Kijkjes in het land van keizer Frans Jozef. Door Frederike J. van Uildriks. Oostenrijks hoofdstad is een der mooiste parelen aan Europa's stedenkroon, en zoowel om de kunstschatten, die het herbergt, de pracht van zijn gebouwen en parken, den aard van zijn bewoners, als om de heerlijke omgeving op niet te verren afstand, blijft Weenen een veelgeliefd doel voor de reizende wereld. Ook in ons land denkt men al spoedig aan Oostenrijk en dus daarmee tevens aan Weenen, als men zich voorbereidt tot een degelijke groote reis, hetzij die ontspannings- en gezondheidsreis is, of dienen moet om een extra'tje op de aangenaamste wijze klein te krijgen, of eenvoudig een geregeld terugkeerende zomertournee is. En het is eigenaardig, hoeveel dat land aanbiedt uit het oogpunt van landschappelijk schoon en in hoe groote verscheidenheid het dat presenteert. Het uitgestrekte keizerrijk in het hart van Europa draagt als het ware velerlei stempels, gelijkend op die der aangrenzende landen, zoodat er iedereen zijn smaak bevredigen kan. Wat het landschap aangaat, bijna nergens zal men zooveel afwisseling kunnen aantreffen. Van den noordrand der donkere en dreigende Karpathen tot den met villa's omzoomden oever van het Gardameer, van Rübezahl's door sagen gewijd vaderland in het Reuzengebergte tot het eeuwige ijs van de tiroolsche Hoogalpen, en verder dan naar de subtropische kust van Dalmatië aan de schoonste zee der wereld, breidt zich uit een dicht bevolkt land van hooge beschaving met als hoofdstad een der voornaamste steden der wereld. Even verscheiden nu als taal en zeden en dracht van de onder de kroon van het huis Habsburg vereenigde volkeren en stammen, is ook het land, dat in een roemrijk verleden de rol heeft vervuld van een ijzeren bolwerk der westersche beschaving tegen het verwoestende fanatisme van het Oosten. Weenen, de schitterende, heeft de laatste aanvallen van de aanstormende horden getrotseerd en de macht van het steeds opnieuw dreigende spook voor goed gefnuikt. En waarheen men ziet, aan de Donau en op de hemelhooge rotszuilen der Dolomieten, in Weenen en in de woeste eenzaamheid van het Karstplateau, overal verrijzen oude kasteelen en burchten en leggen getuigenis af van den verbitterden strijd, die er vroeger is gevoerd. De Romeinen hadden over geheel Noricum tot het kasteel Vindobona, waar nu Weenen ligt, en het grootere Carnuntum, hun garnizoenen, en hebben overal talrijke, zorgvuldig in stand gehouden herinneringen aan hun beschaving achtergelaten; over Weenen liep de weg, door de kruisvaarders gegaan, en waarheen men ziet, telkens treft men nog sporen uit het verleden, toen de dertigjarige oorlog en de napoleontische oorlogen woedden. Tegenwoordig houdt Oostenrijk gelijken tred met de eerste cultuurlanden van Europa, en de vreemdeling wordt er ontvangen op een wijze, die hem het reizen tot een genot maakt, vooral door de groote zorg, die aan de verkeersmiddelen is besteed. De sneltreinen sluiten bij het net van het wereldverkeer uitstekend aan en voeren gemakkelijk en vlug in het binnenland, terwijl in de steden en op de beroemde punten, waar het natuurschoon velen heen doet gaan, uitstekende hotels de stroomen van gasten ontvangen. De vroolijke keizerstad Weenen heeft een deel van haar aantrekkelijkheid te danken aan de opruiming van haar wallen, die in het midden van de vorige eeuw werden geslecht. Een paar tientallen van jaren is men aan die slooping bezig geweest, en op de plaats van muren en grachten en versterkingen zijn onder de welhaast zestigjarige regeering van keizer Frans Jozef I de prachtige gebouwen ontstaan, die aan de Ringstraat de paleizenreeks vormen, waar de stad nu roem op draagt. Maar ook de Middeleeuwen hebben menig oud gebouw overgelaten; daar hebt ge de Stefanuskerk, tweehonderd jaren voor de ontdekking van Amerika gebouwd, een getuige van al de bloedige gevechten, die er voor de poorten der stad hebben plaats gehad. Haar toren van 138 meter, het uit de verte zichtbare teeken van Weenen, steekt hoog boven de