Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Vrouwenkiesrecht in de Skandinavische landen. Door Dr. Aletta H. Jacobs. (Overgedrukt uit "Land en Volk" en bijgewerkt tot November 1911). VROUWENKIESRECHT IN DE SCANDINAVISCHE LANDEN. I. INLEIDING. Langzamerhand zijn wij er aan gewend geraakt, dat de vrouwen aan het openbare leven deelnemen en in allerlei ambten en beroepen, die vroeger alleen door mannen weiden uitgeoefend, zich een eerlijke broodwinning en een eervolle positie hebben weten te verwerven. Dat een vrouw even goed als een man dokter, tandarts, leerares, advocaat, plantkundige, enz. kan zijn, niemand trekt het meer in twijfel; de feiten hebben reeds bewezen, dat zij in alle beroepen, die zij tot dusverre heeft weten te veroveren, eene eigen en misschien ook eigenaardige plaats inneemt, die vroeger onbezet was gebleven en van welk gemis de maatschappij toen de verkeerde gevolgen moet hebben ondervonden. Het succes, dat de meeste vrouwen in haar beroep hebben, is wel een bewijs, hoe noodig en nuttig zij zijn en de dezer dagen door mij gehoorde verzuchting van een tandarts, dat zijne vrouwelijke collega's zich maar behoeven te vestigen om onmiddellijk een stroom patiënten te zien opkomen, terwijl de heeren-tandartsen soms jaren moeten wachten, eer zij eenige naam en patiënten hebben verworven, zegt, ons in dit opzicht genoeg. De vrees, die vroeger algemeen gekoesterd werd, dat vrouwen, door het uitoefenen van betrekkingen, die men, dom en ondoordacht, alleen voor mannen geschikt achtte, tot mannen zouden worden, is langzamerhand, nu men de feiten voor zich ziet, verdwenen. 't Zou toch ook al te dwaas zijn, dat eene vrouw hare hoofdharen zou verliezen, of een snor en, baard zou krijgen, haar stembanden en bekken van vorm zouden veranderen, alleen omdat zij wat meer en ander werk doet dan "men" voor haar geschikt acht. Nu lacht ieder om zoo'n veronderstelling, die toch vroeger door zeer wetenschappelijke mannen als een gevolg van het booze drijven der vrouwen om universiteiten te willen bezoeken en daar zich te willen bekwamen voor een wetenschappelijk beroep, als mogelijk en waarschijnlijk werd voorgesteld. Thans maakt men alleen nog de tegenwerping "niet uiterlijk, maar innerlijk zal de vrouw van wezen veranderen als zij haar huis verlaat en aan het openbare leven deelneemt." Dit valt niet te loochenen, maar is het te betreuren? Zou het meisje van voorheen nog een passende kameraad voor den man van heden zijn? Het hedendaagsche meisje, dat geleerd heeft in eigen onderhoud te voorzien, dat vergaderingen bezoekt om haar kennis te verrijken, dat men kan vinden in onze openbare bibliotheken, op de banken van herhalingsscholen en andere inrichtingen van onderwijs, dat vaak met en naast den jongeling werkt en studeert, is niet meer gelijk aan het meisje van een halve eeuw geleden, dat met een handwerkje voor het venster zat te droomen, hoopvol wachtend op den man, die haar met zijn hart en hand een werkkring kwam aanbieden. Maar wie durft beweren, dat het hedendaagsche meisje minder aantrekkelijk is geworden voor den hedendaagschen man, kent den waren toestand niet. Want immers ook de mannen zijn veranderd en zij, die met hun tijd hebben medegeleefd, verwachten van hunne vrouwen iets anders dan onze grootvaders van onze grootmoeders. Dat de ouderwetsche vrouwen van het type van een halve eeuw geleden over 't algemeen voor den man met den dag onaantrekkelijker worden, dat ondervindt de ouderwetsche vader met eenige huwbare dochters maar al te zeer. De zekerste weg om een man voor hen te vinden is, ze een vak te laten leeren en er nieuwerwetsche, in eigen onderhoud voorziende vrouwen van te maken. Wij raken langzamerhand aan zulke nieuwe toestanden gewend. Wanneer zij verkeerd waren, zouden wij er spoedig de nadeelige gevolgen van ondervinden en dan zouden zij van zelf weder te niet gaan. Dat zij blijven bestaan en in omvang toenemen, is een bewijs, dat zij voor de maatschappij goed zijn en in den tijdgeest passen. Alle bezwaren, die zich vroeger bij het schrikbeeld; "een zelfstandige vrouw" aan ons opdrongen, blijken spookbeelden te zijn in het licht der feiten; zij vonden hun oorsprong in dom vooroordeel en behoudzucht. In dat stadium verkeert nu nog bij velen het vrouwenkiesrecht. Men is zoo bang, dat vrouwen door het zwart maken van een stip op het stembriefje heelemaal van de wijs zullen raken en totaal van wezen zullen veranderen. Met hand en tand verzet men zich tegen de spoedige totstandkoming van eene hervorming, die toch komen moet, die niet is tegen te houden, omdat zij ligt in de lijn, waarin de maatschappij zich voortbeweegt, de steeds toenemende democratiseering van den staat. Met het tegen vrouwenkiesrecht aangevoerde onweerlegbare argument, "dat mannen mannen en vrouwen vrouwen zijn" hebben Lord Cromer en Austin Chamberlain zich doen kennen als Engelands grootste denkers van dezen tijd en heeft onze landgenoot en geestverwant, de heer Hans, getoond, in denkkracht voor deze groote geesten niet onder te doen. Dat de vrouwen het kiesrecht juist vragen, omdat zij vrouwen zijn en willen blijven en zich aanmatigen beter dan de mannen te weten, welke werkzaamheden voor haar aard en aanleg het best passen; dat zij, juist omdat zij vrouwen zijn en anders dan mannen, meenen te moeten medewerken in het bestier van de huishouding van den staat, wil die huishouding geschikt gemaakt worden voor een gezonde samenleving van mannen, vrouwen en kinderen, dat is een kleinigheid, die zulke groote geesten over het hoofd hebben gezien. Maar als men geen ander argument kan vinden, als alle bezwaren die tegen vrouwenkiesrecht zijn aangevoerd, zoodra zij kalm besproken worden, als sneeuw voor de zon verdwijnen, dan grijpt men naar een argument, dat in al zijn eenvoud aantoont, dat er tegen de invoering van vrouwenkiesrecht geen argumenten zijn aan te voeren. Indien men zonder vrees voor tegenspraak