelyk: "Ook mag het," zeide hy, "den Vaderlande niet geweten worden, 't geen in 't Vaderlandt geschiedt. De dertig Tyrannen waren Athenen niet,--Cicero achtte de geenen, die zyn huis onder de voet geworpen, en hem des levens onwaerdig verklaert hadden, niet het volk van Rome, maar 't schuim des volks te zyn." --Het zeggen van AUGUSTUS: _Die den tegenwoordigen staat der regeeringe niet wil veranderen, is een eerlyk man en goed burger tevens_, oordeelde hy eenen CATO waardig te weezen:--om reden wederhouden wy ons, anders zoude het hier de plaats zyn iets op onze tegenwoordige staatsgesteldheid aantemerken. Lieten de Geleerden onzen held niet onbegroet, de Dichters waren niet minder yverig, om zyne zonderlinge ontkoming, in hunne verzen te vereeuwigen: een Dichtstukje, dat op 's mans afbeelding vervaardigd werd, sluit dus aartig: _De morrende Soldaat was vol van achterdocht,_ _Of 't niet wat anders was dat hy ter schepen brocht;_ _En of hy zelfs den Heer, om veylig heen te varen,_ _Niet uit het Fort en droeg, daar hy hem moest bewaren,_ _Hy brengt hem evenwel ter ysre deuren uit,_ _Daar men den kerker toe, en hem daar buiten sluit:_ _De stroom-goon haasten haar, om hem de lucht te geeven,_ _De Maas en Waal, tezaam ten Merwen afgedreven,_ _Geleyden haare vracht tot binnen Arkels stad;_ _Daar ging den Hemel op voor die in 't koffer zat._ Onder anderen kwam ook in 't licht de volgende regelen, by wyze van een antwoord van de kloekmoedige MARIA, aan den misnoegden Commandeur van _Loevestein_: _Vrouw _REYGERSBERG_ spreek tot den Kastelyn,_ _De Slotvoogt van het sterke _Loevestein_,_ _Wat hebt gy (zeg toch) over my te klaagen_ _Dat ik myn man' heb uit het fort doen dragen?_ _Bemint my eer, als dat gy my beticht,_ _Gy had de _HUICH_, en die heb ik geligt._ Het slot van dit dichtstukje, komt zeer wel overëen met het tweeregelig versje van BRAND, door ons Bladz. 74 opgegeeven.--Den vyfden dag na zyne aankomst te _Antwerpen_, verzocht de Heer D. KEMPENAAR, hem, dat hy iets in zyn stamboek geliefde te schryven, gelyk hy deed, in vier _Latynsche regels_, welken aldus vertaald zyn: _Die uit hun moeders buik, als uit een _kerker_ komen,_ _Wier ziel in 't leven van 's lyfs _kerker_ wordt bewaard,_ _En wachten na hun dood tot _kerkerplaatze_ de Aard,_ _Die moeten niet te zeer voor boei, of _kerker_ schroomen._ Na den raad zyner goede vrienden ingenomen te hebben, verkoos hy _Parys_ tot zyn verblyf, alwaar hy door de voornaamste Raaden des Konings, en vervolgends ook door zyne Majesteit zelve, met de uiterste vriendschap en blyken van toegenegenheid ontvangen werd: dit gaf aanleiding tot verscheidene valsche geruchten, onder anderen ook dat hy den _Roomschen Godsdienst_ stond aan te neemen, waartegen hy verzekerde, dat hy zig hield aan die kerk, waarvan hy vóór zyne gevangenis een lid geweest was; betuigende ondertusschen, dat hy de _Roomsche leer_ omhelzende, in _Frankryk_; grootere amten en waardigheden zou kunnen deelachtig worden, dan in zyn vaderland. De rust welke onze Held nu genoot, maakte hy zig ten nutte, en begaf zig, met vernieuwden lust, aan de studie: reeds op den derden dag na zyne aankomst aldaar, bezat hy bedaardheid van geest genoeg, om zyne onvoorbeeldige Gemaalinne, zyne overkomst, in versmaat, bekend te maaken; in dit zoetvloeijend dichtstuk, waarin het hart alleen spreekt, drukte de groote Letterheld zig dus uit: Maar ghy Regeerders 's Lands, wat roem meent ghy te dragen, Dat ghy bestaat een vrouw, en sulken vrouw te plagen? Daer sullen rechters syn, die tusschen u en haer Recht sullen spreecken nu, en noch nae hondert jaer; Niet vier-en-twintig, niet eenzydelyk verkooren, Maer honderd duysenden en hoogh en laegh gebooren; Die sullen, u ter schandt, en haer ter eer verstaen, Dat ghy seer qualyk hebt, en sy seer wel gedaen. Het eerste zyner werken, dat hy, na 't verkrygen van zyne vryheid in 't licht gaf, was zyne verantwoording van de wettige regeering van _Holland_: zie hier, hoe zeker schryver, van dit werk spreekende, zig uitdrukt: "d'Algemeene Staeten hier van verwittight zynde, en niet onkundigh, dat in dit Boek hunne konstenaeryen, en het geweldt, Hollandt aangedaan, ontdekt wierden, hebben, dewylse niets anders hadden, om de waerheit daar in uitgedrukt teeghen te spreeken of te wederlegghen, gebruykende hunne voorlangh gewoone geweldenary, den selven vervolght met bannissementen: welke krachteloose blixem, als hy, door de bescherminghe des Alderchristelyxten Koninghs, die hem in syne beschuttinge hadt genoomen, was verdweenen, is daer door niets anders te weeghe gebraght, als dat de Groot geruster en veyligher heeft konnen leeven; dat de winst der Boekverkooperen, die deese Boeken verkoghten, is verdubbelt, en de nieuwsgierigheit der leezeren soo geweldigh aangewassen, dat, de ooghen van veele Regenten verlicht zynde, derselver gesagh niet alleen in 't publyk, maer ook ter Vergaderingh der Staeten selve, en dat meer is, teeghen d'Algemeene Staeten selfs is doorgedronghen": By een zeer scherp plakaat, werd dit boek niet slechts strenglyk verboden, maar ook verklaard voor _fameux, séditieux_ en _schandeleux libel_, en boven dien werd de schryver verklaard strafbaar aan lyf en goed, toe alle plaatsen en tyden daar hy zou mogen gevonden worden, zonder dat eenig verloop van jaaren hem daarvan zou kunnen bevryden: de tyding van deeze gebeurtenis kwam hem te _Parys_ wel haast ter oore, en was vermogend genoeg om 's mans hart te ontstellen: ondertusschen dacht men in _Frankryk_ niet gunstig over dat gedrag der _Nederlanderen_; de President JEANNIN, was van gevoelen dat hy zig over de onbillykheid daarvan, by geschrifte moest verklaren; een ander zeide: _als men de vernuften straft, zo groeit hunne achtbaarheid_; de Gezant MAURIER schreef hem uit _'s Gravenhage_, onder anderen, het volgende: "Wat het Plakaat betreft, gy weet wat men zegt van de Excommunicatie van Rome, die men _krachtlooze blixem_ noemt; ook weet gy dat de geenen waar mense tegen uitwerpt, daarom niet minder welvaarende zyn;" deeze hartlyke troost was ten hoogsten aangenaam, maar gaf echter geene geruststelling; die moest van eenen anderen, van een vermogender kant komen; zyne Majesteit alleen kon dezelve den doorluchtigen balling bezorgen, en deeze werd ook, in een breedvoerig smeekschrift, daarom verzocht, niet zonder de hoogste voldoening daarop te ontvangen, want LODEWYK verklaarde in 't openbaar, dat hy DE GROOT wèl en gunstig begeerde te behandelen, "gelyk wy voorheen gedaan hebben," zeide zyne Majesteit, "om de achting, die wy voor hem hebben, ter oorzaake zyner vroomheid, en uitneemende weetenschap, waarvan wy wel onderricht zyn geweest, door veele groote Persoonaadjen van onzen Raad." "Zo is 't", dus luidde het slot deezer openbaare verklaaring; "Zo is 't, dat wy ten overvloede verklaard hebben, en verklaaren by deezen tegenwoordigen brief, getekend met onze hand, dat wy genomen en gesteld hebben, gelyk wy neemen en stellen in onze speciaale Sauvegarde en bescherming, den Persoon van den voornoemden _de Groot_, zyn huisgezin, goederen, en alle dingen hem toebehoorende in dit ons Koningryk; doende verbod aan alle perzoonen van wat natie, qualiteit en conditie dezelven zouden mogen weezen, van hem te misdoen of te miszeggen, of ook iet te bestaan en te attendeeren tegen zyn persoon, het zy directelyk of indirectelyk, op hoedanige wyze of maniere, en onder wat protext of dekmantel zulks zoude mogen zyn, _op lyfstrafe_. "Belastende aan alle onze Rechters, Amtlieden, Landdrosten, Archers of Lyfwachten, en anderen, hem de sterke hand en hulpe te bieden, en niet toe te laaten, dat hem eenig ongelyk of injurie aangedaan worde, procedeerende tegen de genen, die hier tegen zouden durven handelen, als tegen verbreekers van onze Sauvegarde, op poene als vooren; en doende in zulker voege, dat de voornoemde _de Groot_ moge leeven in alle zekerheid onder onze authoriteit en bescherming." BRAND zegt, dat de gemelde verantwoording wel schielyk verbooden, maar nooit wederlegd is geworden.--De groote HUGO schreef, staande zyn verblyf te _Parys_, onder anderen, ook nog zyn _Onderzoek van de Pelagiaansche Leerstukken_, waarin by ruiterlyk voor de zaak der _Remonstranten_ uitkwam; want hy toonde in dat geschrift aan, dat de Leer der gezegde Kerkgemeente, niet _Pelagiaansch_ was, maar met het gevoelen der oudste en zuiverste Leeraars overeenkwam. De diensten welken hy, staande zyn verblyf aan het _Fransche Hof_, zyne landgenooten bewees, zyn indedaad niet gering geweest; trouwens een man als onze DE GROOT was ook in alle opzichten te groot, dan dat zyn leven niet eene aanëenschakeling van roemwaardige bedryven zoude geweest zyn; Prins FREDRIK HENDRIK was zelfs één van de geenen welken hem desaangaande dankbaarheid verschuldigd waren: een missive van dien doorluchtigen Persoonaadje, in de _Fransche taale_ aan HUGO geschreeven, onder dagtekening van den 4 Augustus 1621, begint met deeze woorden: "Ik dank u voor de goede diensten die gy my, by eenige Raaden des Konings gedaan hebt[9], en bid u daarin te volharden, zo wel by gemelde Raaden, als by anderen, waaromtrent gy zulks noodig zult oordeelen; zyt verzekerd dat ik u desaangaande myne erkentenis zal toonen, in alle gelegenheden, waarin ik u van eenigen dienst zal kunnen weezen:" --"Ik wenschte", dus luidt een verder gedeelte van dien brief; "Ik wenschte in staat te zyn van u alhier nuttig te kunnen zyn in uwe zaak, ik zou my daarin met al myn hart van myne verpligting kwyten; maar gy weet, dat de gelegenheid der zaake zodaanig is, dat noch ik, noch uwe andere vrienden u daarin niet kunnen dienen, zo als wy wel zouden wenschen; ik hoop dat de tyd daarin eenige verandering zal ten wege brengen, en dat ik u, ten eenigen tyde, in deezen Lande, zal mogen wederzien, zo hoog geacht, zo algemeen geëerd, als uwe zeldzaame talenten verdienen; het welk my niet minder genoegen zou doen smaaken, _dan ik gesmaakt heb, by het verneemen van uwe ontkoming_; ondertusschen," enz. Deed FREDRIK HENDRIK recht aan 's mans ongemeene bekwaamheden, LODEWYK DE DERTIENDE was daarin evenmin nalaatig; niet alleenlyk zeide hy hem mondling: DE GROOT, _gy zyt een treffelyk man, en ik wil u wel doen_, maar had zulks ook reeds werkelyk getoond door hem, na hem eene aanzienlyke vereering gedaan te hebben, een jaarlyks tractement van 3600 guldens toeteleggen: in het koninglyk besluit desaangaande genomen, en dat zyne Majesteit eigenhandig ondertekende, vindt men, dat de koning hem dat pensioen toestond, om hem by zig te houden, _hebbende in achting genomen de verdiensten, bequaamheit en zonderlinge geleertheit van den Heer de Groot_. Na, gelyk wy boven, (bladz. 