geweldige huizenzee uit en blikt neer in de vele nauwe straten, waar nog zooveel antieke huizen en huisjes te vinden zijn, al slaat het uur van slooping ook telkens voor andere groepen, die bij de wedergeboorte der stad voor het nieuwe plaats moeten maken. Op het plein vóór den Stefanusdom, waaronder men de catacomben vindt, de graven uit de eerste christentijden van Weenen, in vele verdiepingen opgestapeld, komen de drukke en levendige straten te zamen, en daar ontwikkelt zich des avonds het levendige straatleven van een groote stad (een stad, die nu 1 700 000 inwoners telt) en vloeit van daar over naar de breede Ringstrasse, die om de binnenstad loopt, van het Noorden over het Westen naar het Zuiden, als een wijde boog van prachtige gebouwen. Vooral in het Noordwesten van den "Ring" volgt het eene prachtgebouw op het andere; daar heeft men de Votivkerk, de nieuwe universiteit en het Raadhuis, en er tegenover den prachtigen Hofburgschouwburg. Veel verder trekt het operagebouw de aandacht tusschen de reeks mooie particuliere huizen, die zich voortzet tot aan het Schwarzenbergplein. Door de zijstraten rechts krijgt men telkens den hoogen koepel van de Karlskirche te zien. Franzensring, Schottenring, Franz Jozefskade sluiten dan den ring om de binnenstad, waar pleinen en parken volkomen beantwoorden aan grootsteedsche eischen. Twintig districten van jongeren datum omgeven de eigenlijke City; Mariahilf heeft van die alle de langste en drukste straat; verder westelijk ligt het keizerlijke lustslot Schönbrunn met den Dierentuin en het wondervolle park, waar Hietzing zich bij aansluit, de rijkste villavoorstad van Weenen. In het Oosten ligt in het verlengde van de mooie Praterstraat de groote Prater, het beroemde natuurpark aan de Donau, uitspanningsplaats en lustoord voor de geheele bevolking van Weenen. Zeven spoorwegen ontmoeten elkaar in de stad en kunnen de menschen naar de mooiste punten der omgeving brengen. Uit het dichtste gewoel der reuzenstad komt men in 2 1/2 uur op den Semmering, waar het trouwens op drukke Zondagen al niet minder vol is dan in het levendigste deel der stad; maar het hooggebergte heeft men daar dan toch in de buurt, waar nog de gemzen in vrijheid rondspringen. Al niet veel langer behoeft men te sporen om op den Schneeberg te komen, ja nog veel dichter bij de stad is een hoog punt, de historische Kahlenberg, die zijn eigen bergspoor bezit. Weinig steden in Europa worden zoo algemeen geprezen en verdienen zoozeer den lof, dien het reizend publiek eraan brengt als de stad aan de schoone blauwe Donau. Aan de hoofdlijn van Weenen naar het Westen, die zoo liefelijk door de vlakte kronkelt, langs aardige dorpen als Melk met het groote, hooggelegen Benedictijnerklooster, en langs Linz, waar men op de hoogte van den nabijgelegen Pöstlingberg al zulk een indrukwekkend Alpenpanorama kan genieten, ofschoon de bergen nog ver zijn, ligt Salzburg, de vreemdelingenstad, waar soms het aantal bezoekers dat der inwoners overtreft. De roem van Salzburg is al oud; Wilhelm von Humboldt was er verrukt van en noemde Salzburg een van de mooiste steden der wereld. Als centrum voor toeristen heeft de stad vooral haar gezochtheid te danken aan de nabijheid van het Salzkammergut, ten oosten en zuidoosten, en aan het heerlijke bergland ten zuiden en zuidwesten, waar de Salzach doorheen kronkelt. Aan haar bovenloop vormt die rivier den schuimenden Krimmler waterval en daar, bij het dorp Krimml, verheft zich de Reichenspitze; dan hooger op is er weer zulk een treffend natuurverschijnsel, dat de macht en de kracht van het bruisend water vertoont in den Liechtensteinklamm, en als tegenstelling tot die engte laat het plaatje van het Stoderdal met zijn Spitzmauer een landschap zien, waar voor het bosch alle ruimte is gelaten. Dat Stoderdal is een der mooiste dalen van de noordelijke Alpen ten oosten van Salzburg. De stad zelf is interessant en oud; kerken en musea vragen er de aandacht; maar er zijn bezoekers, die deze in den steek laten voor het