gerust kan zeggen, dat de landen, waar de democratie het verst gevorderd is, vooraan staan in ontwikkeling en beschaving, dan nemen de Scandinavische volken het hoogste cultuurstandpunt in van de Europeesche Staten. In alle landen van Scandinavië bestaat naast een algemeen mannenkiesrecht vrouwenkiesrecht in een of anderen vorm. Als wij eens nagaan, hoe daar deze nieuwigheid werkt, wat de vrouwen met haar politieke rechten tot stand brengen en hoe zij die rechten gebruiken, dan kan dat mogelijk medewerken om de vreesachtigen bij ons wat kalmer te stemmen omtrent deze hervorming en hen misschien er nog toe brengen van tegenstanders voorstanders te worden. II. FINLAND. Om met Finland te beginnen; dat ongelukkige land met zijne sympathieke, vrijheidlievende bevolking, staat onder Rusland's heerschappij. Als dat volk vrij was, niet bij elken wiekslag door Rusland's ijzeren arm belet werd te stijgen, zou het spoedig de grootste hoogte in volksontwikkeling bereiken. Toen in 1905, na de vreedzaam volbrachte revolutie, Finland een deel van zijne onafhankelijkheid van Rusland teruggewonnen had, kwamen de hoofdpersonen van de verschillende politieke partijen bijeen om te beraadslagen over de wijze waarop de Volksvertegenwoordiging gekozen zou worden. Met meerderheid van stemmen werd besloten, dat er zou zijn een enkelvoudige, slechts uit één Kamer bestaande vertegenwoordiging, gekozen door alle personen boven de 21 jaren, zonder onderscheid van geslacht. Na deze uitspraak zaten Finlands vrouwen niet stil. Om de tegenstemmers en wankelmoedigen nog te winnen, belegden zij in de hoofdstad van het Rijk vele openbare vergaderingen, waar vrouwen uit het geheele land als afgevaardigden tegenwoordig waren en waar de eisch der vrouwen besproken en in moties aan het eind der vergadering aangenomen werd. Deze motie luidde: dat kiesrecht en verkiesbaarheid aan alle vrouwen boven 21 jaren, gehuwd en ongehuwd, volgens het beginsel van algemeen, gelijk en rechtstreeks stemrecht worde toegekend. In Finlands Grondwet, die eindelijk op 29 Mei 1906 door den Czaar van Rusland werd goedgekeurd, was ten slotte opgenomen: "dat kiesgerechtigd zijn alle mannen en vrouwen boven de 24 jaren; uitgesloten zijn alleen: soldaten; wegens zwakke geestvermogens onder voogdij staanden; zij die om andere reden dan armoede hunne belasting niet hebben betaald; zij die in de laatste drie jaren niet als Finsch burger staan ingeschreven; bewoners van werkhuizen en armhuizen; misdadigers; bankroetiers (voor een bepaalden tijd) en zij, die zich bij verkiezingen hebben schuldig gemaakt aan oneerlijke praktijken. Allen, die het recht van kiezen hebben, zijn ook verkiesbaar". Verder werd er evenredige vertegenwoordiging ingevoerd. Hoe de vrouwen hunne plotseling verkregen politieke rechten hebben opgevat, blijkt duidelijk uit het feit, dat zij reeds twee weken na die overwinning over het geheele Rijk cursussen georganiseerd hadden om de vrouwen met de nieuwe wet en de evenredige vertegenwoordiging op de hoogte te brengen en vooral ook om in de vrouwen het gevoel van de groote verantwoordelijkheid te wekken, die aan nieuwe rechten verbonden is. Deze cursussen, waarvan er 130 in drie maanden tijds gehouden werden, maakte men zoo populair en aantrekkelijk mogelijk. De vrouwen van alle klassen in de maatschappij en van elke politieke richting kwamen daar bijeen. Meestal zalen vol. Dan werd eerst op eenige avonden het voornaamste uit de Grondwet uitgelegd en onderling besproken en het evenredige kiesrecht op een bord aanschouwelijk voorgesteld. Daarna kondigde de presidente aan, dat er den volgenden keer een denkbeeldige verkiezing zou plaats hebben. De leden van verschillende richtingen zonden te voren hunne denkbeeldige candidaten A. B. C. enz. in. Na de opening der vergadering stelde de presidente het eerst de partijagitatie en stemmenwerving aan de orde. Zij die candidaten hadden ingezonden kwamen dan een voor een op het podium om hunne candidaten aan te bevelen. Het publiek lachte, juichte de spreekster toe of gaf teekenen van afkeuring, net zooals het in werkelijkheid op zulke vergaderingen geschiedt. Dan werd een half uur gepauseerd om gelegenheid te geven tot stemmen werven en daarna had de verkiezing plaats. Elk bracht haar stembiljet ingevuld bij het bestuur in. Na de telling der stembriefjes werd weder aanschouwelijk voorgesteld, hoe bij evenredige vertegenwoordiging een meerderheid wordt verkregen. Den geheelen winter 1906/07 werden verder overal vergaderingen belegd om de voornaamste punten van de verschillende partijprogramma's te bespreken. Hoe dichter de verkiezingsdag naderde, destemeer begonnen de verschillende vrouwen zich bij de bestaande politieke partijen in te deelen. De meeste dier partijen hadden naast hunne sprekers ook spreeksters aangesteld om door het geheele land leden te werven. Soms reisden spreker en spreekster samen en sprak de vrouw over het alkoholvraagstuk, kinderbescherming, openbare zedelijkheid, huwelijkswet enz., terwijl de man de andere punten van het partijprogram besprak. Zulke vergaderingen werden bijna steeds door een even groot aantal vrouwen als mannen bijgewoond en, zoo zegt de verslaggever: "men kon het den vrouwen van het gezicht aflezen, dat de gedachte, dat zij daar zaten, niet als bloote toeschouwers maar met evenveel recht als de mannen, haar met trots vervulde". Op 15 en 16 Maart 1907 hadden eindelijk voor het eerst de verkiezingen onder de nieuwe wet plaats. Overal hadden de afdeelingsbesturen van de verschillende partijen bekend gemaakt, dat er zich vrouwen bij de stembureaux beschikbaar hadden gesteld om op de babies te passen in geval moeders met het kleintje op den arm aan de stembus mochten komen. Ook waren er vrouwen, die tijdelijk de huismoeders willen vervangen, wanneer die om in huis zijnde zieken of om andere reden het huis niet onbeheerd konden laten. Van den eigenlijken verkiezingsdag