82) gezien hebben, de onvoorbeeldige REIGERSBERGEN, weder op vrye voeten was gesteld worden, en na eenige vergeefsche pogingen ter verdere verlossinge van haaren halsvriend aangewend te hebben, toefde zy niet om zig ook weder in het bezit van dien onwaardeerelyken schat te stellen; zy stak naar _Frankryk_ over: het trouwhartig ELSJE was door te sterke banden aan haare Meesteresse verbonden, dan dat zy dezelve niet op de reis vergezeld zou hebben; _Parys_ ontving ook die lofwaardige Dienstmaagd binnen haare muuren, en werd door veelen bewonderd; onder anderen toonde de President JEANNIN, inzonderheid, groote begeerte om haar te zien, en zeide, toen hem zulks mogt gebeuren: _Ma fille! _DIEU_ vous benira_; dat is: _Myn Dochter! _GOD_ zal U zegenen_. Den geruimen tyd van elf jaaren, bragt onze Held in het _Lelieryk_ door, in welken tyd hy meer dan ééns aangezocht was geworden, zo door CHRISTIAAN DEN VIERDEN, Koning van _Deenemarken_, als door GUSTAVUS DEN GROOTEN, Koning van _Zweeden_, en anderen, om in derzelver Ryken aanzienlyke amten te bekleeden, maar hy hield nog altoos het oog op zyn Vaderland gevestigd, en hoopte zekerlyk nog eens in deszelfs boezem zyne verloorene rust te zullen wedervinden; gedeeltelyk tot dat einde had zyne Gemaalinne reeds een reis derwaards gedaan, doch geheel zonder vrucht: de gezegde hoop verkreeg echter van tyd tot tyd voedzel, schoon dezelve ook wel eens weder geheel uitgebluscht werd; er vielen in _Nederland_ zeer veele gewigtige veranderingen voor, waarvan als eene der voornaamste genoemd mag worden, dat FREDRIK HENDRIK, dien wy gezien hebben, dat niet tegen HUGO maar veelëer zyn vriend was, zynen broeder MAURITS in de Stadhouderlyke waardigheid was opgevolgd, waarover zyne Hoogheid door onzen Held geluk gewenscht werd: alle 's mans vrienden yverden nu zeer hartlyk tot zyne herstelling, maar in _Frankryk_, liet men in tegendeel niet na alles aan te wenden wat mogelyk was, om hem tot de _Roomsche Kerk_ overtehaalen, tot welk einde zyne Gemaalin zelfs de dringendste aanvallen moest doorstaan: "Myne huisvrouw", schreef hy in zekeren brief, "wordt door de geleerdsten van _Parys_ aangevochten, maar verdedigt zig treffelyk; ons hart", voegde hy 'er by, "zou beter strekken tot vereeniging met de Gereformeerden van ons land, na eenige verzachting van de wat te onvoorzichtig (zo wy oordeelen) gedaane decisie" --"En hier," schreef hy aan UITENBOGAARD, "wat zal ik zeggen? men ziet, dat ik door goed noch kwaad ter misse wil gaan; men ziet dat ik geen voorneemen heb, ten aanzien van ons land, dan tot behoudenis van wettige vryheid; men ziet dat myne wederpartydigen sterk zyn, en in den Staat groot gezach hebben: wat hier uit volgen zal by eene Natie, die zo wispeltuurig is als de Fransche, zal UEd. best kunnen oordeelen;" --"Men wil hier niet ten halve gediend zyn", schreef hy op een anderen tyd; "op de betaaling wordt my ook reeds groote zwaarigheid voorgewend: men wil my wysmaaken dat het comptoir, waarop ik geordonneerd ben, geledigd is, het welk geene verstandigen kunnen gelooven:" uit dit een en ander, waarby wy nog veele zaaken zouden kunnen voegen, indien dezelven niet door anderen reeds breedvoerig waren geboekt geworden, is gemaklyk optemaaken, in welk eene gesteltenis onzen HUGO zig bevondt; evenwel verliet hy zyne letteroefeningen niet, maar vervaardigde, van tyd tot tyd, veele schriften die zynen naam onstervelyk gemaakt hebben. _Frankryk_ werd vervolgends door verdervelyke onlusten verdeelt en geschud; de duurte der levensmiddelen nam dagelyks toe, en op de betaaling der pensioenen kon geen staat meer gemaakt worden; de groote HUGO was te groot van ziel om te smeeken, en derhalven nam hy het besluit, zig naar elders te begeeven; evenwel wilde hy niet in vreemden dienst overgaan, voor hy verzekerd ware van de gesteldheid der gemoederen in 't Vaderland, omtrent hem: de kloekmoedige REIGERSBERGEN, stak andermaal over, om met vrienden en bloedverwanten raad te neemen;--ieder verlangde hem te zien; de zaaken hier ten lande werden van de beste zyde beschouwd; DE GROOT wenschte ook zeer vuuriglyk zynen ouden vader nog eens te mogen omhelzen--was dit niet genoeg om hem de reis te doen aanneemen? hy nam in 't openbaar afscheid van den Koning, die hem niet alleenlyk met alle beleefdheid ontving; maar zelfs omhelsde, en hem aanbood, ten zynen voordeele, eigenhandig aan de Heeren Staaten te schryven: in 't laatst van de maand October des jaars 1631, kwam hy behouden te _Rotterdam_ aan. Men kan ligtlyk denken wat al beweegingen daardoor ontstonden, en welke beweegingen niet weinig vermeerderden, toen de zaak ter ooren van zyne vyanden gekomen was; tot by den Stadhouder toe, onderzocht men, op wiens toestemming hy het gewaagd had, weder in 't Vaderland te verschynen; ieder kende zig vry, hem daartoe verlof gegeeven te hebben; FREDRIK HENDRIK zeide: _Ik heb hem niet doen komen_; men was geheel verdeeld over de wyze waarop men den stap, door DE GROOT gedaan, zoude behandelen; deezen waren voor de zachtheid, ten welke einde de Heeren van _Delft_, zig zeer gelegen laatende leggen aan hunnen roemwaardigen Inboreling, eene bezending naar den Prins Stadhouder afvaardigden; _Amsteldam_ en _Rotterdam_ ondersteunden de lofwaardige poogingen van _Delft_, maar anderen, zeer waarschynelyk door de Geestlykheid opgezet, riepen, _dat hy _DE GROOT_ was, die Land en Kerk beroerde, dat hy de tegenwoordige Regeering in zyne verantwoording voor onwettig gescholden had, en dat hy op zyn eigen ban en boete, zonder voorafgaande bewilliging der Staaten, in 't Land gekomen was_; en deeze party behield de overhand; te vergeefsch had men hoop gevoed op den bystand van FREDRIK HENDRIK; te vergeefsch hadden niet weinigen geloofd, dat hy glory zou zoeken te behaalen door het herstellen van zo groot een man, als deeze bewonderenswaardige vluchteling, in deszelfs voorige waardigheden; men had dien Prins van zyne menschlievende en loflyke oogmerken weeten te doen afzien: "maar gelyk meerendeels", zegt één van HUGO'S levensbeschryveren; "op de gemoederen der genen, die by Vorsten doen en laaten zyn, meer het nutte dan het eerlyke plaats grypt, en er geene ontbraken, die hem voor oogen stelden, hoe gevaarlyk 't voor syne saeken zyn soude, eenen man, die met soo groot een stantvastigheit de Vryheit en syn Vaederland beminde, wederom in de Regeeringe in te neemen, heeft hy beslooten veel eer te volghen 't gheen hem syne moogenheit dan 't gheen hem syne weerdigheit raedde, en, als de Staeten beraedtslaeghden oover 't verblyf van _de Groot_, sich gevoeght by 't oordeel der genen, die gevoelden dat men hem 't verblyven in syn Vaederlandt behoorde te verbieden": --wat zou de doorluchtige balling, na het verlies van zulk een veel vermogenden voorstander, anders hebben moeten besluiten, dan zyne zelfberging niet uit het oog te verliezen?--hy nam de wyk naar _Amsteldam_, alwaar hy zig een geruimeren tyd, onder eenen verbloemden naam onthield, ten huize van den Heere, JOOST BRASSER, terwyl er volgends de aantekeningen van den onpartydigen BRAND, by de Heeren Staaten van _Holland_ geresolveerd werd, dat alle 's Lands Officieren zouden worden gelast, HUGO DE GROOT, in verzekering te brengen, op privatie van hun amt, en dat 2000 Guldens zou gegeeven worden, aan die geenen die hem in handen van de Justitie zoude leveren: _Amsteldam_ had zig daartegen zeer sterk verzet, van gedachten zynde, dat de Provincie van _Holland_ niet bevoegd was de poenen tegen DE GROOT, by voorgaande plakaat der Heeren Staaten Generaal gesteld, te bezwaaren; andere steden voegden zig weder by _Amsteldam_; maar te vergeefsch, men begeerde de zaak door te zetten, zo als zy van den beginnen af aan opgenomen was geworden; het moest er nu meê door; men scheen te ver gegaan te weezen om wedertekeeren; FREDRIK HENDRIK, "vond niet geraaden tegen deezen stroom van sterke driften opteroeijen"; dus werd het besluit, by meerderheid van stemmen, tot zyn nadeel genomen, gelyk wy boven gezien hebben. Ondertusschen werd zyn komst te _Amsteldam_ door de voornaamste Dichters bezongen: de Heer HOOFT, vervaardigde een Dichtstukje, waarin hy van onzen geleerden Held dus spreekt: _O Blaakende vernuft, zo puur_ _Als 't rookelooze starrevuur,_ _Wanneer hem wolk noch schaduw let!_ _Gy stelt aan krygh en vreê de wet;_ _'t Wargaaren van 't gerecht gy schift;_ _Verlicht de duisternis der schrift;_ _De naamen die uw' lof verbreidt,_ _Vergoodt gy met onsterflykheit,_ _Oft eeuwelyk onzaaligh maakt,_ _De geene die uw' oordeel wraakt;_ _Baardt wonderwerk by wonderdaadt;_ _En altyds even zwanger gaat._ _Maar alle wond'ren streeft verby,_ _o Lief der deughde, dat, daar gy_ _Die groote wonderen bedryft,_ _Zoo kleen noch by u zelven blyft,_ _Dan, mits dat gy u dus verneêrt,_ _Houdt zich der Eng'len schaar vereert_ _Met zich te draagen onderdaan,_ _Aan u, en staâghs ten dienst te staan._ De groote VONDEL, die nooit zweeg, zweeg ook by deeze gelegenheid niet; hy verwelkomende DE GROOT te _Amsteldam_, met deeze verzen: _Wat zaelge wint is 't, die van 't Lelistrant,_ _Den stroom op, in 't ondankbre Vaderlant,_ _Hervoert het Delfsche wetorakel, dat_ _Gekoffert, als een kostelyken schat,_ _Wel eer de bange Maes afdryven quam,_ _Tot dat de sein het in haar armen nam,_ _En zette dat gebergde Gods kleinoot,_ _Met blydschap, op den koninglyken schoot_ _Des allerkristelyksten Luidewyks,_ _Die 't herberg schonk, tot glorie zynes Ryks;_ _Op dat het, na 't verstuiven van die wolk_ _Des druks, verscheen tot heil van 't vrye volk,_ _En 't misverstant, aenziende 's helts gedult_ _Hem weder eerde, en riep; het is myn schult, enz._ Ten blyke van de genegenheid die de wethouderschap der Stad _Amsteldam_ onzen DE GROOT toedroeg, verstrekt het geen wy aangetekend vinden, naamlyk, dat hy, na zig omtrent drie maanden schuil gehouden te hebben, de vryheid nam van openlyk langs de straaten te gaan; de kerklyke vergadering der _Remonstranten_ by te woonen, en in de _Fransche Kerk_ te verschynen, niettegenstaande hy de straaten niet betreeden konde, zonder een grooten toeloop van menschen, die hem eer beweezen en beklaagden, waar uit te besluiten is dat het neemen van die vryheid, ter ooren van de Regeering moet gekomen weezen; men verzekert evenwel dat hem geen vrygelei gegeeven was geworden, hoe zeer anderen zulks ook voorgaven; 't kan zyn dat het niet uitdrukkelyk geschied zy, echter is het wel waarschynelyk dat onze Held de gemelde vryheid niet genomen zal hebben zonder te weeten, dat de Wethouderschap den Hoofdofficier, en door hem den Onderschouten, heimelyk gelast had, niets tot zyn nadeel te onderneemen, want die last was door de Heeren Burgemeesteren gegeeven geworden. Zy die hem genegen waren, zaten ondertusschen niet stil, met hunne pogingen aantewenden, om hem een gerust en vreedzaam verblyf in den Lande te bezorgen; men vorderde van hem dat hy daartoe een verzoekschrift zou opstellen, 't welk hy echter onwillens deed; maar men oordeelde dat hy zig daarin veel te fier uitdrukte, 't geen een gevolg was van zyn gevoelen wegens zig zelven; hy wilde met zyne partyen gaarne bevredigen, maar alles wat slechts eenigzins naar belydenis van schuld zweemde, hoe ingewikkeld ook, of de minste gunstvorderende uitdrukking, was voor zyne waarlyk verhevene ziel onverdraagelyk; zyn verzoekschrift, bovengemeld, werd dan afgekeurd en een ander opgesteld, doch dit weigerde hy te tekenen, ronduit verklaarende, _dat hy geen pardon, hoegenaamd, begeerde, maar wel vergeeven wilde den geenen, die hem misdaan hadden_: na men langen tyd over zyn te houden gedrag geraadpleegd, en elkanders gedachten onderling medegedeeld had, nam onze HUGO een onverzettelyk besluit om het vaderland te verlaaten: begeerende dat het ook niet zyn koud gebeente toevertrouwd zou worden; men poogde hem van dat voorneemen aftebrengen, maar te vergeefsch, hy ging te scheep naar _Hamburg_, waardoor