eenvoudige huis in de Getreidegasse, waar Mozart werd geboren. Die Korenstraat is de oudste winkelstraat van Salzburg; de hooge huizen hebben er merkwaardige uithangborden van ijzer; de binnenpleinen der huizen hebben iets italiaansch met hun booggalerijen boven elkaar. In een dier handelshuizen, Nr. 9, om het heel precies te zeggen, vindt men het heilige, een inscriptie met groote, vergulde letters: "Mozart's Geburtshaus". Gaan wij de trap op van den kruidenier met het uithangbord Zum Mozart, zonder ons te laten tegenhouden door petroleumvaten; en laat ons bellen bij de deur van de derde verdieping. Wij treden in een laag en donker achterkamertje. In een donkeren hoek duidt een borstbeeld de plaats aan, waar de wieg gestaan heeft van den grooten musicus, die in 1756 werd geboren. In de bescheiden kamer vloeit het licht, dat nog in de herinnering afstraalt van de glorie des grooten meesters. Men ontbloot het hoofd, loopt zachtjes en kijkt met eerbied naar de piano met de geel geworden toetsen. Men ziet er het portret van den kleinen wonderknaap van zes jaar, den kleinen Wolfgang en zijn zusje Nanerl van elf. De voorkamer, vroeger salon van de familie Mozart, is vol van autografen, herinneringsstukken, eerbewijzen aan het genie enz. Het Mozartalbum bevat de composities, gedichten en portretten, die aan den meester werden opgedragen door souvereinen of door invloedrijke personen van alle standen, staatslieden, geleerden, letterkundigen, kunstenaars. Bescheidener reizigers hebben met hun handteekening een gansche bibliotheek van registers gevuld. Het vreemdelingenboek, dat gewoonlijk zoo banaal is, heeft hier een ander karakter gekregen; men schrijft er eerbiedig zijn naam in, als in een sterfhuis. Noord-Amerikanen nemen in grooten getale aan dezen pelgrimstocht deel, en men ziet hun groote, fiere letters U. S. A. op alle pagina's van het register. Van Salzburg worden de toeristen al spoedig weggelokt naar het mooie en terecht veelbewonderde Salzkammergut, dat tot de schoonste gedeelten van de noordelijke Kalkalpen behoort en ook door gelukkige Nederlanders op vacantiereizen zoo trouw wordt bezocht. Als men een lijn wou trekken, die dat wondermooie plekje met zijn hooge bergen, bekoorlijke meren en prachtige dalen begrensde, zou die moeten loopen van Gmunden in het Noorden, gelegen tusschen Linz en Salzburg aan de Traun, naar het gebied rondom Aussee in het Zuidoosten en naar Mondsee even ten noordoosten van Salzburg. Gmunden aan het Traunmeer is een badplaats van beteekenis, in enkele uren van Weenen per spoor te bereiken, en als men dan de Traun stroomop volgt, ontmoet men Ischl, de door vorstelijke personen zoozeer bevoorrechte badplaats. Zij ligt op het kruispunt van de beide dalen van het Salzkammergut; het Traundal gaat van daar zuidwaarts naar den voet van den grootschen Dachstein, en naar het Westen voert het Salzadal naar Salzburg. Wat een heerlijke meren is het Salzkammergut rijk, en hoezeer is er door stoombootverkeer voor het gerief en gemak, en vooral voor het natuurgenot van de reizigers gezorgd! Op het verrukkelijke Wolfgangmeer, het groote Attermeer, op Mondsee en Traunsee en Grundlsee, overal doen reeds stoombooten geregeld dienst. Wonderlijk mooi ligt ook de Hallstättersee tusschen de hooge voorbergen van den Dachstein, waar de interessante zoutstad Hallstatt aan ligt, met de schilderachtige huisjes en de beide kerken, die alle als aan den bergwand schijnen te kleven. Ten oosten van den Dachstein verrijst de witglanzende Grimming, een berg, dien men lang voor den hoogsten van Stiermarken heeft gehouden. De Alpen bij Hallstatt sluiten nog als een kostbare parel het Gosaumeer in, verwonderlijk schoon gelegen tusschen de grillig gevormde Dolomietbergen en, met den Dachstein op den achtergrond, een onvergetelijk tooneel vormend. Voor een reis in Tirol is en blijft Innsbruck een altijd weer te loven en te prijzen centrum; het klinkt haast als een banaliteit nog te zeggen, dat het schilderachtig is gelegen, waar die uitdrukking