vermeldt de verslaggever: "Het was eigenlijk om te lachen voor allen, die zich herinnerden welke verschrikkelijke dingen er door de tegenstanders voorspeld waren geworden, zoo kalm en als een van zelf sprekende zaak als mannen en vrouwen te zamen naar de stembus gingen. Onder de wachtende scharen werden dikwijls de meest huiselijke zaken besproken. Ook hoorde men soms nog een bange echtgenoot zijne vrouw wijze lessen uitdeelen, hoe zij het biljet moest invullen en vooral geen naam er onder zetten enz. Ook zag ik een jongen man, van nog geen 24 jaar, zijn oude grootmoeder ondersteunen en naar het stembureau brengen. Huismoeders, dienstmeisjes, voorname dames en arbeidsters, allen stonden met de mannen-kiezers bedaard te wachten, tot hun beurt van stemmen gekomen was. Van beleedigende uitingen tegenover de vrouwen was nergens sprake". Bij den uitslag der verkiezing bleek, dat in alle steden de vrouwen in grooter getale naar de stembus waren gegaan dan de mannen, doch op het platteland viel het omgekeerde te constateeren, zoodat over het geheele land door mannen en vrouwen % gewijze ongeveer gelijk gestemd is geworden. Verder waren er op de 200 afgevaardigden 19 vrouwen gekozen, over de verschillende politieke partijen verdeeld. Zonder eenige bijzondere aandacht te trekken namen deze eerste Europeesche vrouwen parlementsleden in Mei 1907 hare zetels in het Finsche Parlement in. In alle afdeelingen tot onderzoek van ingekomen voorstellen werden onmiddellijk een of meer vrouwen benoemd, zoo ook in het "Talmans Konferens" (comité bestaande uit voorzitters van verschillende afdeelingscomité's). In deze laatste nam Lucina Hagman zitting, de vrouw, die in Finland zooveel voor co-educatie heeft gedaan en aan het hoofd staat van een door haar zelf gesticht gymnasium voor jongens en meisjes. In samenwerking met de politieke partijen waartoe zij behooren, werden door die vrouwen wetten voorgesteld, maar ook door vele van haar werden nog afzonderlijke voorstellen ingediend. Op 31 Mei schrijft Alexandra Gripenberg, een der vrouwelijke parlementsleden: "Ik schrijf u gedurende een pauze in de zitting. Wij hebben juist gedebatteerd over de zegelbelasting en zijn nu begonnen aan de jachtwet. Gisteren hebben wij met ons zessen vrouwen ons eerste wetsvoorstel ingediend omtrent huwelijksgoederenrecht. Vandaag heb ik een voorstel mede onderteekend, door andere vrouwen ingediend omtrent het recht der moeders op hare kinderen en dan nog een om den verantwoordelijkheidsleeftijd van meisjes te verhoogen. Ik vrees, dat wij voorloopig in de Afdeelingen nog weinig kunnen doen, wij moeten eerst grondig kennis opdoen van de aldaar in behandeling komende onderwerpen; maar al leerende zullen wij er ons vooreerst toe bepalen, dat ook daar voor de belangen der vrouwen en kinderen gewaakt wordt. Ik zit in het Comité voor Wetten en de andere vrouw hierin is een sociaal-democrate. In dit comité komen voorstellen in, die dikwijls betrekking hebben op wijzigingen in wetten betreffende vrouwen. Wij tweeën kunnen dus in ons comité zeer nuttig zijn". Over het geheel waren er in den eersten zittingsduur 26 voorstellen afzonderlijk door vrouwen ingediend, op één na allen betrekking hebbende op vrouwen en kinderen of van ethische strekking. Opmerkelijk was, dat de vrouwen in zedelijkheidskwesties meestal samen gingen, maar bij andere belangrijke vraagstukken stemden met de mannen van de partij, waartoe zij behoorden. Nog slechts drie van de door vrouwen ingediende en aangenomen voorstellen waren behandeld, toen de Czaar in Maart 1908 het Finsche Parlement ontbond en de nieuwe verkiezingen tot 1 Juli 1908 uitstelde. De drie aangenomen voorstellen hadden ten doel, het eerste om van regeeringswege te zorgen, dat overal op het platteland geëxamineerde vroedvrouwen werden aangesteld, het tweede om kook- en huishoudscholen in elk dorp te vestigen, zoodat de meisjes uit de volksklasse goede huisvrouwen konden worden, en het derde om den verantwoordelijkheidsleeftijd van meisjes van 15 op 17 jaren te brengen. Het ingediende voorstel om de voogdij van den man over zijne vrouw op te heffen, en dat om de gehuwde vrouw het recht van beheer over eigen vermogen te laten, waren in behandeling, toen van Rusland plotseling de boodschap kwam, dat de Kamer ontbonden en alle parlementaire arbeid gestaakt moest worden. 1 Juli 1908 kozen de Finnen een nieuw parlement. De deelname der vrouwen was nog grooter dan den eersten keer en 25 van haar werden als afgevaardigden verkozen. Slechts kort was dit parlement bijeen. Twee belangrijke punten waren afgedaan. Het kiesrecht voor de gemeenteraden was geregeld en bepaald, dat elk burger boven de 21 jaren kiesrecht zou hebben en verkiesbaar zijn. De Czaar verleende echter geen sanctie aan dit besluit. Het tweede punt, toekennen van stukken grond in erfpacht voor 50 jaren, werd wel goedgekeurd. Toen de voorzitter der Kamer op 16 Febr. 1909 de zitting opende en met eenige moedige woorden uitdrukking gaf aan het gevoel dat de Finsche bevolking bezielde over den druk en verderfelijken invloed van Rusland's Ministerraad, had dit tengevolge, dat de Czaar opnieuw het parlement ontbond en de Russische Ministerraad een wet uitvaardigde, waarbij "alle aangenomen voorstellen door een Volksvertegenwoordiging, die binnentijds ontbonden wordt, van geene waarde worden verklaard". Sedert de invoering van de Finsche grondwet, hebben er nu vijf verkiezingen plaats gehad. De aantallen gekozen vrouwen waren resp. 19, 25, 21, 17 en 14. Deze vermindering is zuiver toevallig, zegt het vr. parlementslid Tekla Hultin, en enkel aan persoonlijke redenen toe te schrijven. Het is te begrijpen dat onder de bedreiging met verlies van onafhankelijkheid ook de vrouwen van Finland zich meer voelen als Finnen dan als vrouwen en zij met de mannen samen nu eerst willen werken om van Rusland's druk verlost te worden, alvorens zij eigen rechten op den