hy zyne vyanden verheugde, doch zyne vrienden nog veel meer bedroefde, vooral die geenen van hun, welken de hoop op eene volkomene bevrediging nog niet geheel opgegeeven hadden; en waarin zy versterkt werden door de betuiging van Prins FREDRIK HENDRIK, dat hy, ingeval DE GROOT, door een request te presenteeren, zyne zaak eene andere gedaante geeven, en zyne vrye inwooning verzoeken wilde, hy in zulk een geval de hand aan zyne zaak houden, en alles ten zynen besten zoude helpen bestuuren. Te _Hamburg_ werd onze Held, met alle minzaamheid en hoogachting ontvangen, ja veelëer, volgends zyn eigen schryven, als een staatelyken Afgezant, dan als een verdreeven balling; hier voegde zyne Echtgenoote, die zig eenigen tyd elders opgehouden had, zig weder by hem, en HUGO, leide in het byzyn van haar, en zyn verder gezin, als mede onder het onvermoeid navorschen en beoefenen der weetenschappen, een leven, zo gelukkig als een man in zyn omstandigheid zou hebben kunnen leiden. Eenigen tyd daarna werd hy, ('t geen reeds meermaalen geschied was, doch nu ernstiger dan voorheen) aangezocht, van GUSTAAF ADOLF, Koning van _Zweeden_, om in deszelfs dienst over te gaan; deeze Vorst was wegens zyne geleerdheid, en doordringend oordeel, bekwaam om de zonderlinge gaaven van den grooten HUGO, op haare rechte waarde te schatten; het boek van onzen Held, over 't recht des oorlogs en des vredes, had zyne Majesteit zig zeer ten nutten weeten te maaken, waarom zyne achting voor het zelve ook zo groot was, dat hy het, ten dienste zyner onderdaanen, in de _Zweedsche taale_ liet overzetten: DE GROOT werd, tot vreugd van zyne vrienden, door den dood zyner Majesteit, die op het bed van eer stierf, verhinderd, in het handelen over deezen overgang in _zweedschen dienst_, maar zyne hoop op eene aanzienlyke verbindenis werd by het leven behouden, door andere Mogendheden die hem, by aanhoudendheid, aanzoeken van dien aart bleeven doen; de Koning van _Deenemarken_ verzocht hem te _Glukstad_ te willen komen, om hem in persoon te spreeken, aan welk verzoek onze Held voldeed, en, ter gezegde plaatze, door zyne _Deensche Majesteit_, met zonderlinge blyken van gunst en genegenheid, ontvangen werd;--intusschen wees DE GROOT alle aanzoeken van dien aart vriendlyk van de hand, het welk 't _Zweedsche Hof_ weder gelegenheid gaf om het meer dan eens hervatte verzoek te vernieuwen, 't geen AXEL OXENSTIERN, groot Cancelier van dat Ryk, dien benevens nog drie andere Raaden, 't Staatsroer was toebetrouwd, ter oorzaake van de minderjarigheid van Koninginne CHRISTINA, op zig nam, en daarover, in het begin des jaars 1633 aan den geleerden HUGO schreef: "Kan UE," dus drukte OXENSTIERN zig in dien brief uit, "zyne studien zo veel tyds onttrekken, dat gy my in dit gewest komt bezoeken, zyt verzekert, dat UE. my den aangenaamsten dienst zult doen, dien ik, zo ik niet anders vermag, ten minsten zo hoog zal achten en erkennen, dat ge over de moeijelykheid uwer reize niets te klaagen zult hebben, en in der daad bevinden, dat ik de ongemakken uwer ballingschap heb getracht te verlichten. Meer mag ik voor deezen tyd niet schryven", enz: --zeide de beroemde VONDEL niet te recht van onzen HUGO: _Hoe zou de duisternis dit Hollandsch licht gedoogen,_ _Dat al te hemels scheen in aller blinden oogen!_ _Het ging een wyle schuil, om klaarder op te gaan:_ _Wy haaten 't groote licht, een ander bidt het aan._ Onze Held dit dringende aanzoek, dat waarschynelyk verscheidene keeren hervat zal weezen, overweegende, en begrypende dat de hoop om voor eerst in zyn vaderland een gerust verblyf te zullen vinden, op een zeer zwakken grond steunde, besloot het oor te leenen aan de begeerte van _Oxenstiern_; vertrok in de Maand Mei des jaars 1634 van _Hamburg_ naar _Zweeden_ alwaar hy met de uitsteekendste blyken van eere en gunst ontvangen werd. Men begrypt ligtlyk dat men zo veel moeite om DE GROOT derwaards te doen trekken niet gedaan had, alleenlyk om in hem een voorwerp van verwondering te kunnen hebben; geenzins, het welzyn van 't Ryk was de voornaamste dryfveer dier aanzoeken, dit toonde men ook wel rasch, want onze HUGO werd vereerd met de waardigheid van _Zweedsche Afgezant_ aan 't Hof van _Frankryk_, benevens die van Staadsraad des _Zweedschen Ryks_; de eerste op een jaarwedde van 15000 en de andere op eene van 5000 guldens: in 't begin des volgenden jaars, (1635) vertrok hy van _Mentz_ naar _Parys_, en verscheen nu andermaal aan het Hof van LODEWYK DEN DERTIENDEN, trouwens in zeer verschillende omstandigheden, thans ten hoogsten aanzienlyk, niet zo zeer door den luister zyns Gezantschaps, als wel door den roem zyner geleerdheid, en zyner deugden: ondertusschen lieten zyne vyanden nog niet af hem te vervolgen, aan 't _Fransche Hof_, alle pogingen aantewenden, om te beletten, dat door DE GROOT toetelaaten, in de gezegde waardigheid, zyn voorgaand gedrag, waarom hy zo veel geleeden had, niet gerechtveerdigd werd; men begreep zeer wel dat als HUGO braafheids genoeg bezat, om als _Zweedsch Afgezant_ aan 't Hof van _Frankryk_ geduld te worden, dat hy dan onmogelyk een man kon weezen, schuldig genoeg om als balling buiten zyn Vaderland te moeten zwerven; evenwel was alles te vergeefsch, en DE GROOT had reden te zeggen: Al scherpt de magre Twist haar tand, God slaat haar voor my neêr met schand. Ons voorneemen en bestek laaten niet toe ons breedvoerig over zyne verrichtingen als Afgezant uittelaaten, alleenlyk kunnen wy desaangaande zeggen, dat hy veele wederwaardigheden te boven te komen had, echter in 't _Fransche Ryk_ leefde, zo aangenaam by den geenen aan welken, als by hun van welken hy gezonden was; zynen tyd bestedede hy grootendeels in de bezigheden zyns Gezantschaps, gedeeltelyk ook in zyne studien, maar ook gedeeltelyk met de bezoeken en aanspraaken der geenen, die van alle kanten als zamenvloeiden om hem te zien, en met hem te raade te gaan: voor allen, zegt zeker schryver, stond zyn deur, voor alle zyn tafel, voor allen zyn dienst open, zelfs zonderde hy daarvan niet uit, die geenen, wier ouders, na hem tallooze ongelyken aangedaan te hebben, oorzaak van zyne gevangenis en ballingschap geweest waren. Boven gaven wy te kennen dat de toestemming van het _Fransche Hof_ om DE GROOT als Afgezant van _Zweeden_ te ontvangen, eene soort van verontschuldiging voor dien edelen balling was; dien dit vreemd mogt voorkomen, uit aanmerking van het vonnis dat in zyn vaderland over hem was uitgesproken geworden, zal zig nog meer verwonderen over de volgende _Verklaaring_, welke in 1637, van wege de Heeren van _Delft_, in 't licht verscheen; dus luidende: "Wy Schout, Burgemeesteren, Schepenen en Raaden der Stad _Delft_, certificeeren mits deezen voor de waarheid, dat voor ons gecompareerd zyn, de Heeren JOOST VAN ADRICHEM, Burgemeester der voorschrevene Stad; EWOUT VAN DER DUSSEN, en, Mr. CORNELIS VAN BEERESTEIN, Oud Burgemeester, mitsgaders Mr. JOHAN CAMERLING, Raad-pensionaris derzelver Stad, de welken gezamentlyk, en elk in 't byzonder, ten verzoeke van den Heere WILLEM DE GROOT, Advocaat voor den Hove van _Holland_, van wege zynen broeder HUGO DE GROOT, thans Ambassadeur van haar Majesteit, en de kroon _Zweeden_, by zyne Majesteit van _Frankryk_, hebben verklaard en getuigd, by den eed by hem respectivelyk in hunne amten gedaan, dat zy comparanten, als gedeputeerden deezer stad, present zyn geweest, in de vergadering van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten van _Holland_ en _Westfriesland_, gehouden vóór Paasschen van den jaare 1632, en dat zylieden comparanten ten zelven tyde de Gedeputeerden der Stad _Rotterdam_, dewelken ter voorschreevene Vergaderinge, de voornoemde Stede _Rotterdam_ waren representeerende, hebben hooren mondeling uit verklaaren, dat de voornoemde HUGO DE GROOT, ten tyde dat hy het Pensionarisschap, en 't Gecommitteerde Raadschap, der voorschrevene Stede was waarneemende, en naamlyk, in den jaare 1618, niet anders heeft geproponeerd, voorgedraagen, en gedaan had, dan 't geen was conform de resolutiën van zyne Meesters, de Heeren Regeerders van _Rotterdam_, en hem dien volgende belast was, daar het behoorde, voor te draagen, en de genomene resolutie te effectueeren, zonder dat hy buiten of tegen den last van voorschrevene zyne Meesters, zig zelven eenigzins heeft verloopen: daar by voegende, indien de voornoemde HUGO DE GROOT daarin misdaan heeft, zo hebben wy-luiden misdaan." --De aanmerkingen die na het leezen van deeze _Verklaaring_, over de zamenhang der zaake van onzen HUGO, te maaken zyn, laaten wy aan den kundigen Leezer over. Eene en andere omstandigheden begonnen hem nu een groot ongenoegen te geeven, en daartoe behoort het nalaatig weezen in 't betaalen van zyne jaarwedden, welke hy reeds van twee volle jaaren, dus ter somma van 40.000 guldens te vorderen had, behalven zyne groote verschotten: "Ik heb", schreef hy, "al myn geld, dat ik met verkorting van myn jaarlyks inkomen, uit _Holland_ heb doen overkomen, reeds uitgegeeven, en daarom penningen noodig: ik verzoek dat men my van de ongemakken en bekommeringen daar ik mede gedrukt worde verlosse; _om groote zaaken te doen moet het hart van zorgen vry zyn_; en 't is onmogelyk, als de byzondere zaaken niet wèl zyn gesteld, dat alles naar zyne behoorelyke waardigheid kan geschieden: _'t is een hard lot voor een blinkende eernaam zo nadeelig een schatting te betaalen_". Zyne onvoorbeeldige Gemaalinne deed weder een reis haar _Holland_, om zyne achterstallen aldaar intevorderen, waarin zy ook gelukkiglyk slaagde, schoon haar aan den anderen kant het verdriet trof, dat, staande haar verblyf aldaar, de vader en zuster van haaren dierbaaren HUGO, den laatsten tol aan natuur betaalden, in welke omstandigheden haare tegenwoordigheid zeer wel te passe kwam. Dat de _Zweedsche Ambassade_ hem begon tegentestaan, blykt duidelyk uit zyn schryven, by gelegenheid van een verspreid gerucht, dat men in _Zweeden_ genegen was hem te herroepen, en een ander in zyne plaats te, zenden: "De Ambassade", schreef hy, "brengt my geen profyt in; ik heb eers genoeg ingelegd; en ben 'er zat van. Zo men my de minste occasie geeft, zal ik ligt een stille plaats vinden om myn leven in goede gedachten te eindigen, en de wereld, die ik meer en meer moede worde, te laaten woelen. Wat het Hof alhier aangaat, ik meen, dat ik hier in achting ben; maar datze liever een slechthoofd hier hadden, doch, gy kunt verzekerd zyn, dat ik 'er my in 't minst niet over bekommere". Zyne gedachten op een stil afgezonderd leven, en op zyn' dood, moeten, van tyd tot tyd, gemeenzaamer by hem geworden zyn; want hy zond zynen broeder een tweeregelig versje, in de _Latynsche taale_ geschreeven, met verzoek van hetzelve, als het GODE behaagde hem uit het leven opteontbieden, als zyn grafschrift, by zyne overige verzen, in die taale opgesteld, te voegen; dus vinden wy het vertolkt: _Dit is het graf van _HUIG DE GROOT_,_ _Dien Holland in zyn kerker sloot;_ _En daaruit vrygeraakt, in ballingschap deed leeven,_ _o Magtig Zweeden! tot uw Ryksgezant verheven._ Het voorgemelde gerucht van zyn ontslag, werd eindelyk met 'er daad bevestigd; na den onvermoeiden Letterheld, nog eenige onaangenaamheden, over het uitgeeven van sommige zyner herssenvruchten getroffen hadden; na omtrent elf jaaren, aan het _Fransche Hof_, in den dienst van _Zweeden_ doorgebragt te hebben, ontving hy eene eigenhandige missive van de Koninginne CHRISTINA, zyne Meesteresse, die nu den ouderdom van agttien jaaren bereikt had, dus meerderjaarig geworden was, en het bestuur over haar Ryk en Staaten aanvaard had: in deeze missive, gedateerd, 30 December, 1644, sprak de Vorstin onzen held aan, met den loflyken eernaam van, _Edele en voortreffelyke persoon, overgegeeven aan onzen dienst!