zoo dikwijls in den mond en in de pen wordt genomen voor plaatsen, die niet in de verste verte met Innsbruck kunnen wedijveren. Midden in het hooggebergte ligt het, en de bergreuzen van 2000 meter kijken in de straten der stad neer. Innsbruck is nog eens echt een stad voor toeristen. Ze strijken er neer van allerlei soort, de verwende stedeling, die de Alpen het liefst maar van beneden beziet en de tegen alle weder geharde bergklimmer, die boven lang heeft geteerd op den karigen kost van de sennhutten en die nu wel weer eens ter afwisseling de welbehagelijkheid wil voelen van een wel verzorgden disch, waaraan uiterlijk en naar het substantiëele dat er wordt geboden, niets ontbreekt. Aan kunstgenot kan men in dat tiroolsche middenpunt ook zijn hart ophalen, zoowel als aan de historische herinneringen der oude gebouwen. In de eerste helft der 13de eeuw treedt Innsbruck reeds als stad op en werd door hertog Otto I van versterkte wallen voorzien, terwijl hertog Otto II aan de plaats in 1239 door een privilege stedelijke rechten schonk. Van dien tijd af verheugde Innsbruck zich voortdurend in de gunst der landsvorsten, tot eindelijk hertog Frederik er zijn residentie vestigde, waarna ook zijn zoon hertog Sigismund te Innsbruck zijn hofhouding hield. Onder keizer Maximiliaan bereikte de stad, die in 1490 van hem nieuwe privileges kreeg en tot hoofdstad van het land verheven werd, een hoogen trap van bloei. Er kwamen onvergankelijke kunstwerken binnen hare muren tot stand. Zelfs zware schade, door branden, aardbevingen en pestepidemieën kon de stad niet tegenhouden bij haar snelle opkomst, die in de 18de eeuw onder de regeeringen van keizer Karel VI, Maria Theresia en Jozef II nog eens een schitterend hoogtepunt bereikte. De gebeurtenissen van het jaar 1809 verbreidden Innsbruck's naam met dien van Andreas Hofer door de gansche beschaafde wereld; maar snel herstelde zich de stad van de ellende der napoleontische oorlogen, en zij heeft in de tweede helft der 19de eeuw de schitterendste periode van haar ontwikkeling doorgemaakt. De met elk jaar toenemende omvang der stad en het daarmee gelijken tred houdend aantal inwoners, het groote aantal nieuw gebouwde openbare inrichtingen en het steeds zich uitbreidend net van moderne middelen van verkeer getuigen van dien bloei. Thans ligt het eenmaal zoo bescheiden vlek als centraal punt in het spoorwegverkeer, van waar de groote lijnen uitgaan naar het Oosten en het Westen en het Zuiden. De drukste verkeersader der stad is de Maria-Theresiastraat, waar men een prachtig gezicht heeft op de bergreuzen ten noorden van Innsbruck, oprijzend als uit de stad zelve. De straat komt in het Noorden uit in de Herzog-Friedrichsstraat, sluit aan den zuidkant bij de Wiltener wijk aan en is daar door den triomfboog afgesloten, een trotsch gedenkteeken, opgericht in 1765 door de bewoners van de stad ter herinnering aan de aankomst van keizerin Maria Theresia en haar gemaal Frans I. De Herzog-Friedrichsstraat behoort tot Innsbruck's oudste wijk. De stedelijke torens en het glinsterende huis, "Das goldene Dachl", wekken herinneringen aan het verleden. Van het mooie, met schilder- en beeldhouwwerk versierde balkon van het huis zagen eenmaal vrouwen neer op in tournooien strijdende ridders. De uitbouw met vergulde dakpannen werd door Maximiliaan I aangebracht. De overdekte gewelven en de aangrenzende straten, Hofstraat, Reuzenstraat en Stolstraat vertegenwoordigen het oude Innsbruck. Vooral de Hofstraat ziet er nog echt middeleeuwsch uit. Als kunstinstituut staat in de stad de Franciskaner of Hofkerk bovenaan. Ferdinand I begon den bouw in 1554 en voltooide hem tien jaar later. Het inwendige van de hofkerk is tot een museum van echte kunstschatten geworden; beroemd zijn de ijzeren beelden, waaronder dat van koning Arthur. Maar de natuur is toch eigenlijk de sterke trekpleister naar de omgeving van Innsbruck. De lokaal-trein, die ook de Innsbruckers zelf, zoo goed als de stroomen toeristen in de bergen brengt, rijdt van Hall