voorgrond zullen schuiven. In het in Mei 1909 gekozen parlement hadden 21 vrouwen zitting, doch zij dienden vooreerst nog geen voorstellen in voor verbetering van eigen toestand. Wel heeft de "Vereeniging tot behartiging van de rechten der vrouw" eenige kant en klare voorstellen liggen om echtgenooten gelijke rechten te geven op hunne kinderen en op het beheer hunner goederen en om den toestand te verbeteren van kinderen buiten huwelijk geboren, maar zij zullen wachten met de indiening tot betere tijden komen. Ook andere vereenigingen hebben wetswijzigingen gereed gemaakt, voornamelijk met het doel om duidelijk aan te toonen, dat de vrouwen niet met de bestaande toestanden tevreden zijn, maar dat zij met oordeel weten te schiften, wat op een gegeven moment voor het land van de meeste waarde is. In 1909 was in het Finsche parlement aan de orde "wettelijke bescherming van fabrieksarbeiders". Deze wet bevat een punt voor de fabrieksarbeiders van het grootste belang, het verbod van nachtarbeid voor vrouwen. Op voorstel van de fabrieksinspectrice en lid van het parlement Mej. Vera Hjelt is er een grondig onderzoek ingesteld, welke gevolgen zoo'n verbod voor de vrouwen te beteekenen heeft en wat de schaduwzijden van nachtarbeid speciaal voor vrouwen zijn. Al de 21 vrouwenleden van het parlement, onder wie er waren van elke politieke richting, hadden zich vereenigd om te zorgen, dat de belangen der fabriekarbeidsters niet door misplaatste sentimenteele overwegingen geschaad en zij uit hare broodwinning gestooten werden. 1910 was een weinig vruchtbaar jaar voor de wetgeving door de herhaalde ontbinding van den Landdag en de bedreiging met verlies van onafhankelijkheid. Door tegenstanders van vrouwenkiesrecht, die zich dikwijls niet de moeite geven een grondig onderzoek in te stellen, is reeds de opmerking gemaakt, "dat de vrouwen van Finland in die vier jaren, dat zij zitting hebben in 's lands raadzaal, toch nog niet veel tot stand hebben gebracht", maar men ziet er volledige samenwerking van mannen en vrouwen in de partijen. Zoo bijv. zijn de wetsvoorstellen tegen alkoholische dranken, voor leerplicht, vrijheid van drukpers, arbeidswetten en staatsburgerschap der joden door mannen en vrouwen samen ingediend. Zij die de gebeurtenissen in dat ongelukkig, doch belangwekkend land volgen en de vrouwenbeweging in Finland bestudeeren, zullen ongetwijfeld tot de overtuiging komen, dat door de invoering van vrouwenkiesrecht aldaar het gemeenschapsgevoel in de vrouwen vergroot werd, dat er meer belangstelling gekomen is in de groote sociale vraagstukken, dat bij de vrouwen verantwoordelijkheidsgevoel voor maatschappelijke misstanden gewekt is en dat samenwerking van man en vrouw op elk gebied, ook in staatkundige lichamen, alleen goeds en geen kwaads kan tengevolge hebben. Thans beheerscht echter de dreigende annexatie alles in den Finschen Landdag. III. ZWEDEN. In Zweden is men nog niet zoover als in Finland. Wel is waar bezitten daar de vrouwen sedert 1862 het kiesrecht voor de Gemeenteraden, doch zij waren tot 1910 zelf niet verkiesbaar. Ook was dit recht alleen gegund aan ongehuwden en weduwen en zat dan nog aan een vrij hoogen census vast. Eerst in 1902 konden de voorstanders van vrouwenkiesrecht erin slagen een organisatie, met het uitsluitend doel, "gelijke politieke rechten voor mannen en vrouwen te verkrijgen", tot stand te brengen. Toen in 1884 mr. Borg, een lid van het parlement, een wetsvoorstel indiende om den vrouwen kiesrecht te geven en ze verkiesbaar te stellen voor alle wetgevende en wetsuitvoerende lichamen, stond hij vrijwel alleen en werd in de Kamer met een schaterlach ontvangen en door de pers gerediculiseerd. Mr. Lindhagen, de tegenwoordige burgemeester van Stockholm, kwam in 1892 op nieuw met een dergelijk voorstel, en ofschoon het met een verpletterende meerderheid viel, werd er toch eenige oogenblikken aandacht aan geschonken en ook de nieuwsbladen spraken er zakelijk over. Toch duurde het nog tien jaren vóór dat de vrouwen inzagen dat zij zelf aan het werk moesten tijgen en dat zij zich moesten vereenigen met het uitsluitende doel "politieke gelijkstelling van man en vrouw." Het was juist in den tijd dat mr. Lindhagen voor den tweeden keer een voorstel tot invoering van vrouwenkiesrecht bij het Zweedsche parlement indiende, in April 1902, dat de vrouwen van Stockholm en Göteborg gereed kwamen en de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht stichtten. De eerste daad dezer Vereeniging was een door 5641 vrouwen onderteekend adres bij de Regeering in te dienen om het voorstel Lindhagen te steunen. Het voorstel viel met 111 tegen 64 st. Ook in 1904 diende Lindhagen weer een zelfde voorstel in, dat toen 93 stemmen verwierf. In 1905 waagde hij het nog eens doch weder zonder succes. Ondertusschen was de Vereeniging voor vrouwenkiesrecht onverdroten aan den arbeid geweest om de vrouwen door het geheele land wakker te schudden. Het aantal leden en afdeelingen groeide met den dag. In 1906, toen een krachtige liberale Regeering de teugels van het bewind in handen kreeg en een voorstel tot uitbreiding van mannenkiesrecht aan de orde stelde, hoopten ook de vrouwen succes te hebben. Vergaderingen werden in allerijl belegd, overal moties aangenomen en in minder dan een week waren er 30 verzoekschriften voor invoering van Vrouwenkiesrecht bij de regeering ingediend. Van vier partijen ontvingen de vrouwen steun, die elk een amendement, vrouwenkiesrecht beoogende, op de regeeringsvoorstellen indienden. Het geheele regeeringsvoorstel viel en alleen werd aangenomen, met 127 tegen 100 stemmen, dat er een commissie zou worden benoemd, die een enquête zou instellen, in hoever vrouwenkiesrecht voor Zweden noodig en nuttig was. Door dit echec moest de liberale regeering heengaan. Het opvolgend conservatieve Kabinet werd onmiddellijk door een deputatie uit de vrouwenkiesrecht-vereeniging met de