_ betuigende in het slot des briefs, dat hy zig ten vollen verzekerd konde houden, dat haare Majesteit ten hoogsten voldaan was over zyne diensten, welken hy de Kroon van _Zweeden_ beweezen had; hem tevens verzekerende, dat, gelyk haare Majesteit dezelven niet uit haar geheugen zou laaten gaan, zy ook hem en zyne famille blyken zou geeven van 't gevoel haarer erkentenisse: in den brief aan zyne Majesteit den Koning van _Frankryk_, ter kennisgeevinge van dat opontbod, noemde zy onzen Held, _de edele_, _voortreffelyke_, _onze geliefde_ HUGO GROTIUS. Na eene en andere bedenkingen op het bevel zyner Meesteresse gemaakt te hebben, besloot hy eindelyk zig naar _Zweeden_ te begeeven, en maakte ten dien einde de noodige schikkingen in zyne byzondere zaaken: ook was hy, staande die bezigheid, weder bedacht op zyn opontbod uit deeze wereld, naar het vaderland der ziele, want nog eer hy op reis ging, schreef hy zynen uitersten wille, welke dus luidde: "Ik, HUGO DE GROOT, weetende dat wy zyn geboren om overtegaan tot een beter leven, wenscht dit tegenwoordige te eindigen in den Christelyken Godsdienst, gelyk ik denzelven heb uitgelegd in myne boeken, overeenkomende met de H. Schriftuur, en de Leeraars by de kerk goedgekeurd; God biddende, dat hy de Christenen wil verëenigen tot één kerk, onder eene heilige reformatie: en om te disponeeren van myne goederen, erkennende de groote trouw, en liefde voor onze kinderen, van Vrouwe Maria Reigersbergen, myne zeer geliefde Echtgenoote, zo bidde ik God, dat hy haar vergelde het goede, dat zy my beweezen heeft, en stelle dezelve tot myne universeele erfgenaame van alle myne goederen, tegenwoordige en toekomende, van hoedanige natuur en plaatse die zouden mogen zyn; en begeere, dat zy aan onze kinderen, by hun huwelyk, of anderzins, uitkeere, 't geen zy zal redelyk oordeelen: en indien één van myne kinderen niet mogte vergenoegd zyn met deeze myne dispositie, zo stel ik dien tot erfgenaam alleen, van zyne legitime portie, hem toerekenende al het geene hem naar de Wetten en Costumen kan toegerekend worden. "Gedaan te Parys den 27 Maart, in 't jaar van onzen Zaligmaaker, 1645: getekend met myn hand, en gezegeld met het Signet van myn wapen; enz." Te zonderling is het volgende geval, dat wy aangetekend vinden in 't verslag van het geen onze HUGO in _Frankryk_ bejegend is, dan dat wy het onzen Leezers niet zouden mededeelen: liefst volgen wy hier den voorgemelden Dichter, DUIM, die 't één van DE GROOT's volgjonkers, in deeze verzen doet verhaalen: _Mynheer, reed op een' tyd wat driftig van den Koning_ _Door zeker dorp, verzelt met Kroeze[10], naar zyn woning;_ _In 't Dorp men bezig was misdadigers, ten schrik_ _Van anderen, ter dood te brengen, door een' strik;_ _De mening was, men kwam de schellemen ontzetten,_ _En door 't gedruis van 't volk, zy op 't geroep niet letten,_ _Om op te ruimen voor den Zweedschen Afgezant,_ _Maar verr' van zulks te doen; men schoot van allen kant_ _Van achtren door de koets, digt langs zyn hoofd, naar vooren._ _En trefte den koetzier; twee kogels kwamen boren_ _In 't lichaam, dus gegrieft, stierf korts hy van die wond._ Na dan alle noodige bestellingen verricht te hebben; ging hy t'scheep, achterlaatende zyne vrouw en dochter, vermits de eerstgemelde zig niet in staat bevond, om hem op zyne reis naar _Zweeden_ te vergezellen, en de Geneesheeren haar geraaden hadden, ter herstellinge van haare Gezondheid, de wateren van _Spa_ te gaan gebruiken. Hy nam zyne reis door _Holland_, en te _Rotterdam_, zyne oude woonplaats, gekomen zynde, werd hy aldaar met groote toejuichingen en gunst der burgeren ontvangen; maar zyne vyanden, niet vergenoegd met de lasteringen en ongelyken, waarmede zy hem zo langen tyd geplaagd hadden, liepen by hunnen aanhang rond, en arbeidden, om wien ze konden aan hun snoer te krygen: "Heemel en aarde", zegt één zyner Levensbeschryveren, dien wy, met anderen, hier volgen. "Heemel en aarde beweeghenden, om te beletten, dat de Staeten van _Hollandt_, juyst toen ter tydt vergaedert, toelieten, dat DE GROOT ongestraft door hunne Landen en Steeden synen wegh nam: maer 't weesen der saeken was verandert;" voegt dees schryver er by: "Seer veelen der genen, die in den jaere 1618 den staat der Republyke ontrust hadden, waeren nu overleden; eenighe der genen die in 't selfde jaar waeren geschopt uit hunne weerdigheeden, hadt de saghte gemaetightheid des Prinsen FREDERYK HENRIK; weeder tot hunne voorighe bedieninghe geroepen, en die nieuw in de Regeeringhe waeren gekoomen, gelykse in de partyschappen niet waeren gemenght geweest, soo ook des te meer bequaemheits hadden ze, om de waerheit t'onderscheyden. Dus is 't gebeurt, dat als de Heer JACOB KATS, toen ter tydt Raedtpensionaris der Staeten van _Hollandt_, ter vergaderinghe der gemelte staeten voordroegh, 't geen hem dienaangaande was voorgekoomen, haere Eed. Grootmooghende hem tot antwoordt gaeven, _dat hy de menschen, welker vreese wat te verre gingh, van die ongegronde vreese ontslaen soude, dat sy souden sorghe draeghen dat de Republyk geen schaede quaeme te lyden_." Te _Rotterdam_ vertoefde hy geen langen tyd, maar vertrok van daar naar _Amsteldam_, alwaar toen de Burgemeesterlyke waardigheid, bekleed werd, door de Heeren, PIETER HASSELAAR, ANDRIES BIKKER, GERBRAND PANCRAS, en WILLEM BACKER; het gedrag van deeze Heeren, daarin bestaande, dat zy, terstond na het verneemen van 's man aankomst in hunne stad, by hem gegaan zyn; hem alle goede diensten aangeboden; van stads wege ten maaltyde onthaald, en hem een schip tot zyne overtogt bezorgd hebben; dit gedrag, zeggen wy, doet den onpartydigen aanmerkingen maaken over het lot dat de beroemde HUGO, welëer, had moeten ondergaan; een lot, het welk hem in den rang der boosdoenders stelde: tog heeft zyne vlucht, of lange afweezigheid zyne vooronderstelde schuld niet kunnen uitwisschen; hy was niet veroordeeld tot eene ballingschap van zo veele jaaren; dan zou men hebben kunnen zeggen, dat het recht voldaan, en 's mans schuld uitgewischt was geworden; neen, hy had niet als balling maar als vluchteling gezworven; nu werd hy gehouden voor een voorwerp wel waardig de achting en bezorgdheid van mannen, die wy beschreeven vinden geweest te zyn, _wyze_ en _bescheidene mannen_--maar, door welke mannen is DE GROOT dan gevonnisd geworden?--alles zy zo, jammer is het maar, dat de verleiding ten dien tyde zo groot geweest is, dat men zig tegen den grooten stroom niet heeft durven verzetten; want daardoor moet het nakomelingschap nog verwyting hooren, en vind daarin een medebron van het bittere leven dat hetzelve smaakt--de verwyters en pynigers zyn ondertusschen niet ervaaren in de kennis van het menschlyke hart; in de kennis der byzondere charakters van de voorvaderen des kroosts dat zy doen lyden, ook niet in de historie van den tyd van onzen HUGO.... maar het staat thans niet aan ons, daarover breedvoeriger te spreeken. Zyn vertrek van _Amsteldam_ naar _Hamburg_, werd, door tegenwind, vertraagd, 't welk de groote VONDEL aangenaam genoeg was om _Boreas_ daarvoor een dankdicht op te draagen, beginnende met deeze zoetvloeijende verzen, dien onvergelykelyken Prins der _Nederlandsche Dichteren_ dubbeld waardig: _Noorden wint, die langs ons stroomen_ _Knaegt de bloessem op de boomen;_ _d'Opgeloken telgen schent;_ _Wiltzang steurt, en lieve lent,_ _En den Mai, die met zyn zonnen_ _Quam aanminnig aangeronnen;_ _Wintervogel, guur en schrael,_ _Steur den zoeten nachtegael;_ _Schen de bloemen in de hoven,_ _Met de lucht van geur bestoven;_ _Knaeg, en eet vry ongetoomt_ _Zoo veel bloesems op 't geboomt,_ _Dat vast jammert om genade:_ _'t Is geen noot; want al die schade_ _Moet nu uit voor d'overbaet,_ _Die de wyze Magistraat_ _Rekent by uw schorre buien,_ _Die den adem van het zuien,_ _En den blaesbalg van het west,_ _Stuiten, keeren al hun best;_ _Zonder dat, gewis, wy zouden_ _Groote Huigen hier niet houden,_ _Noch festeeren in ons stad,_ _Nu verrykt door zulk een' schat,_ _Dien de verreziendste Heeren_ _En Gekroonden recht waardeeren._ Toen de beroemde Letterheld eindelyk vertrokken was, bragt dezelfde Dichter de volgende zinryke regels op het papier: _'s Avonts daelt het Hemels wonder_ _Met zyn straelende aengezicht:_ _Maar _DE GROOT_, ons Hollands licht,_ _Gaet, helaes! hier 's morgens onder:_ _Hoe gelukkig, is de nacht_ _Die den dag uit hem verwacht!_ Te _Hamburg_, alwaar hy, door tegenwind, eerst op den agtsten dag na zyn vertrek van _Amsteldam_ aankwam, werd hy door de Regeering, mede met alle blyken van eerbied, ontvangen; hy reisde verder, over land, naar _Lubek_, alwaar hy even groote eere genoot; vandaar is hy gekomen te _Wismar_, alwaar de Graaf WRANGEL, Opper-Admiraal van _Zweeden_, hem zeer prachtig ter maaltyd onthaalde; anderen zeggen dat de Admiraal, verwittigd van de aankomst van DE GROOT, met inzicht om naar _Zweeden_ te vaaren, hem, in allerhaast, een oorlogschip, om zyne reize voordtezetten, heeft toegezonden. Dit _in allerhaast toezenden van een oorlogschip_, door den Heer WRANGEL, komt niet wel overëen met het geen wy leezen in een' brief van onzen DE GROOT, aan zynen broeder, hierin bestaande: "Te _Wismar_, hebben wy elf dagen zeer ledig doorgebragt, om dat de Gezachhebber van dat gewest, de Heer WRANGEL, de vloot niet durfde verdeelen, dewyl hy tyding had, dat de _Deenen_ voorhadden de vloot in brand te steeken: hy meende dat ze toestel maakten om zulks gewapenderhand te doen; maar het was heel anders met de zaak gelegen, want hun toeleg was zulks door list te verrichten; doch men nam een' man in hechtenis, die, zo men zeide, van sommige _Lubekkers_ omgekocht was, en eenige kisten met brandstoffen toebereid had, omze aan boord te zenden, welken, door eenige vuurwerken, op zekeren tyd, zouden aangaan". --Door deeze "ontdekking", zegt een van 's mans levensbeschryveren, "behaagde het de Voorzienigheid, hem, die eenmaal door een koffer of kist, zyne eeuwige gevangenis ontkomen was, wederom te redden uit het dreigende gevaar, waardoor het geschapen stond, dat hy, met vele anderen, door deeze springkoffers, jammerlyk zou zyn omgekomen:" --wat van het een en ander zy, onze Held vertrok van _Wismar_ naar _Colmar_, om naar _Stokholm_ voordtereizen: de tyding van zyne nabyheid, deed de geleerde CHRISTINA[11], haar vertrek, van _Upsal_, alwaar zy zig bevond, naar _Stokholm_ verhaasten, vermits zy reeds sedert een geruimen tyd eene vuurige begeerte gehad had om DE GROOT te zien: als met opene armen werd hy van de Vorstinne ontvangen: weinig tyds daarna, gaf hy haare Majesteit verslag en rekenschap van zyne verrichtingen, in hoedanigheid van haaren afgezant, over al het welke zy betuigde zeer voldaan te zyn; maar toen hy om zyn ontslag verzocht, kreeg hy geen voldoend antwoord, 't geen hem duidelyk deed