over Innsbruck naar Igls ten zuiden der stad, het liefelijke Igls, waar onze koningin ook een paar keeren eenige weken heeft vertoefd. Dan voert de spoorweg naar het Stubaidal en in de gletscherwereld. Maar in alle dorpen van het middelgebergte bij Innsbruck zorgen aardige oude herbergen en ten deele ook reeds zeer moderne hotels voor de versterking van des reizigers inwendigen mensch. Men voelt zich in hooge mate behagelijk in de oude gelagkamers, waar het crucifix hangt met het kleine huisaltaar eronder, met gemaakte bloemen en tinnen of bont gekleurde kandelaars erop, terwijl aan de deuren vrome prenten hangen, en bloemen in potten de diepe vensterbanken versieren. De scheiding tusschen de boeren en de heeren is in die dorpsherbergen streng in acht genomen. Wie het volksleven wil leeren kennen, treedt niet binnen in de heerenkamer, maar in het boerenvertrek met de groote, groene kachel. Al is de grond er niet altijd volkomen schoon en de lucht zoo dik van tabaksrook, dat ze wel te snijden is, dat heeft men er wel voor over, om vroolijke liedjes en geestige zetten te hooren. Het tiroler volk is niet gedrukt geworden door de overmacht van de bergreuzen om hen heen. En toch, wat zijn de menschenwoningen nietig en klein bij wat daar oprijst aan rotsen en bergen! Denk eens aan den Ortler! Suldenthal en Trafoithal heeten de beide dalketels, die links en rechts van den geweldige liggen, beide grootsch en indrukwekkend en toch gezellig gemaakt door uitstekende hotels. Tegenover den Ortler stijgt de weg in scherpe krommingen tegen het Stilfserjoch omhoog, den hoogsten Alpenpas van Europa. Zoo'n weg is een triomf, maar hoeveel meer is dat de Arlbergspoorweg, die bij Landeck hooger de Inn op begint! Over rivieren en steile bergen en afgronden heeft hier de mensch den ijzeren weg gelegd, om na een langen, langen tunnel door den Arlberg in het kalme, liefelijke land te komen, rondom het vorstendommetje Liechtenstein, door een stuk Rijndal naar Bregenz te stoomen, en daar het heerlijke gezicht te genieten op het meer van Constanz of het Bodenmeer, dat den Rijn in zich opneemt, om hem gezuiverd en gekalmeerd weer van zich te laten gaan. Slaan wij nog even, vóór wij afscheid nemen van deze schoone streek, een blik op enkele punten van het heerlijke tiroolsche land. Als wachter staat er op de grens van Tirol en Stiermarken de Groszglockner, een reus in de Oost-Alpen. Daar is men midden in het gebied der Alpen, en ze doen er zich in al hun grootschheid voor. In die bergwereld ligt ook het Zellermeer met de bekende bedevaartplaats Zell am See, en aan den Tauernspoorweg als eindpunt Bad Gastein, de badplaats van vorsten, zoo als men haar wel zou kunnen noemen. Het is een betooverend mooi oord, waar de natuur haar woest en grootsch karakter nog niet heeft verloren ondanks al de weelde, die de menschen er heen hebben overgebracht. De waterval van wel 150 meter hoogte bruist er in al dieper sprongen neer tusschen reuzenhotels en badpaviljoens, die als zwaluwnesten tegen de hellingen van den steilen boschrijken dalketel kleven. De spoorlijn, die ten noorden van den Groszglockner door de Pinzgau loopt, heeft aan zijn noordzijde al spoedig een veel toegankelijker bergland, het Kaisergebergte of Der wilde Kaiser, de keten van de noordtiroolsche Kalkalpen tusschen Salzach en de Inn. De spoorweg, van Weenen komend, bereikt het Inndal bij Kufstein, en langs Hall en Innsbruck gaat het stroomop te midden van het prachtige hooggebergte. Bij Oetz komt van het Zuiden het grootste der zijdalen van de Inn, het Oetzdal, tot aan de rivier, het dal, dat een welverdienden naam heeft in de tiroolsche Hoogalpen, en waar de Groote Stuibenwaterval in twee sprongen van 160 M. naar omlaag bruist. Veel andere Stuiben of Stuifbeken vormen kleinere, zeer mooie vallen. Waar het dal zich verbreedt, ligt Landeck, en de spoorlijn zegt daar het dal vaarwel. Het verdere verkeer stroomop gaat over den rijksweg naar Finstermünz op de grens van Zwitserland. --- Provided by LoyalBooks.com ---