eischen der vrouwen op de hoogte gesteld. Evenzoo de oude Koning Oscar. Echter zonder direct gevolg. Toen werd in Febr. 1907 een monsteradres, geteekend door 142000 vrouwen, bij de Tweede Kamer ingediend. Ook deze poging faalde, doch had ten gevolge dat een der leden van de liberale partij inlichtingen vroeg omtrent de resultaten van het onderzoek, verkregen door de ingestelde commissie. Uit het korte antwoord kwam toch duidelijk uit, dat de resultaten voor de vrouwen gunstig waren. Kort daarna diende de regeering zelf een voorstel in om den vrouwen op dezelfde voorwaarden als de mannen het kiesrecht voor de gemeenteraden te geven en hen ook voor alle functiën in die Raden verkiesbaar te stellen. Dit voorstel werd met groote meerderheid in Eerste en Tweede Kamer aangenomen en is in 1910 in werking getreden. Nu begonnen de vrouwen hulp te krijgen van de mannen. Vele Kamerleden boden aan om met de vrouwen door het land op vergaderingen te spreken om het vrouwenkiesrecht populair te maken. Evenals de sociaal-democraten reeds een jaar vroeger hadden gedaan namen nu ook alle liberale partijgroepen vrouwenkiesrecht als eerste punt in hun partijprogram op. Als oppositiepartij konden zij nu gemakkelijk een wetsvoorstel tot invoering van vrouwenkiesrecht indienen en weldra kwamen dan ook van de sociaal-democraten, de Werkliedenverbonders, de Lindhagengroep en andere liberalen zulke voorstellen in. Het bestuur van de Ver. v. vrouwenkiesrecht werd uitgenoodigd de vergaderingen bij te wonen waar deze Kamergroepen onderling de voorstellen bespraken, die ingekomen waren. Het kon dikwijls nuttige wenken geven. Ook door een club uit de Eerste Kamer werd het bestuur uitgenoodigd tot een samenkomst. De Ver. voor Vrouwenkiesrecht meende toen goed te doen om in Stockholm een openbare vergadering te beleggen, waarvoor alle leden van Eerste en Tweede Kamer een speciale uitnoodiging ontvingen en waar door de leidsters der vrouwenkiesrechtvereeniging het vraagstuk nogmaals van alle kanten zou worden toegelicht. Vele Kamerleden maakten van deze uitnoodiging gebruik en veel van hetgeen zij daar hoorden, werd twee dagen later bij een debat over vrouwenkiesrecht in de Eerste Kamer schitterend aangewend. Desniettegenstaande werden alle ingediende voorstellen 2 Mei 1908 verworpen. De vrouwenkiesrechtvereeniging was ondertusschen gegroeid tot 142 afdeelingen met 11000 leden en hiermede meende het bestuur krachtig genoeg te zijn om op de komende algemeene verkiezing grooten invloed uit te oefenen. Met groote meerderheid was in de vereeniging uitgemaakt, dat er momenteel geen dringerder nationale belangen in Zweden bestonden dan de invoering van vrouwenkiesrecht, en dat daarom de vrouwen dit belang nu nummer één moesten zetten. Men besloot een schrijven te richten tot alle politieke partijen, waarin werd meegedeeld, dat de vrouwen, ieder in eigen partij, bij de verkiezing wilden medewerken, indien die partij alleen candidaten wilde stellen, die vóór vrouwenkiesrecht waren. Weigerde de partij zich daartoe te verbinden, dan zou die partij zelfs door eigen vrouwelijke partijgenooten en door alle vrouwen te zamen worden tegengewerkt. Verder werd door de vrouwen getracht overal in de besturen van geestverwante kiesvereenigingen opgenomen te worden. Op alle kiezersvergaderingen zouden zij tegenwoordig zijn en door vragen de goedgezinde candidaten dwingen zich openlijk voor de kiezers uit te spreken en door debat de tegenstanders te bestrijden. Ook nam men zich voor zeer ostentatief de herkiezing te verhinderen van uitgesproken tegenstanders, zoodat duidelijk zou uitkomen, dat hun val een gevolg was van het optreden der vrouwen. Door strooibiljetten zou men het groote publiek bewerken en waar in een district alle candidaten voorstanders waren, zou men zich van elke inmenging onthouden. Nauwelijks was dit besluit door de pers publiek gemaakt of door sociaal-democraten en liberalen werden de vrouwen uitgenoodigd om over vrouwenkiesrecht in hunne afgelegen afdeelingen te komen spreken en werd haar aangeboden vrije reis- en verblijfkosten en zoo noodig een kleine vergoeding. Den geheelen zomer van 1908 reisden de vrouwen door het geheele land om op vergaderingen door de politieke partijen uitgeschreven over vrouwenkiesrecht te spreken. Het gevolg was, dat in het najaar bij de Rijksdagverkiezing een groote meerderheid voorstanders voor vrouwenkiesrecht verkozen werd en dat de groote tegenstanders uit de oude Kamer overal verslagen werden, en reeds bij eerste stemming vielen. In Maart 1909 werd eerst door een der liberale partijen en direct daaropvolgend door de sociaal-democratische Kamerclub een voorstel ten gunste van vrouwenkiesrecht ingediend, dat in het eind van April in behandeling werd genomen en direct, zonder een enkel woord van tegenspraak, met algemeene stemmen werd aangenomen. Ook de Koning had zich verklaard vóór aanneming. Doch de Eerste Kamer, nog uit de oude conservatieve leden bestaande, verwierp het. Op 31 Dec. 1910 telde de Zweedsche Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht 174 afdeelingen, waaraan nog steeds nieuwe worden toegevoegd tengevolge van de groote uitbreiding der beweging door het kongres van den Wereldbond te Stockholm, dat in Juni gehouden is. Op de jaarvergadering 10 Jan. 1910 te Jönköping gehouden, toonde de juriste Fru Anna Wicksell aan, dat de nieuwe belastingwet in de praktijk aan alle gehuwde vrouwen het kiesrecht toekende, als zij maar een eigen jaarlijksch inkomen van 10 Kr. (op sommige plaatsen slechts 1 Kr.) bezitten. De beide Kamers hebben die opvatting der wet bevestigd en verklaard, dat zij bij het aannemen der wet deze konsequentie ook bedoeld hadden. Nu de vrouwen dus het aktief en passief kiesrecht voor de gemeenteraden bezitten, hebben zij ook invloed op de samenstelling der Eerste Kamer, en dien zullen zij niet ongebruikt laten. Reeds in 1910 is daar het aantal voorstanders