begrypen, dat het de mening van haare Majesteit niet was, hem uit haar Ryk weder te laaten vertrekken: zy liet hem vervolgends weeten, dat zo hy zyn verblyf in _Zweeden_ wilde neemen, en zyn huisgezin derwaards doen overkomen, zy hem met veel genegenheid in haaren dienst zoude houden, op eene jaarwedde overëenkomstig met zyne verdiensten; maar onze held verkoos niets minder dan dat; behalven dat hy begreep dat deeze genegenheid alleen genoeg was om de afgunst, welke hy, reeds terstond by zyne komst, in verscheidene ryksgrooten bespeurd had, nog meer gaande te maaken, behalven dat, zeggen wy, was het in 't geheel zyne verkiezing niet, zig nedertezetten, in een gewest des werelds, alwaar hy dagelyks niet minder met den aart der menschen, als met de strengheid der luchtsgesteltenis te kampen zou hebben; derhalven nam hy alle mogelyke gelegenheden waar om op zyn ontslag aantehouden, dat hem door CHRISTINA, eindelyk, ook toegestaan werd: de schrandere Vorstinne begreep duidelyk hoe bezwaarelyk het was, een gemoed dat noch door gierigheid, noch door staatzucht beheerscht werd, maar zig alleenlyk vergenoegde met zyne studiën en in den ommegang met geleerde lieden, te beweegen, een land te verlaaten waarin hy zo langen tyd geleefd had, en hetzelve te verwisselen voor een gewest der wereld, dat zelfs naauwlyks haar, die aldaar geboren en opgevoed was, ja die er het gebied voerde, kon behaagen: met dat alles toonde de groote Vorstinne dat zy over het besluit van haaren roemwaardigen Ambassadeur niet voldaan was, en liet hem zeggen, dat, indien zy gedacht had, dit genoegen niet van hem te zullen verkrygen, 't genoegen, naamlyk, van hem in haar Ryk te mogen houden, zy hem niet uit _Frankryk_ herroepen zou hebben; evenwel bleef DE GROOT by zyn besluit maar kon geen vrygeleibrief van de _Zweedsche Vorstinne_ erlangen, welke nalaatigheid, gelyk naderhand bleek, nergens aan toegeschreven moest worden, dan daaraan, dat eenige schoone geschenke, nog niet gereed waren: by verscheidene Schryvers vinden wy deeze stukken niet afzonderlyk genoemd; doch volgends den meergemelden Dichter DUIM, hebben dezelven bestaan in keurelyk zilverwerk; want deeze doet de Vorstin dus tegen den grooten HUGO spreeken: _Ontfang, tot dankbaarheit, dees beurs met goude kroonen,_ _En uit genegenheid, dit beeltryk zilverwerk,_ _Op dat gy t' allen tydt, wen gy 't aanschouwt, bemerk',_ _'t Genoegen, 't geen ik heb van uwen dienst ontfangen;_ _'k Wil, tot bekrachtinge, om uwen halze hangen,_ _Dees keten, waaraan is myn Beeltenis gestrikt._ _Dit alles hebbe ik voor uw' dienst, u toegeschikt,_ _En uit genegenheit, gulhartig willen schenken,_ _Hier aan zult gy aan my, ten allen tyd gedenken._ De beurs waarvan in deeze verzen gesproken wordt, was gevuld ter waarde van 12000 Ryksdaalders, voorwaar geen gering geschenk, en dus zeer beantwoordende aan de grootheid van haar die gaf, en van hem dien gegeeven werd: de goudene keten waaraan het afbeeldzel van haare Majesteit hong, was drie dik; en by het schenken daarvan gebruikte de Vorstin eene omstandigheid, welke onzen HUGO zo zeer verëerde als ze aandoenlyk voor hem moet geweest zyn; zy deed naamlyk, dezelve eerst om haar eigen hals, en hong haar daarna om dien van DE GROOT, die dat alles beantwoordde, met de hartlykste betuigingen van dankbaarheid, en de ernstigste verzekering dat hy, werwaards zyn lot hem ook mogt voeren, nooit vergeeten zou, de hoogachting die hy verschuldigd was aan de uitmuntende verdiensten van haare Majesteit. Na eindelyk hartlyk afscheid genomen te hebben vertrok hy, voorzien van eenen vrygeleibrief, die van den volgenden inhoud was: "_Wy Christina, door Gods genade, Koninginne enz. enz._ aan allen die dezen tegenwoordigen zullen zien en leezen, doen te weeten, dat de edele, voortreffelyke, en onze zeer beminde Heer, HUGO GROTIUS, na in onzen naame de bediening bekleed te hebben van onzen gewoonen Ambassadeur by den Allerchristelyksten Koning, geduurende den tyd van meer dan tien jaaren, van ons alhier verkreegen heeft een gunstig afscheid: en ingevolge van dien, voorneemens zynde zig elders te begeeven, zo hebben wij, uit achting voor de treffelyke hoedanigheden, waarmede hy begaafd is, en zyne verdiensten jegens ons en ons Koningryk, uit zonderlinge gunst die wy hem toedraagen, en om het groot genoegen dat wy ontvangen hebben van zyne diensten aan ons beweezen, in zyne gemelde bediening, hem willen begunstigen, en zyn vertrek verzekeren, door deezen tegenwoordigen brieve van vrygelei." "En derhalven verzoeken wy van de vriendschap, goedwilligheid, en genade van alle Mogendheden ter zee en te lande, van wat staat en aanzien die mogen zyn, en voornaamlyk de Koningen, Prinsen, vrye Republieken, en Steden, waardoor de reize zal mogen genomen worden, door gemelden Heer GROTIUS, voorheen onzen Ambassadeur in _Frankryk_, en tegenwoordig van ons ontslaagen, de zonderlinge gunst, om te gaan, keeren en komen, in _Duitschland_, _Frankryk_, de _Nederlanden_, of eenige andere plaatzen, daar 't hem behaagen zal naar toe te vertrekken, om hem, en zyn gevolg, met zyne dienaars en goederen, te laaten doortrekken, in alle vryheid, veiligheid, en zonder ophouden of beletzels, hoe dat zou mogen weezen: gelyk ook aan hem te bewyzen alle tekenen van goedwilligheid en vriendschap. "Voords beveelen wy aan allen, die ons getrouwheid en onderdanigheid schuldig zyn, in hoedanigheid van Afgezanten, Krygsbevelhebbers, Admiraalen, Generaalen, Gouverneurs van de Provinciën, Vlooten, Steden, Vaartuigen en Havens, waardoor hy zal komen te reizen, met al het geene hem toebehoort, te gehoorzaamen aan dit ons bevel en ernstige wille, zig wel wachtende eenige verhindering te doen ofte laten doen aan gemelden Heere GROTIUS, op den weg dien hy zal neemen, het zy om wedertekeeren in _Frankryk_, 't zy om te vertrekken naar _Duitschland_, _Nederland_ of andere plaatsen; maar veel meer, dat zy hem de behulpzaame hand zullen bieden, en helpen bevorderen in zyn oogmerk naar hun vermogen. "Die bevonden zullen worden zig anders te gedraagen, zullen van onzent wege worden gestraft. Ter bevestiginge hiervan hebben wy dit doen verzegelen met ons Koninglyk zegel, en den tegenwoordigen getekend met onzen eigen hand: enz." Schoon alles wat wy van die voortreffelyke Vorstinne, met betrekking tot onzen Held, gezegd hebben, genoegzaame blyken opgeeft van de hoogachting welke zy voor 's mans gaêdelooze talenten had, kunnen wy echter niet nalaaten nog daarby te voegen den volgenden brief, door haare Majesteit, na den dood van haaren geliefden HUGO, aan deszelfs Weduwe geschreeven: dus luidt dezelve: "Ik heb uit uwen brief van den 16 van hooimaand verstaan, hoe mynen gezant heeft uitgevoerd de bevelen, die ik hem gegeeven had, raakende de boeken van wylen Mynheer DE GROOT, uwen man, en dat gy, onaangezien de aanbiedingen u gedaan van anderen, om die in hunne handen te krygen, meer in acht genomen hebt het vernoegen van myne begeerten, als de voordeelen, welken men u van dien kant deed hoopen: ik beken, dat in het vermaak dat ik schep, in 't leezen van goede Schryvers, ik dermaate op de schriften van Mynheer DE GROOT verliefd ben, dat ik my niet zoude vergenoegd houden, indien ik my vervallen zag van de hoop om die te kunnen plaatzen in myne boekerye. Myn Gezant zal u mogelyk verhaald hebben een gedeelte van de hooge achting, waarin by my zyn, zyn wonderlyk verstand, en de goede diensten, die hy my heeft beweezen, maar hy zoude u niet volkomelyk kunnen uitdrukken, hoe verre zyn geheugen my dierbaar is, en in wat waarde ik houde de vruchten zyns arbeids; en inderdaad indien goud of zilver iets konden bybrengen, om zo doorluchtig een leven wederom te koopen, in myn vermogen zoude niets zyn, 't geen ik niet van harte ten dien einde besteeden zoude: oordeel hier uit, dat gy die schoone gedenkschriften en overblyfzelen in geen betere handen zoudt kunnen stellen, of van welken zy beter zouden ontvangen en gehandeld worden, als van de myne: en dewyl my het leven van haaren schryver zo dienstig geweest is, gedoog niet dat zyn dood my ten eenemaale vervoere van de vruchten van zynen doorluchtigen arbeid. Ik versta, dat nevens de boeken van anderen, gy my zult doen hebben alle zyne geschrevene memoriën en extracten, volgens de belofte die gy my doet in uwen brief: nimmer zoudt gy my beter kunnen betuigen uwe goede genegenheid, als by dit voorval en ik heb, God dank, waarmede het te erkennen, en u te beloonen, gelyk myn Gezant u breeder zal te kennen geeven, waartoe my verlaatende, bid ik God dat Hy u verder wil behouden in zyne heilige bescherminge". In het begin van de maand Augustus des jaars 1645, begaf de beroemde HUGO zig dan aan boord om naar _Lubek_ te stevenen, terwyl zyne gezondheid reeds in een wankelen staat was, doch die hem vergezelden hoopten dat het verlangen om eerstdaags zyne beminde Gemaalin, en verder huisgezin weder te zien, zo groot een vermogen op hem zou hebben, dat het wel 't voornaamste gedeelte van zyn smart, die hun afweezen hem veroorzaakt had, zou kunnen verdryven. Hy stak met helder weêr en een vry goeden wind in zee, doch de hoop op eene voorspoedige reis verdween welhaast, en verwisselde in de vrees voor in de hollende baaren begraaven te zullen worden; reeds ten volgenden dage was men, ter oorzaake van een hevigen storm, genoodzaakt kleiner zeil te maaken: de wind, tegen den avond nog woedender uitbarstende, wierp den grooten mast overboord; het schip liep verscheidene keeren gevaar van te zullen zinken; het werd door de winden, die van alle kanten toeliepen, zodanig geslingerd, dat het, na ook de andere mast gebroken was, ten laatsten op de kust van _Cassubien_, lek en reddeloos op 't strand geraakte: dit gevaar duurde volle agt dagen, na welken tyd de beangste, vermoeide en geteisterde togtgenooten, middel vonden om, naby het dorp _Liba_, veertien _Duitsche mylen_ van _Dantzig_ voet aan land te zetten: DE GROOT, zegt zeker schryver, was ziek, niet min van verdriet als van lichaam, en daar hy van zyn hart, dat zig spoedde om weder naar de zynen te keeren, zelfs niet éénen dag om zyn lichaam te verkwikken en te bezorgen konde verkrygen, heeft hy op een boerenwagen, dien hy aldaar ter naauwernood gekreegen had, door regen en wind, nog andere agt dagen zyne reis vervolgd, tot dat hy ten laatsten, nu zyne krachten door te hevige schokken en vermoeidheid waren uitgeput, den 26sten der bovengemelde maand, te _Rostok_ is aangekomen: de Hertogin van _Pommeren_, had hem te _Stolke_ doen verwelkomen, en ten Hove noodigen, doch hy liet zig verontschuldigen, en haar bedanken: zyne reis vervorderende, zond de Hertogin haare koets hem na, die hem te _Coslin_ bragt, alwaar zy hem ter maaltyd liet onthaalen, met bevel van hem kosteloos te stellen tot aan _Stettyn_, doch hy zondt de koets te rug, met een' brief van dankzegging, waardoor de gezegde Hertogin de eer genoot van den laatsten brief, dien de groote Staats- en Letter-held geschreeven heeft, te bezitten. Terstond na zyne aankomst te _Rostok_, begaf hy zig te bedde, waarvan hy ook niet weder is opgestaan: de geneesheer die by hem ontboden werd, oordeelde dat eene te groote vermoeidheid alleen de oorzaak was van 's mans ongesteldheid, en begreep derhalven dat hy door rust en versterkende spyzen hersteld