van het Vrouwenkiesrecht belangrijk toegenomen en als de geheele Eerste Kamer volgens de nieuwe kieswet (met evenredige vertegenwoordiging) zal zijn samengesteld, zal daar de taaie tegenstand tegen het burgerrecht der vrouw gebroken zijn. Verleden jaar (1910) zijn er in 't geheel 37 vrouwen van verschillende partijen in de gemeenteraden gekozen, die daar haar ambt wel zoodanig zullen vervullen, dat de perzik naar meer zal smaken. De belofte van een enquête omtrent het vrouwenkiesrecht in andere landen waarmede de regeering zich vooreerst van de zaak af hoopte te maken, moest intusschen vervuld worden, en in Maart 1911 verscheen een dik boek van prof. Reuterskiöld, dat een verzameling bevat van regeeringsvoorstellen en debatten vóór- en tegen het vrouwenkiesrecht in vele landen en een herdruk van de aan de Fransche Kamer door Buisson verstrekte gegevens, maar geen ander advies dan dit: "als de vrouwen zich tot een "machtsfaktor" hebben weten te verheffen, dan moet men haar het kiesrecht geven." Na deze enquête kwam het Wereldbondkongres te Stockholm en nu is men midden in de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Zooveel is zeker, dat het in Zweden niet veel jaren meer duren zal, voor de vrouwen er de zoo nuttige medezeggenschap in het staatsbestuur bezitten. IV. NOORWEGEN. In Noorwegen bezitten de vrouwen het langst kiesrecht en verkiesbaarheid voor de Gemeenteraden, zoodat van daar reeds over de resultaten van haar zitting nemen in deze lichamen gesproken kan worden. Dat deze resultaten gunstig zijn, spreekt het meest hieruit, dat de Regeering in Noorwegen geen bezwaar heeft gezien in 1907 het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor alle staatslichamen aan een groot deel der vrouwen te geven. In 1885 werd in Christiania voor het eerst een locale vrouwenkiesrecht-vereeniging gesticht, die eerst 12 jaren daarna een Nationale vereeniging werd. Ondertusschen waren in 1886 reeds twee voorstellen omtrent Vrouwenkiesrecht in het Parlement behandeld en verworpen, terwijl in 1893 een dergelijk voorstel wel een meerderheid van 58 stemmen verwierf, doch niet de vereischte 2/3 meerderheid haalde. In 1901, toen een voorstel door tien leden van de Storthing ingediend, om het gemeentekiesrecht voor mannen algemeen te maken, in behandeling kwam, zond de vrouwenkiesrechtvereeniging een verzoek in om dit recht tegelijkertijd aan de vrouwen te verleenen. 25 Mei 1901 werd dit verzoek ingewilligd, doch het gemeentelijk kiesrecht voor de vrouw werd alleen verleend aan belastingbetalende en met een belastingbetalend man gehuwde vrouwen, terwijl voor de mannen een algemeen kiesrecht gold. In 1902 hadden de gemeenteraadsverkiezingen onder de nieuwe wet voor het eerst plaats en de vrouwen beijverden zich om onder de beperkende bepalingen, waaronder zij alleen mochten kiezen, toch nog zooveel mogelijk vrouwen aan de verkiezingen te doen deelnemen en in de gemeenteraden verkozen te krijgen. In alle steden namen dooreengerekend 90% van de kiesgerechtigde vrouwen deel, in een enkele stad zelfs 100%. Op het platteland was de deelneming aanmerkelijk minder, dikwijls een gevolg van den grooten afstand der stembureaux. In het geheel werden 98 vrouwen in de verschillende gemeenteraden verkozen en bovendien nog 60 plaatsvervangende leden. Tegenover deze 98 vrouwen waren er 12330 mannen-raadsleden. Wat hebben dit gering aantal vrouwen kunnen tot stand brengen, wat uitsluitend mag worden aangemerkt als een gevolg van haar optreden? Natuurlijk hebben zij met de mannen-leden voor vele verbeteringen samengewerkt, doch waar zij alleen op de bres stonden was het steeds om te zorgen voor de belangen van vrouwen, kinderen, armen en misdeelden. Uit de groote lijst stippen wij slechts enkele dingen aan. Zoo diende in Christiania Elisa Heyerdahl een voorstel in om pandjeshuishouders te verbieden goederen aan te nemen van kinderen beneden 15 jaren. Met de aanneming van dit voorstel werd een einde gemaakt aan het zenden van kinderen, soms nog onder de zes jaren, om goederen in beleening te geven, die maar al te dikwijls van diefstal afkomstig waren. Een ander voorstel, dat ook aangenomen werd, beoogde om opkoopers en daarmede gelijkstaanden te verbieden met kinderen handel te drijven. Als onderwijzeres aan een armenschool wist voorstelster bij ondervinding, dat kinderen door zulke lieden tot diefstallen werden aangespoord, waarna zij hun de gestolen goederen voor eenige snoepcenten afkochten. Door hare heldere voordracht, met tal van voorbeelden aangevuld, smaakte zij de voldoening dat niet alleen in Christiania, doch na onderzoek in alle stedelijke gemeenteraden zulk een verbod werd ingevoerd. Ook wist zij er door te krijgen, dat aan kinderen beneden 15 jaren verboden werd te rooken en dat verkoop van tabak en sigaren aan zulke kinderen strafbaar werd gesteld. In Drammen wisten de vrouwen-raadsleden o. a. een verbod uitgevaardigd te krijgen, waarbij verboden werd om meisjes beneden 18 jaar aan boord van schepen, die in de haven liggen, toe te laten om boodschappen te verrichten, waschgoed te brengen of iets dergelijks. Het was n.l. bekend dat zulke meisjes daar door werkgevers onder voorwendsels naar toe gestuurd en voor onzedelijke handelingen gebruikt werden. De vrouwen zorgden er ook voor, dat gelijktijdig een som op de begrooting werd uitgetrokken om een inspectrice aan te stellen, die aan de kaden met de zorg voor naleving dier verordening werd belast. Ook zorgden zij er voor, dat er in Drammen van gemeentewege goede crêches werden tot stand gebracht, waar de moeders die uit werken gaan de kleine kinderen met gerustheid kunnen brengen. In alle ietwat grootere steden wisten de vrouwen er door te krijgen, dat een deskundig controleur werd aangesteld om toezicht te houden op den verkoop der voornaamste voedingsmiddelen, melk, vleesch, visch, brood enz. In weerwil van de bewering der Gezondheidscommissie, dat zulk