moest worden; doch des anderen daags wederkomende, zeide hy onzen held den dood aan; waarom men, volgends gewoonte, een Geestlyke by hem ontbood, verkiezende daartoe den Heer, JOHANNES QUISTORPIUS, Doctor en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, mitsgaders bedienaar des Godlyken woords by de _Luthersche Gemeente_ te _Rostok_, een man, zegt men, door zyne schriften in de geleerde wereld bekend; wy kennen hem niet, maar wel zyn gedrag dat hy by den stervenden HUGO hield, en bekennen dat wy daarin den geleerden man niet kunnen vinden; wel den gewoonen Geestlyke, die zig by alle stervenden op een zelfde wys gedraagt, als wilde hy te kennen geeven dat hy zyn ambacht oefent gelyk een timmermans- of metzelaars-gezel 't zyne; 't behaagt my als ik QUISTORPIUS voor het sterfbed van onzen HUGO hoor zeggen, _dat hem niets aangenaamers zou geweest zyn, dan dat hy met zyn Ed., nog gezond zynde, in gesprek had mogen komen_: maar 't komt my van zyn' kant zeer ambachtlyk voor, de verbaazende kunde, (en met nadruk in de Godgeleerdheid,) van DE GROOT, in aanmerking neemende, wanneer ik die man, zulk een onvoorbeeldig mensch hoor vermanen, _dat hy zig tot een gelukkige verhuizing uit dit leven moest gereed maaken; dat hy zig van alle aardsche zaaken moest ontlasten; dat hy bekennen moest een zondaar te zyn, met betuiging van leedweezen over de zonden waar in hy mogt zyn gevallen_; (de Hoogleeraar stelde het zondigen van onzen HUGO, met dat, _mogt_, ondertusschen vry twyfelachtig,) _dat hy de oneindige goedertierenheid Gods in de zonden te vergeeven voor oogen moest houden_; wanneer ik hem het voorbeeld van den bekenden Tollenaar hoor bybrengen; wanneer ik hem hoor zeggen, _dat _DE GROOT_ zyn toevlucht tot _CHRISTUS_ moest neemen, als buiten wien geen zaligheid is_; benevens meer andere dingen, die men GEWOON is, zegt zeker schryver, den stervenden voortehouden; die men GEWOON is; zo is 't ambachtlyk! de Dichter DUIM, behaagt my, ter plaatse alwaar hy QUISTORPIUS, tegen onzen held doet zeggen: _----Ik reken,_ _U zyn de paden wel bekend, om op den weg_ _Der eeuwigheid, met wys, en ryplyk overleg,_ _Te wandlen._ Immers was het op dien toon dat hy tegen een uitgeleerd man, en die in zyn gantsche leven, naar zyn besten vermogen, deugdzaam geweest was, had moeten spreeken! hoe verdienstlyk zou QUISTORPIUS zig gedraagen hebben, wanneer hy den grooten HUGO, nu stervende, als by de hand, het koningryk der hemelen ingeleid had! wanneer hy, in een wel geordend tafreel, zyn zwak levenshulkje, dat zedert zo veele jaaren op de ongestuime zee des tyds gesukkeld had, en geslingerd geweest was door storm en donderbuijen, had doen aanlanden in behoudenen have, om daar te omhelzen de geenen die hem reeds vooruitgegaan waren, en zonder ongeduld te verwachten die voorwerpen zyner liefde, welken hy moest achterlaaten!--wat waren toch de aardsche zaaken waarvan hy zig moest ontlasten? zou de voornaamste daarvan niet wel geweest zyn, de bewonderenswaardige MARIA, zyne hartvriendinne, zyne verlosscheresse? ô zekerlyk, en ook zonder twyfel zyne lieve kinderen; (de Groote man zal de laatste oogenblikken zyns levens tog niet besteed hebben aan het peinzen over de zaaken van staat!) hy mogt in de armen van die gadelooze panden den geest niet geeven; zou dit den dood voor hem niet akelig hebben kunnen maaken? die dat van een stervenden man en vader vordert, is nooit man en vader geweest, of moet door eenige gewyde drogredenen, alle natuurlyk en beminnelyk gevoel des harten verdoofd hebben: moest HUGO zig ontslagen hebben van zyne lieve vrouw, die hy zekerlyk in 't stervende hart goeden nacht gekuscht heeft? ô dat waare haare betoonde liefde voor hem schandelyk geweest! neen, maar QUISTORPIUS had hem moeten vertoonen den zaligen hemel; hy had hem moeten doen denken, dat duizend jaaren aldaar als een dag voorby snellen; dat hy dus byna by het uitstappen uit het levensbootje in de eeuwige rust, zyne lieve MARIA, en na nog weinige oogenblikjes ook haare telgen zou zien aanlanden;--zou zulks ook ambachtlyk geweest zyn?--neen zeker, maar thans verdiende het gedrag van den Geestlyken dien naam zo veel te meer, daar hy zelfs niet eens een toepasselyk en krachtig gebed voor den stervenden deed, maar _met luider stemme_, het gewoone _Hoogduitsche Gebed_, beginnende; _Her Jesu wahrer mensch und Godt_, uitbazuinde, (men zegt dat DE GROOT zyn slaapmuts afnam:) aanmerkelyk is het, dat hy den grooten man na het eindigen van dat gebed, vroeg, _of hy hem wel verstaan had_?--hy ontving ook niet anders tot antwoord als: _ik heb het wel verstaan_.... dan laat ons hiervan verder zwygen,--DE GROOT gaf den geest op den tweeden dag na zynen aankomst _Rostok_, (den 28 Augustus des jaars 1645), omtrent middernacht, in den ouderdom van 62 jaaren, en ruim 4 maanden: zyne ingewanden werden geslooten in een koperene bus, en zyn in een zeer eerlyke plaatse in de hoofdkerk begraaven; 't lichaam is, met sterke kruiden gebalzemd, overgevoerd naar zyn vaderland, en tot _Delft_, zyne geboortestad, niet zonder groote pracht by zyne uitvaart, gelegd in 't graf zyner voorouderen, in 't Choor van de Nieuwe kerk, ter rechter zyde van de vermaarde grafplaats der Prinsen van _Oranje_: "Een zeer groot getal menschen vloeide by zyne begraavinge uit de omliggende plaatsen derwaards, en van _Rotterdam_ alleen, zag men zes schuiten, opgepropt met volk, om de eer te hebben van zyne lykstatie bytewoonen; men telde vier honderd paar in rouwgewaad bekleed, behalven nog een groote stoet, die zonder rouwgewaad volgde:" ondertusschen is dit gedeelte van des grooten mans overschot iets bejegend, dat, om de zamenhang van alle zyne wederwaardigheden, aanmerkelijk is; het werd naamlyk, te _Rotterdam_ aangekomen zynde, door den schipper, die hetzelve had overgebragt, voor de vrachtpenningen gearresteerd, tot dat de Heer HENDRIK ZWAARDENKROON, vader van den Geneesheer, PETRUS ZWAARDENKROON, schoonvader van den Heere, CASPAR BRANDT, op verzoek van JAN VAN REIGERSBERGEN, de geëischte penningen betaalde, en dus het lyk van onzen Held ontsloeg. De gestalte zyns lichaams was niet ver boven de middenmaatige, zyne gedaante vry schoon, de verwe frisch, de neus een weinig geboogen, zyne oogen glinsterende, het wezen helder, de leden geslooten, en zo sterk, dat hy in 't wandelen, in 't loopen, in 't springen, onder lieden van zyne jaren, weinig of naauwlyks weêrgaê vond: in 't bedryf van zaaken was hy ernsthaftig, onder zyne vrienden vrolyk, by allen gespraakzaam, en meêwarig; doch met wat nyverheid, wat verstand; met wat oordeel, met wat godvruchtigheid, liefde omtrent zyne naasten, liefde omtrent zyn vaderland, hy begaafd is geweest, zal klaarder uit zyne schriften zelven, dan uit de getuigenissen van anderen kunnen afgenomen worden. Dus hebben wy dan onzen Held, op zynen moeijelyken levensweg gevolgd, tot daar hy door den dood in een beter leven overgegaan is: laat ons nu, eer wy verder kortlyk aantekenen, wat na zyn overlyden nog ten zynen opzichte is voorgevallen, hooren, hoe de dichters van dien tyd den uitvaart bezongen hebben van dien grooten man, die het heil des vaderlands altoos bedoeld heeft, doch onder de slagen der doemwaardige onëenigheid heeft moeten bezwyken: deeze gedachten omtrent hem drukt de Dichter G. BRANDT, dus kunstig uit: _o Delf, beny geen Maes den grooten Rotterdammer,_ __DE GROOT_ is ruim zoo groot. d'Een' zocht het Hollands jammer_ _Te stuiten, door zyn' raadt: maar 't oor der twist bleef doof;_ _Men scheurde veel te licht om liefdeloos geloof;_ _Indien zyn Fenixgeest verdeelt waer onder zeven,_ _'t Vereenight Nederlandt waar onverdeelt gebleven._ De groote VONDEL, vervaardigde het volgende dichtstuk, waarboven hy schreef: _Uitvaart van zyn Excellentie den Heere _HUGO DE GROOT_, aan de wethouders van Delft_: _Helaes! wie komt myn hoop vermoorden?_ _Wat onweêr ruischt 'er uit den Noorden?_ _Verzekert fluks ons beste pant:_ _Verzekert, bergt het Hollantsch wonder,_ _Hoe haelt de zon haer aanschyn onder!_ _O Baltisch meir! o storm! o strant!_ _Helaes! waar is _DE GROOT_ gebleeven,_ _Die voor de schipbreuk van zyn leven,_ _Zelf onder opgeheven zwaert,_ _'t Gezicht des doods braveerde, en sterker_ _Dan stael, voor eeuwigheid van kerker_ _Noch bittren laster was vervaert?_ _Dit was 't, Kristyn, dat u verraste,_ _Toen ghy naer uwe Ryckskroon taste,_ _En zocht den schoonsten diamant,_ _U tot cieraat en roem beschoren;_ _Maer zocht vergeefs; hy bleef verloren:_ _Een voorspook van uw Rycksgezant!_ _Hoe luysterden noch stracks uw ooren,_ _Die onverzaet 't orakel hooren,_ _Dat in uw koningklyck paleis_ _U zyn geheimenissen melde;_ _U in den dagh der wysheit stelde,_ _En toonde d'eere van den Pais:_ _Dan zagh men Pais uw hart bewegen;_ _Zoo dat ghy den geschaerden degen_ _Scheent op te steecken, op zyn woort,_ _En met uw heiren aftetrecken;_ _Die nu de Kristenweerelt decken,_ _En openen den Krygh de poort._ _Flus hoopte Munster hem t' ontfangen;_ _Nu delft heel Delft met lyckgezangen- _Zyn' ingeboren in het graf;_ _Daar d'Afgunst, entlyck afgeronnen,_ _Zyn doot gebeente rust moet gonnen,_ _Die zy den levende nooit gaf._ _Och krancke troost in zulk een jammer_ _Men stell', gelyk den Rotterdammer,_ _Een beelt den wyzen Delvenaar:_ _Men paer' die groote nageburen,_ _Wier faem alle eeuwen zal verduuren,_ _Zo sta de Wysheit op 't altaer._ G. BRAND, bovengenoemd, heeft mede de uitvaart van onzen Held gezongen, in een uitgebreid dichtstuk, waarin hy zig, onder anderen, dus laat hooren: _Vraag Hollant nu naar haar doorluchtigsten _DE GROOT_._ _Wie zal nu met zyn pen haar afgezette Staaten_ _Verdedigen? wie zal de slaverny zo haaten?