een toezicht onnoodig was, een bewering die zij in een breedvoerig prae-advies bij den Raad indienden, wisten de vrouwen, sterk door eigen ondervinding, toch het pleit te winnen en kwam de aangestelde controleur weldra tot de afschuwelijkste ontdekkingen. Het is niet mogelijk in een kort bestek alle maatregelen op te sommen, die op initiatief der vrouwen-raadsleden werden genomen. Deze enkele mogen tot bewijs dienen in welke richting zij in de gemeenteraden werken en dat ook in Noorwegen de samenwerking van man en vrouw in de stadsregeering geen nadeel, doch alleen voordeel kan opleveren. Dat de mannen in Noorwegen dit beseffen, blijkt uit de woorden, waarmede de Burgemeester van Christiania een deputatie Engelsche gemeenteraadsleden toesprak, bij hun bezoek aan Noorwegen. Hij zeide o. a.: "De Noorsche Regeering heeft twee en een half jaar geleden den vrouwen kiesrecht en verkiesbaarheid verleend voor de gemeenteraden. Zij was daarmede de eerste in Europa. Ik kan u verzekeren, en dit is het éénstemmig oordeel van al mijne ambtgenooten, dat wij niets dan lof kunnen uitspreken voor de belangstelling, die de vrouwen voor de gemeentebelangen aan den dag leggen en de verstandige wijze waarop zij aan ons werk deelnemen. Ik neem daarom de vrijheid onze gasten opmerkzaam te maken op het nut, dat er voor de gemeenten in gelegen is, wanneer vrouwen zitting hebben in den Raad en ik spreek den wensch uit, dat uw bezoek aan Noorwegen tengevolge moge hebben, dat ook in Engeland de vrouwen binnenkort lid van de Gemeenteraden zullen worden". (In Engeland verkregen de vrouwen dit recht een jaar daarna). Een onmiddellijk gevolg van het werk der vrouwen in de Noorweegsche Gemeenteraden was hare benoembaar-verklaring tot leden van de jury. Hoe zij daar de haar opgelegde taak volbrengen, blijkt uit hetgeen een radicaal blad onlangs in een leadingartikel schreef. "De groote waarde en beteekenis van het feit, dat vrouwen als Gezworenen worden toegelaten, treedt het meest naar voren in onaangename en pijnlijke aangelegenheden. In alle gevallen, waarin moeilijkheden tusschen man en vrouw gerezen zijn, heeft het vrouwelijk inzicht, de vrouwelijke rechtvaardigheidszin, er toe geleid, dat er een hoogst verstandig, uiterst rechtvaardig vonnis over schuld en onschuld kon worden uitgesproken." Sedert 1902 hebben twee nieuwe gemeenteraadsverkiezingen plaats gehad en is het aantal vrouwelijke gemeenteraadsleden en juryleden telkens toegenomen. In 1907 werden 11.134 mannen en 224 vrouwen tot raadsleden gekozen en in 1910 11.716 mannen en 379 vrouwen. Het aantal kiesdistrikten, waar geen vrouwen hebben deelgenomen aan de stemming was in 1907 nog 186, in 1910 nog maar 55. Dat onder deze omstandigheden de vrouwen in Noorwegen 14 Juni 1907 ook het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor het Parlement kregen is te begrijpen. De Nationale vereeniging voor Vrouwenkiesrecht had in 1906 een voorstel ingediend om aan vrouwen op dezelfde voorwaarden als aan mannen ook de politieke rechten te verleenen en terzelfdertijd zond eene andere vrouwenvereeniging een verzoek in, om den vrouwen het politieke kiesrecht te verleenen op dezelfde voorwaarden als waarop zij het kiesrecht voor de Gemeenteraden bezitten. Beide voorstellen werden door verschillende politieke partijen gesteund. Den grootsten steun ondervonden de vrouwen echter van Prof. Stang, den leider der conservatieve partij in Noorwegen. Hij hielp de vrouwen in elk opzicht met raad en daad en toen het eerste voorstel "gelijke politieke rechten voor man en vrouw" (de mannen bezitten sedert 1898 algemeen kiesrecht in Noorwegen), met 43 tegen 73 stemmen viel, was het zijn gloedvolle rede, die vele wankelmoedige tegenstemmers van hunne dwaling overtuigde, zoodat het tweede voorstel "vrouwenkiesrecht op de voorwaarden, waarop zij ook het gemeentekiesrecht uitoefenen" met 96 stemmen voor en 25 tegen werd aangenomen. Door dit besluit zijn nu ongeveer 300.000 Noorsche vrouwen politiek ontvoogd, terwijl er nog ongeveer 200.000 het kiesrecht missen. De vrouwen geven echter den strijd niet op, alvorens er in Noorwegen, evenals in Finland, gelijke politieke rechten voor mannen en vrouwen verkregen zijn. Dat de Noorweegsche Regeering overtuigd is met deze daad goed werk te hebben verricht lijdt geen twijfel. Op verzoek zond zij officieele Regeeringsvertegenwoordigsters naar de Congressen van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht te Amsterdam, Londen en Stockholm om daar namens de Regeering te spreken. In de verkiezingen voor het Storting in 1909 hebben van de 779.847 kiesgerechtigden 490.246 mannen en 162.928 vrouwen hun stem uitgebracht. Er zijn geen vrouwen verkozen, alleen is Mej. Anna Rogstad tot Plaatsvervangend Afgevaardigde gekozen, in welke hoedanigheid zij dezen zomer veertien dagen zitting gehad heeft. Door kollega's en publiek is zij zeer welwillend ontvangen, maar het trekken van besluiten omtrent de vrouwen in parlementen is door haar korte zittingstijd en haar stemmen vóór de oorlogsbegrooting zooals haar partij dat meebracht, volstrekt niet gewettigd. Toen het ministerie Knudsen wegens de wet op de watervallen plaats moest maken voor het ministerie Konow, meende men, dat er vooreerst geen verdere uitbreiding voor het vrouwenkiesrecht te wachten was. Toch kwam in Mei 1910 het gemeentekiesrecht voor alle vrouwen tot stand, en dat feit gepaard met de schitterende ontvangst, die de Presidente van den Wereldbond te Kristiania vond, deed de vrouwen een beter uitslag hopen, dan zij 10 Aug. 1911 kregen. Met 47 stemmen vóór en 73 tegen viel toen het voorstel om alle volwassen vrouwen stem te geven voor de parlementsverkiezingen zoo goed als zij die hebben voor gemeenteverkiezingen. Intusschen begrijpt men wel, dat het niet lang kan duren voor in Noorwegen de politieke gelijkstelling van mannen en vrouwen zal zijn ingevoerd. V. DENEMARKEN. Denemarken, het dichtst bij ons liggende land, waarvan de bevolking in geaardheid ook het meest met de onze overeenkomt, is het laatst en het achterlijkst der Scandinavische landen in het verleenen van kiesrecht aan de vrouw. In 1888 begonnen de vrouwen daar het eerst te werken voor kiesrecht, doch eerst in 1899 konden zij voor dat doel een organisatie tot stand brengen, die echter uitsluitend voor kiesrecht en verkiesbaarheid voor de gemeenteraden werkte. Eerst in 1904, na de totstandkoming van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, zagen de Deensche vrouwen in, dat zij de eischen wat verder moesten uitstrekken. Zij togen met moed en ijver aan den arbeid en noodigden den Wereldbond uit, zijn eerste groote Congres in 1906 in Kopenhagen te komen houden om de vrouwen wakker te schudden en hen te bewegen tot het groote doel "politieke gelijkstelling van man en vrouw" mede te werken. Het congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht werd in Augustus 1906 te Kopenhagen gehouden en het heeft voor Denemarken in het algemeen en voor de Deensche vrouwen in het bijzonder, meer gedaan dan men er van verwacht had. Niet alleen toch schudde het de vrouwen wakker, maar het overtuigde ook vele mannen benevens de Deensche pers, dat het streven der vrouwen, om directen invloed te verkrijgen in alle staatslichamen, het geheele land zal ten goede komen. Herhaaldelijk werden op dat Congres bekende politieke figuren gezien, die de besprekingen volgden en door het gehoorde, onvervalschte voorstanders van invoering van vrouwenkiesrecht werden. De pers, die aanvankelijk de Congressisten met spotbladen ontvangen had, veranderde gaandeweg van toon en eindigde met zich unaniem te verklaren vóór deze hervorming. Met dezen ondergrond was het gemakkelijk in den winter 1907/08, toen een voorstel tot invoering van vrouwenkiesrecht en verkiesbaarheid voor gemeenteraden het Lagerhuis bereikte, er een meerderheid voor te winnen. De geheele pers hielp daartoe krachtig mede. In Maart 1907 werd dit voorstel in behandeling genomen en zoowel in het Folketing (Tweede Kamer) als in het Landsting werd het aangenomen en 20 April 1908 tot wet verheven. In Maart 1909 namen de vrouwen voor het eerst in Denemarken actief aan de gemeenteraadsverkiezingen deel. Haar stemrecht is aan een census gebonden. Slechts 62% vrouwen zijn stemgerechtigd, terwijl 75% der mannen dit recht bezitten. In aanmerking genomen dat de vrouwen van Denemarken nog maar kort geleden begonnen zich te organiseeren en voor politieke rechten te strijden, kan de deelneming der vrouwen aan deze verkiezingen alleszins bevredigend geacht worden. In de steden namen ongeveer 70% der kiesgerechtigde vrouwen aan de verkiezingen deel, op het platteland veel minder, zoodat de deelneming over het geheele land tot 50% moet worden teruggebracht. In het geheel werden er in 85 van de 1206 gemeenten vrouwen in de gemeenteraden gekozen, ten getale van 127. Van deze vrouwen-gemeenteraadsleden zijn 84 gehuwd, 5 weduwen en 38 ongehuwd. In Kopenhagen werden 7 vrouwen verkozen, die 1 April 1909 voor het eerst in den Raad zitting namen. Bij de opening der Vergadering werden zij door den Voorzitter begroet met de volgende woorden: "Het is een historische gebeurtenis, het is een revolutie, op de meest vredelievende wijze tot stand gebracht, dat vrouwen zitting nemen in deze Raadzaal, daartoe gekozen door mannen en vrouwen van eigen richting. De ijverige deelneming der vrouwen aan de verkiezingen en het feit, dat zij zich onmiddellijk volgens hare politieke overtuiging bij de partijen indeelden, is een bewijs dat zij rijp zijn voor het haar geschonken recht ..... in elk geval rijper dan de mannen in Denemarken ten allen tijden waren, op het oogenblik, dat zij voor het eerst aan de verkiezingen deelnamen en verkiesbaar werden gesteld. Ik ben nooit bang geweest, dat de deelneming der vrouwen aan de regeering van Stad of Land, den vooruitgang een halve eeuw lang zou tegenhouden, zooals er in 's Lands vergaderzaal tegen aangevoerd werd. Het zal integendeel spoedig blijken, dat een steeds toenemende vooruitgang in naastenliefde, in waar liberalisme, en die soort menschenliefde, welke zijn wortel vindt in het moederlijk gevoel, er het gevolg van zullen zijn. Het is mijn diepgevoelde, waarachtige meening, dat de goede wijze waarop de vrouwen hier en in het geheele land aan de verkiezingen hebben deelgenomen, den krachtigsten stoot zal blijken te geven aan een spoedige geheele politieke gelijkstelling van mannen en vrouwen. Welkom in deze Raadzaal! Moge de nieuwe Raad nu in samenwerking van mannen en vrouwen de welvaart van onze schoone stad sneller en beter weten te bevorderen dan tot heden het geval was". De 127 vrouwelijke gemeenteraadsleden kwijten zich zeer goed van haar taak. Zij zitten in menige kommissie voor ziekenverpleging, kinderverzorging, armenzorg, schoolcommissies enz. Vaak wordt in zulke kommissies ook door een vrouw het voorzitterschap waargenomen. Men verwacht, dat bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen in 1913 nog veel meer vrouwen zullen verkozen worden. De invoering van het kiesrecht der vrouwen voor het parlement, Folketing en Landsting, vindt bijval in alle partijen. Zij is slechts afgestuit op de samenkoppeling van deze hervorming met de verlaging van den kiezersleeftijd, het toelaten van huisbedienden tot de stembus en verandering der kiesdistrikten. Bovendien is het recht van de kroon tot benoeming van 12 onafzetbare Kamerleden een technisch bezwaar tegen grondwetsherziening. Hoe lang nog? Dat is juist in Denemarken al bizonder moeilijk te voorspellen. De beide nationale vereenigingen voor vrouwenkiesrecht met elk ongeveer 11.000 leden laten niets onbeproefd om den voortgang der zaak te bespoedigen. Zou het voorbeeld van de vier Scandinavische landen in ons land niet spoedig navolging verdienen? Dr. Aletta H. Jacobs. --- Provided by LoyalBooks.com ---