_ _Of wie was zo gehaat van dwingelanden? want_ _Hy leet niet van, maar om, en met zyn Vaderlant;_ _'k Zing nu niet hoe de haat heeft over hem gezeten;_ _Noch hoe men hem (God weet, en veele menschen weeten_ _Door wiens gewelt en list!) onwettiglyk verwees:_ _Noch hoe hy levendig begraven lag, en rees,_ _Door 't ysre grafslot uit: noch hoe ze t'zamen spanden,_ _In zynen ondergang, en maakten hem die landen_ _Te naauw, wier grenzen hy had uitgebreit: noch hoe_ _De wysheit met hem ging in ballingschap: waar toe_ _Dat opgehaalt? had hy geen ongeluk verdragen,_ _Waar was nu zyn geluk geweest? laat ons niet klaagen_ _Om dat hy balling was; zyn Vaderlant is niet_ _Bepaalt van Oceaan, noch Ryn, noch Maas; neen, ziet_ _Den heelen Hemel aan, die heeft in zich beslooten_ _Zyn Vaderlant; wie daar nog niet is uitgestooten_ _Is in geen ballingschap; enz._ In een volgend gedeelte van dit Dichtstuk zegt de Heer BRAND; daar hy HUGO in den hemel ziet: _----van te voren_ _Had men zyn rechters meest uit vyanden verkooren:_ _Maar daar spant Godt voor hem een strenge vierschaar, om_ _Hem recht te doen; daar is 't myneedig recht nu stom;_ _Daar zal men 't recht met geen gekochte stemmen kreuken;_ _Daar leezen Seraphyns zyn goude Goden spreuken;_ _Daar spreekt de mont nu van d'onmondige Vorstin_ _Der Gotten; daar is nu de vryheit met hem in_ _Geen Loevestein; zy zyn van slaverny ontslagen;_ _Daar sleept men hem niet weg, door de onverwagte lagen,_ _Daar d'ouden vader van het vaderlant meê wiert_ _Verrast: enz._ Men vervaardigde ook het volgende grafschrift, waaruit men het jaartal zyns overlydens (1645) kan tellen. _hVgo de groot een LICht, Was aLLer WereLts Wonder;_ _sIIn sIeLe Leeft bII godt, sIIn LIChaaM Leght hIer onder._ De Heer SARRAVIUS, zeide, wegens het overlyden van dien wonderbaaren man: _Hy is 'er, ô droefheid! geweest: de man met naam en daad groot, en een heldere flonkerster onzer eeuwe, _HUGO DE GROOT_; ô bitter ongeval voor de geleerdheid! ô overzwaar verlies! de aarde zy hem ligt, en de bloemen moeten zyn grafstede bedekken! zo lang de boeken en weetenschappen zullen geëert worden, zal de naam van _DE GROOT_ waarlyk groot wezen; zo lang myn bloed in de aderen zweeft, zal ik zekerlyk altyd roemen dat ik gemeenzaam by hem bekend geweest ben_. Nog zullen wy hier byvoegen, het volgende grafschrift, gedicht door WYBO FYNJE: _Europa's wonder, dat geleerdheid doet verstommen;_ _Het werkstuk daar Natuur zig zelve in overtreft;_ _Het beeld der deugd; 't verstand, in 's hemels top geklommen,_ _'t Sieraad dat boven 't lot des menschdoms zich verheft;_ _Dien waaren Godsdienst, voor wiens eer hy streed, beloonde,_ _Met fraaije Cederen van Libans kruin gehaald;_ _Dien Pallas met olyf, en Mars met laauwren kroonde,_ _Toen hy het recht van vrede en oorlog heeft bepaald;_ _Dien Theems en Seine, om stryd, een wonderwerk beleeden_ _Van Neêrland; dien de Zweed zig eigende als gezant;_ __DE GROOT_ ligt hier; wyk van dit graf met snelle schreden,_ _Die niet door vaderlands- noch wysheids-liefde brandt._ Dit ter neder gesteld hebbende kunnen wy tot het waardige overschot van onzen Held wederkeeren. Zo dra sommige heethoofdige Predikanten vernamen, dat de ingewanden van HUGO eene eerlyke verblyfplaats genooten, hebben zy zulks hooglyk niet alleen afgekeurd, maar zig ook met kracht daartegen verzet; denkelyk ter oorzaake van zyne toegeevendheid voor de _Remonstranten_, of mogelyk geloofden die zonderlinge Geloovigen, die zekerlyk, in den geloove, gantsche kemels kunnen doorslikken, en te dikwyls zo ryk in ligtgeloovigheid, als arm in broederliefde zyn; mogelyk, zeggen wy, geloofden zy de taal van den laster, die uitstrooide, dat DE GROOT met _papistery_ besmet geweest was; die geestlyke stookebranden wisten dan te bewerken, want hunne invloed is van alle tyden af zonderling groot geweest, dat het overschot van dien geleerden man, uit zyne rustplaatze weggenomen, en elders in een vreemd oord gebragt is geworden:--hoe haatelyk is niet de vuige haat, wanneer zy 't hart van een' Godstolk bewoont, en zig zelfs op het levenloos overschot der broederen wreekt! Deeze gruwelyke en allerverachtelykste daad, werd echter niet met toestemming des volks verricht, inzonderheid waren de studenten van _Rostoks Hooge Schoole_, over een bedryf dat de menschlykheid schande aandeed, zeer gebelgd, en toonden zulks ook in 't openbaar, want zy zyn, "kort daarna, gelykelyk, met een geheelen drom en opgeheven toon, toegevloogen, om op nieuw de uitvaart te houden van den grooten man, en zyn overschot weder in zyne oude grafstede te brengen; deeze studenten, die door eenen rechtmaatigen yver waren ontstoken, dreigden tevens dat zy, indien dat eerwaardig pand in het toekomende niet onaangeroerd en ongemoeid bleeve, altemaal terstond hun goed oppakken, en naar een andere studeerplaats vertrekken zouden, daar men de zeergeleerde mannen, ten minsten na hunnen dood, veilig zou laaten rusten". Een geruimen tyd na het overlyden van onzen held, werd by de Regeering der stad _Delft_ beraadslaagd, over eene openbaare vereeuwiging van 's mans zonderlinge verdiensten; men was van gevoelen hem een standbeeld opterichten, in navolging van die van _Rotterdam_, welken den grooten _Erasmus_ op die wyze verëerd hadden; dan, eenigen waren meer genegen tot het vervaardigen van een prachtigen graftombe, om dat het oude _Delft_ wel de meeste praalgraven bezit; deeze wisten hunne begeerte doortedringen, en hun voorstel werd tot zo verre voordgezet, dat de Overheid van _Delft_, het volgende besluit nam: "De Heeren Burgemeesters en Regeerders der stad _Delft_, hebben, op verzoek van den Heere, Mr. PIETER DE GROOT, Pensionaris der stad _Amsteldam_, zo van hem zelven, als van wegen zyne zuster, vrouwe CORNELIA DE GROOT, aan hunne Achtbaarheden gedaan, na ingenomen advies en bericht van de Heeren Kerkmeesteren binnen de voorschrevene stad, geconsenteerd en toegestaan, gelyk hunne Achtbaarheden consenteeren en toestaan mits deezen, dat gemelde Heer DE GROOT zal mogen doen oprichten, in 't Choor van de Nieuwe Kerk alhier, op de graven daar de Heer HUGO DE GROOT, hunlieder vader Zal. Ged. begraaven is, een tombe met de ornamenten daartoe behoorende, ter eere en gedachtenisse van hun gemelden Heer vader; mits dat alvorens van de inscriptie daarop te doen stellen, communicatie aan de Heeren Burgemeesteren gegeeven, en derzelver approbatie daarop erlangd zal moeten worden. Gedaan by alle de Heeren, 21 July 1663". Dit besluit, hoe billyk, werd echter niet verder ter uitvoer gebragt, dan dat een ontwerp, van het beraamde praalgraf getekend, en in aarde geboetseerd werd, door den vermaarden kunstenaar en beeldhouwer, ROMBOUT VERHULST, door wien, naderhand, ook getekend is, de tombe werkelyk vervaardigd ter gedachtenisse van den vermaarden Zeeheld, DE RUITER, met welke tombe het Choor der Nieuwe Kerk te _Amsteldam_ is versierd geworden: op den voorgrond zag men den beroemden letterheld, den grooten HUGO, levensgrootte nederliggen, rustende met zyn' hoofd op een stapel boeken, en houdende een boek in zyn rechterhand; op den achtergrond was een voetstal uitgewerkt, met boeken en papieren versierd, en daarop, in 't midden, een zon, ten zinnebeelde, dat gelyk deeze het aardryk met haare straalen, alzo ook DE GROOT, de geleerde wereld met zyne schriften verlichtte: rondsom den voetstal vloogen eenige naakte kindertjes, met boeken, rollen papieren, en lauwerkransen in de handen; in het verschiet, zag men, aan wederzyde een grafnaald, en boven den voetstal vloog de Faam, die 's mans lof en geleerdheid, met twee trompetten, uitblies: op de kroonlyst zag men zyn wapen, en aan iedere zyde van hetzelve een opengeslagen boek: deeze beraamde praaltombe gaat in prent uit, en is den Landgenooten eerst medegedeeld, door den Heer CORNELIS VAN ALKEMADE, in zyn werk, ten tytel voerende: _Inleiding tot het Ceremoniëel en de plechtigheden der begravenissen_: op den voet der tombe leest men het volgende vierregelig versje: __De Phenix van zyn vaderland,_ _Het Delfs-orakel, 't groot verstand,_ _De zon die 't aardryk heeft verpligt,_ _Was waard dit graf van eer gesticht._ Zynde deeze regels op het onderwerp toepasselijk gemaakt, oorspronglyk zyn zy van den Heere G. BRAND, en gedicht om geplaatst te worden, op de tegenzyde van eenen eerepenning waarop onzen held afgebeeld is; alwaar zy dus luiden: _De Fenix van het vaderlandt,_ _Het Delfs-orakel, 't groot verstandt,_ _Het licht dat d'aarde alom bescheen,_ __DE GROOT_, vertoont zich hier in 't kleen._ De meergemelde Dichter DUIM, heeft zyne Leezers ook een afbeeldzel van de gezegde beraamde tombe medegedeeld, maar DE GROOT, een pen in de hand gegeeven, en 'er bygevoegd, de twee gedenkpenningen, waarvan wy daadlyk zullen spreeken, die hy geplaatst heeft, aan de kroonlyst, ter wederzyde van de geopende boeken; het zelfde bovengenoemd versje van BRAND heeft hy mede op de tombe geschreeven, maar met nog eene andere verandering; by zyn Ed. luidt het als volgt: _De Fenix van het vaderlant,_ _Het Delfs Orakel, 't groot verstand._ _Het licht dat d'aarde alom bescheen,_ _De groote _HUIG_ rust hier beneên._ Dezelfde Dichter heeft eene uitlegging der tombe, in versmaat, vervaardigd, waarvan wy den Lezer een gedeelte zullen mededeelen, als bevattende eene beknopte beschryving van het leven, van onzen onvergelykelyken HUGO; dus luidt dezelve: _Zie hier de tombe van den grooten _HUIG DE GROOT_,_ _Eerst Advocaat Fiskaal, om Hollands heilge wetten_ _En zyn gerechtigheên, (wie tegenstand hen boodt,)_ _Te schraagen, en voor 't recht zig in de bres te zetten._ _Toen Raatsman van den Raadt der koopstad Rotterdam:_ _Hy zette zyne borst, voor onze aloude rechten,_ _Als eenen koopren muur, toen die verwoede vlam,_ _Van kerk- en staat-twist, uit kwam barsten, om te slechten_ _Den band der eendracht. Hy, met onvermoeide vlyt,_ _'t Roer wendde van de kerk en staat, naar alle boegen;_ _Op dat die band niet wierd verbroken, in dien tyd,_ _Zocht hy, ter wederzyds, elk een te vergenoegen:_ _Om zulks te doen, was 't wit van hem, verdraagzaamheid,_ _Hierop hy doeldde, doch party wou 't niet gedogen;_ _Hy wierd, om deeze drift, naar Loevestein geleid,_ _En levendig, als dood, ontrukt der menschen oogen,_ _Tot hy na der d'half jaar verlost wierd, door een kist;_ _Hy leefde in ballingschap, na 't vluchten, all' zyn dagen,_ _Maar Zweden, die 't geweld, hom aangedaan, wel wist,_ _Heeft 't ampt, als Afgezant, hem gunstig opgedraagen._ _Dit heeft hy loffelyk bediend; maar, door den dood,_ _Nu eindelyk ontlast van alle de aardsche zorgen,_ _Rust hier het lichaam van den wakkeren _DE GROOT_,_ _Voor wien (wat wetenschap betreft,) niets was verborgen._ _Des rust hy met zyn hoofd op boeken; in de hand_ _Voert hy een veder, die de vrucht des geestes baarde;_ _Kenmerken van zyn groot en doorgeleerd verstand._ _In d'achtergrond ziet gy den schat, dien hy vergaarde,_ _Een gantsche boekzaal, waarin hy begraaven lag;_ _Dit gaf men naderhand voor twaalef duizend kroonen,_ _In handen van Katryn[12], op dat ik, schreef zy, mag._ _Myn' grooten Afgezant, my, in zyn schrift vertoonen_ _In 't midden van dien schat, ziet gy een helder zon,_ _Wier glans alom verlicht het aardryk, met haar straalen_ _Van zynen geest, die in zyn schrift met luister praalen;_ _Die schriften vliegen al de wereld door en door,_ _In Englen handen; en met kransen van Lauwrieren,_ _Ontwonden Rollen, elk een draaft op 't letterspoor;_ _Gy zietze, wederzyds om deeze zonne zwieren._ _Wat hooger blaast de faam, met twee trompetten, uit,_ _'s Mans lof, zyn wysheid, in religie, en staatkunde._ _Zyn wapen ziet men op de lyst. Een boek ontsluit,_ _Ter wederzyde, zig, wyl 't yder toegang gunde,_ _Om, nevens Huig de Groot, de bladren in te zien_: enz. Wat betreft de gedenkpenningen, tot 's mans eere geslagen, en waarvan wy boven reeds gewag gemaakt hebben; beiden vertoonden zyn borstbeeld, doch in verschillende standen; op de tegenzyde van den eenen, zag men een koffer, indedaad in alles zeer gelykende naar dat welk onder den Heer Mr. KLINKHAMER berustende is, en dat wy den Leezer in plaat medegedeeld hebben; op het koffer stonden twee kroonen, verbeeldende die van _Frankryk_ en _Zweeden_, te kennen geevende zyn vlucht in 't eerstgemelde ryk, en zyn gezantschap ten dienste van het tweede; aan de eene zyde van het koffer vertoonde zig een opgaande zon, en aan de andere zyde, in een flaauw verschiet, het Slot van _Loevestein_; de opgaande zon verstrekte "ten zinnebeeld van de vernieuwing zyner tydlyke gelukzaligheid en glorie, als die lang verborgen geweest zynde onder de duisternis van veele rampen, eindelyk te helder weder doorbrak": De Dichter DUIM, laat de flaauwe vertooning van het _Loevesteinsche slot_, te kennen geeven, dat deszelfs vermogen door de groote HUGO overwonnen is: dus zingt hy, in de bovengenoemde Uitlegging: _Men ziet, aan de eene zyde, een halve opgaande zon,_ _Het slot van Loevestein verflaauwd aan de andre zyde,_ _Ten teken dat zyn glans verryst, en hy verwon_ _Het Loevesteinsche slot, dat hem zyne eer benydde._ Boven aan den rand van deezen penning las men de woorden: MELIOR POST ASPERA FATA RESURGO. Dat is: _Ik kom na myne rampen weder ten voorschyn_: Onder aan stond: N. 1583. O. 1645. Dat is: _Geboren in 't jaar 1583, en overleden 1645._ Op den tweeden penning, zag men, gelyk gezegd is, mede 's mans sierlyk borstbeeld, en daar rondsom de volgende woorden: HUGO GROTIUS NATUS MDLXXXIII, 10 APR. OBIIT, MDCXLV. 28 AUGUS. Dat is: _Hugo de Groot, geboren den 10 April 1583,_ _En gestorven den 28 Augustus 1645_. Op de tegenzyde las men, onder drie bloemtrossen, en boven twee lauwertakken, het versje van den Heere BRAND, gelyk wy het Bladz. 153 opgegeeven hebben. Laat ons by dit alles nog eenige weinige regels ten slotte voegen:--de gewoone spreuk van den onstervelyke HUGO was; _Ruit Hora_, dat is, _Het uur snelt voord_, welke woorden hem altoos de kostlykheid van den tyd te binnen bragt: hy was gewoon des morgens ten zes uure optestaan: wanneer hy vermoeid was door de studie, las hy iets vrolyks, of onderhield zig met zyne kinderen: _Ik heb de genade van God_, zeide hy, _als ik de sleutel uit myn Comptoir trek, dat ik my van alle ingespannene gedachten ontledig_: hy was hartig in 't eeten; hoorde gaarne dat men hem tegensprak: zynen Geheimschryver, den Heer PELS, raadde hy, den bybel te leezen, zonder enige aantekeningen te raadplegen, zeggende: _Komt U iets voor, dat gy niet verstaat, leg daar een vouwtje by, en lees voord; het een zal 't ander verklaaren, en God zal u helpen_. Zyne weduwe, de onvoorbeeldige MARIA, volgde haaren zaligen Echtgenoot, op de reis naar de eeuwigheid, den 19 April des jaars 1653: haare dochter CORNELIA was gehuwd aan den Heere JOAN BARTON, Graaf van _Mombas_: behalven deeze dochter, liet onze held na, drie zoonen, CORNELIS, PIETER, en DIEDERIK, waarvan de oudste en jongste ongehuwd gestorven zyn; de middenste, door wien het beroemde geslacht van den grooten HUGO voordgeplant is, werd, na in vreemden dienst geweest te zyn, aangesteld tot Pensionaris van _Amsteldam_; vervolgends bekleedde hy de hooge waardigheid van Afgezant van Hun Hoog Mogende, by de _Noordsche Kroonen_, en werd daarna Pensionaris en Lid in de Vroedschap van _Rotterdam_; doch hy heeft ook eindelyk het lot van zyn' vader ondergaan, en buiten zyn vaderland moeten zwerven, tot dat hy, na dat de tyd de benevelde oogen een weinig verklaard had, wederkeerde, en zyn verblyf nam op een buitenplaats naby _Haarlem_, alwaar hy zyne dagen sleet, in het opvoeden van zyne kinderen en het leezen van goede schryvers: hy overleed in den ouderdom van 70 jaaren. A A N H A N G Z E L. Indien wy ons, onder het zamenstellen van de voorgaande bladen, hadden willen bedienen, van eenige papieren, in den tegenwoordigen tyd van beklaagenswaardige verdeeldheid ten voorschyn gebragt, zouden wy menigvuldige trekken hebben kunnen bybrengen, zo wel die den braaven HUGO DE GROOT ongunstig zyn, als anderen die van zynen lof gewaagen; dan, daar wy het grootste gedeelte van die geschriften houden voor schandzuilen, den lande opgericht, om dat ze hunne geboorte verschuldigd zyn aan eene verfoeijelyke partyzucht, en verdervenden geest van nieuwigheden, hebben wy dezelven allen ter zyde gelegd, als onwaardige werktuigen in de hand van een onpartydigen; 't kan de nagedachtenis van DE GROOT niet verheerelyken, dat men zyner uitmuntendheid gedenkt, ten koste van de openbaare rust; maar, daar de onlusten binnen de stad _Rotterdam_ voorgevallen, en de gevolgen van dien, de achtbaare Regeering van _Amsteldam_, onlangs, aanleiding gegeeven hebben, om in den lof van onzen Held uitteweiden, en eenige uitdrukkingen te doen, welken over het geval van dien grooten man, een zeer helder licht verspreiden, hebben wy geoordeeld die lofspraak, en verdere uitdrukkingen, by onze voorgaande beknopte beschryving van 's mans leven te moeten voegen; aangezien dergelyke straatsstukken, schoon niet altoos bevattende onwrikbaare grondslagen, waarop men mag bouwen, of onwederlegbaare regelen, waarnaar men mag oordeelen, echter te stellen zyn, verre boven de verachtelyke papieren waarvan wy boven spraken:--de bedoelde lofspraak is vervat in de volgende woorden, te vinden in de _Nadere Aantekening van _Amsteldam_, ter Staatsvergaderinge van Holland en West-Frieslaand gedaan, op eene Resolutie van den 24 December 1784, concerneerende het onderzoek van het voorgevallene te _Rotterdam_:_ "En dit wel uit denzelven __VOORTREFLYKEN_ en _BY DE NATIE HOOGGESCHATTEN_ Rechtsgeleerden, _HUGO DE GROOT_, op wiens Leer en Gezag de Supplianten van zeker Request, op den 2 December laatstleden aan Hun Ed. Gr. Mog. gepresenteerd_, ter adstructie van het Sentiment en Advys van bovengemelde Heeren Gedeputeerdens, _zich met zoo veel fiducie beroepen hebben_." "Dat men ten dien einde vooraf moet remarqueren, dat de Memorie, by voorschreve Requeste geallegueert, speciaal was ingerigt, zo als uit de Introductie klaar te zien is, tegen de Hoven van Justitie, dewelke IN DIE ONGELUKKIGE TYDEN VAN SCHEURINGEN EN VERDEELDHEDEN IN KERKE EN BURGERSTAAT, _zich aanmatigden kennis te nemen van dispositien en politique orders, die de Steden goedvonden in den hare te stellen tot conservatie van de Rust en Vrede onder hare Ingezetenen_; doch welken de Hoven, door Mandamenten en andere Provisien van Justitie illusoir tragtten te maken." "Dat men dus in het oog houdende de gelegenheid by welke, en het oogmerk, waar mede voornoemde Heer DE GROOT dit Advys, in den Jare 1617 heeft gesteld, en het zelve in zyn geheel met oordeel en attentie nalezende, ligt bemerken zal, dat hy daar by niets anders heeft willen betogen, als dat de Hoven van Justitie zich de klagten en quæstien tusschen de Magistraten der Steden en derzelver Ingezetenen over gezegde politique Ordonnantien of Correctien van die Magistraten tot maintien van de publyke rust, niet vermogen aan te trekken, en wel _voornaamlyk_, dat zulks egter by de Hoven ondernomen wezende, de Staten volkomen bevoegd waren zoodanige quæstien den Hove te onttrekken en aan zich te evoceren, zonder dat _daar door_ enige Privilegien verkort wierden." * * * * * En Pag. 150 sprekende van de DEFECTEN in de Personen, die gecommitteerd waren geweest tot zyne Rechters, zegt hy: "dat eerst hier op staat te letten, dat _die niet en waren ordinarisse Rechters_; indien de Staten Generaal het regt van de Commissie te geven toekwam, (vervolgt hy) waarom en hebben zy daartoe niet gecommitteert den Hoogen of Provincialen Raad van Holland? waarom niet de Raden van Staten, die _ordinaris Recht doen_ uit den naam van de Generaliteit? In alle vrye Regering is hatelyk over het bloed, eer en goed van de Ingezetenen, _andere als ordinarisse Rechters_ te stellen, veel meer, als die Personen, gelyk het meerendeel van deze, niet en zyn in dienst van de Justitie, maar _politicque persoonen_." * * * * * Doch zoo men nog al zoude willen beweren, dat hy, in 1619 gesmaakt hebbende, wat het te zeggen is van zynen dagelykschen Rechter vis factie te werden geëvoceert, van een ander begrip geweest zy, dan in 1617, zal men teffens moeten erkennen, DAT HY HET SLAGTOFFER VAN ZYN EIGEN SYSTEMA IS GEWORDEN; en dat DE VIOLENTE EN ONWETTIGE HANDELWYZE OMTRENT HEM EN ANDERE BEROEMDE VOORSTANDERS DER VRYHEID GEHOUDEN, de hooge waarde van de Privilegien _de non evocando_, zoo wel hebben leeren kennen, dat sints alle tyd elk Liefhebber van het Vaderland een afgryzen van den naam zelfs van gedelegeerde Rechters als aangeboren is; zoo als men ook sedert altoos tegens dergelyke inbreuken en violentien, met de uiterste zorg heeft gevigileert, uitwyzens Hun Ed. Groot Mog. bekende verklaring van den 15 September 1677: "dat het binnen den Lande van _Holland_ en _West Friesland_ een indisputabel recht is, dat geene Ingezetenen anders dan voor hunnen ordinaris en daaglykschen Rechter mogen te recht gesteld worden." * * * * * BERICHT VOOR DEN BINDER. _De Plaaten te voegen, tegenover Bladz. 70._ NOTEN. Noot 1: _Eén op de verovering van _Nymegen_, door Prins _MAURITS_, en een ander tot vertroosting van zynen vader, over 't verlies van deszelfs vroeg gestorven zoon, _JAN DE GROOT_, welk versje van dezen inhoud is:_ Eerwaarde Vader, 'k bid dat ge uw gezucht bepaalt; Wyl die Johannes, wien de dood heeft weggehaald, Heeft met zyn dood, schoon noô, de groote schuld betaald. Noot 2: _Hierop ziet een Latynsch tweeregelig versje, onder een zeer vroeg afbeeldsel van onzen Held, gegraveerd door _JACOB DE GEIN_: dus luidt het in onze taale_: Ik, van myn vyftien jaar ter pleitrol opgeschreeven, HUIG JANSZ. DE GROOT, word dus in plaat verbeeld naar 't leven. Noot 3: _Toen welëer veel gouds in _Holland_ omging, was men gewoon de dukaten en andere speciën te weegen, om te weeten of ze wigtig waren of niet; Wanneer nu de evenaar wat doorsloeg, of niet in 't midden bleef stil staan, werd dat leste aas _een kyfäas_ genoemd, om dat men twistte of het 'er by moest gerekend worden of niet--nu wil _VONDEL_ zeggen, dat het ook zo wankel stond met de Rechtbank in _Holland_, dat het maar een _Kyfäas_ scheelde, zus of zo stond, of de Heer _HUGO DE GROOT_ zou ook voor 't zwaard hebben moeten bukken; voor 't zwaard dat nu _gestroopt en reê was om den tweeden slach te geeven_._ _De _AANTEKENAAR_ op _VONDEL'S_ Hekeldichten_. Noot 4: _Zie Bladz. 225 van de _Nieuwe Uitgaave_, onlangs by de Heeren _ELWE en LANGEVELD_ van de pers gekomen._ Noot 5: _Ibid._ Noot 6: Walcheren, _tweede uitgaaf_, Bladz. 226. Noot 7: Anderen willen dat die Vorst zou gezegd hebben: _Ik dacht wel datze hem niet opgeslooten zouden houden; want hy was wyzer dan alle zyne rechters_. Noot 8: _Dit geschiedde in 't begin van April, na dat zyn huisvrouw even te vooren ontslagen was; want den vyfden dier maand werd, by geschrifte, van haaren wege aan de Staaten Generaal geklaagd, dat men haar op _Loevestein_ gevangen hield, en dat zy haare natuurlyke vryheid verzocht: dit verzoek overwogen, en aangemerkt zynde, dat de Soldaaten zelven _DE GROOT_ uitgedraagen hadden; dat gevolglyk by de kloekmoedige Echtgenoote niets zonderlings misdreeven was, werd zy twee dagen daar na ontslagen._ Noot 9: _Dit betrof Hoogstdeszelfs erffenis van zyne Moeder, _LOUISA DE COLIGNY_, wier goederen meestall' in _Frankryk_ lagen._ Noot 10: Deeze was een Neef van den Rykskancelier OXENSTIERN, die DE GROOT aan den Koning gepresenteerd had, en nevens hem in 't gevaar was, vermits de kogels, op naauwlyks twee duimen afstands voorbij hunne hoofden vloogen. Noot 11: _Deeze Vorstin, was, zegt zeker historieschryver, "ervaaren in alle saeken, haerer kennisse weerdigh; uitsteekende beminde sy geleertheid en geleerden, en ook _DE GROOT_ selven; met een doordringhendt oordeel wist sy syne uitgegeevene schriften te schatten"--op eene andere plaats beschryft hy deeze Vorstinne, als, "nogh onweetende in de verscheyde Landtschappen des aerdtboodems, nogh in de verschillende seeden der menschen"._ Noot 12: _Mevrouw _DE GROOT_, heeft, op verzoek van de _Zweedsche Vorstinne_, (_Zie Bladz. 133_), de nagelaatene schriften van haaren overledenen man, voor 24000 Guldens, aan haare Majesteit overgedaan_. --- Provided by LoyalBooks.com ---